De Heerser uit in Betlehem
5
1 “En jij, Betlehem-Efrata,
al ben je te klein
om tot de duizendtallen van Juda te behoren,
uit jou zal Hij voor Mij voortkomen,
om Heerser te zijn over Israël.
Zijn verschijningen zijn van heel lang geleden,
vanaf de dagen van de eeuwigheid.       
2 Daarom zal Hij hen overleveren tot de tijd,
dat zij die baren zal, gebaard zal hebben.
Dan zal de rest van zijn broeders terugkeren,
samen met de zonen van Israël.     
3 Hij zal daar staan
en Hij zal weiden in de kracht van de HEERE,
in de verhevenheid van de Naam
van de HEERE, zijn GOD.
Zij zullen daar wonen,
want nu zal Hij groot zijn
tot aan de einden van de aarde.
4 Deze zal de Vrede zijn.”
 
“Wanneer Assyrië in ons land zal komen,
en wanneer hij onze paleizen zal betreden,
dan zullen wij zeven herders tegenover hem stellen
en acht machthebbers uit de mensen.       
5 Zij zullen het land Assyrië hoeden met het zwaard
en het land van Nimrod in zijn poorten.
Zo zal Hij ons redden van Assyrië,
wanneer het in ons land komt
en wanneer het ons grondgebied betreedt.”     
 
Het overblijfsel van Jakob
6 Het overblijfsel van Jakob
zal te midden van vele volken zijn
als dauw van de HEERE,
als druppels op het groene kruid,
dat niet hoopt op een man
en het niet van mensenkinderen verwacht.     
7 Het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de volken,
te midden van vele volken,
zoals een leeuw onder de dieren van het woud,
als een jonge leeuw onder de schaapskudden,
die in het voorbijgaan
vertrapt en verscheurt,
zonder dat iemand redt.
8 Mag je hand verheven zijn
boven je tegenstanders,
en mogen al je vijanden worden uitgeroeid.”   
 
9 “Op die dag zal het gebeuren, spreekt de HEERE,
dat Ik je paarden uit je midden zal uitroeien
en je wagens zal vernietigen.   
10 Ik zal de steden van je land wegmaaien,
en al je vestingen afbreken.   
11 Ik zal de toverijen uit je hand wegsnijden
en beoefenaren van duistere kunsten
zulllen niet meer bij jou zijn.   
12 Je gehouwen beelden en je gewijde zuilen
zal Ik uit je midden uitroeien,
zodat jij niet meer zult knielen
voor het werk van je eigen handen.     
13 en je geluksgodinnen
zal ik uit je midden uitroeien.
 
Maar je tegenstanders zal ik verdelgen     
14 en Ik zal in toorn en in woede wraak nemen
op de volken die niet willen luisteren.”