Het komende Koninkrijk vanuit Sion
4
1 “In het laatst van de dagen zal het gebeuren,
dat de berg van het Huis van de HEERE vast zal staan
op de top van de bergen.
Hij zal boven de heuvels verheven zijn,
en de volken zullen daarheen stromen.     
2 Vele volken zullen heengaan en zeggen:
“Kom, laten we optrekken naar de berg van de HEERE
naar het Huis van de GOD van Jakob,
opdat Hij ons vanuit zijn wegen onderwijst
en wij in zijn paden wandelen,
want uit Sion zal de Wet uitgaan
en het woord van de HEERE uit Jeruzalem.   
3 Hij zal rechtspreken tussen vele volken
en machtige volken terechtwijzen,
zelfs die ver weg zijn.
Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot gereedschappen
en hun speren tot snoeimessen.
Het ene volk zal tegen het andere volk het zwaard niet meer opheffen,
en zij zullen de oorlog niet meer leren.   
4 Zij zullen neerzitten,
ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom,
en er zal niemand zijn die hen schrik aanjaagt,
want de mond van de HEERE van de legermachten heeft het gesproken.”       
 
5 “Want alle volken zullen voortgaan,
elk in de naam van zijn god,
maar wij zullen voortgaan in de Naam van de HEERE, onze GOD,
voor eeuwig en altijd.”   
 
De HEERE zal Sion redden
6 “Op die dag, spreekt de HEERE,
zal Ik het manke bijeenbrengen
en het verdrevene tot Mij nemen,
en wie Ik kwaad heb aangedaan.     
7 Ik zal het manke tot een overblijfsel maken,
en wat ver weg verstoten is tot een machtig volk,
en de HEERE zal Koning over hen zijn op de berg Sion,
van nu aan tot in eeuwigheid.     
8 En jij, Migdal-Eder,
jij, heuvel van de dochter van Sion!
tot jou zal komen,
ja, komen zal de heerschappij
die er in het begin was,
het koninkrijk van de dochter van Jeruzalem.”   
 
9 Nu, waarom schreeuw je zo luid?
Is er geen koning bij je?
Is je raadsman omgekomen,
dat pijn, als van een barende vrouw, je overvallen heeft?     
10 Krimp ineen en pers, jij dochter van Sion,
als een barende vrouw.
Want nu moet je uit de stad wegtrekken
en in het veld wonen
en zelfs in Babel komen.
Maar daar zul je gered worden,
daar zal de HEERE je verlossen uit de hand van je vijanden.”   
 
11 Nu zijn echter vele volken tegen jou samengetrokken.
Zij zeggen: ‘Laat ze onteerd worden!’
Onze ogen zullen Sion aanschouwen.   
12 Zij hebben geen weet van de plannen van de HEERE,
en begrijpen zijn raadsbesluit niet!
Want Hij heeft hen tot zich genomen
als korenschoven op de dorsvloer.”     
 
13 “Sta op en dors,
jij, dochter van Sion,
want Ik zal je hoorn van ijzer maken
en je hoeven van koper,
en je zult vele volken verpletteren
en Ik zal hun buit volledig voor de HEERE afzonderen
en hun vermogen voor de Heer van heel de aarde.       
14 Nu dan, kruip maar angstig dicht bij elkaar,
jij dochter van een roversbende!
Hij heeft ons belegerd.
Zij zullen de rechter van Israël
met een stok op de kaak slaan.”