De klacht van de HEERE tegen zijn volk en tegen Jeruzalem
6
1 “Luister toch naar wat de HEERE zegt:
Sta op, begin een rechtszaak in het bijzijn van de bergen,
en laat de heuvels je stem horen!     
2 Luister, bergen, naar de rechtszaak van de HEERE,
en ook jullie, onwrikbare fundamenten van de aarde,
want de HEERE heeft een rechtszaak met zijn volk,
Hij gaat een rechtszaak aan met Israël.”     
 
3 O mijn volk, wat heb Ik je aangedaan
en waarmee heb Ik je vermoeid? Getuig tegen Mij!
4 Ik heb je immers uit het land Egypte geleid
en je uit het huis van slavernij vrijgekocht!
Mozes, Aäron en Mirjam heb Ik voor je uit gezonden.       
5 Mijn volk, denk toch aan het kwaad,
dat Balak, de koning van Moab, beraamde,
en aan wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde,
en aan wat er gebeurd is vanaf Sittim tot aan Gilgal,
opdat jullie de rechtvaardige daden van de HEERE kennen.       
 
Wat wil de HEERE van zijn volk?
6 Waarmee zal ik de HEERE tegemoetgaan,
en mij buigen voor de hoge God?
Zal ik hem tegemoetgaan met brandoffers,
met eenjarige stierkalveren?     
7 Zou de HEERE welgevallen hebben aan duizenden rammen,
aan tienduizenden beken met olie?
Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding,
de vrucht van mijn schoot voor de zonde van mijn ziel?   
8 Hij heeft je bekendgemaakt, o mens, wat goed is,
en wat de HEERE van je vraagt, is recht te doen,
trouwe vriendschap te koesteren
en ootmoedig te wandelen met je GOD!”       
 
De ondergang van de boosdoeners
9 “De stem van de HEERE roept tot de stad.
Uw Naam geeft zicht op uitkomst.
Luister naar de strafroede en naar wie die gezonden heeft!     
10 Zijn er in het huis van de boosdoener
nog steeds bergkasten vol met kwaad
en is er nog steeds zo’n afschuwelijke ondermaatse efa?     
11 Zou ik voor rein kunnen doorgaan met misdadige weegschalen
en met een zak vol valse gewichten?     
12 Vol geweld zijn immers haar rijken,
haar inwoners spreken leugens
en hun tong in hun mond is vol bedrog.”   
 
13 Ik heb je dan ook met slagen verwond,
verwoest ben je om je zonden.   
14 Je zult eten, maar niet verzadigd worden,
en je zult vanbinnen hongerig zijn.
Je zult alles in veiligheid willen brengen,
maar je zult niet ontkomen,
en wat ontkomt,
zal Ik aan het zwaard overgeven.       
15 Jij zult zaaien, maar niet maaien,
jij zult olijven treden, maar jezelf niet met olie zalven,
en nieuwe wijn uit druiven persen, maar je zult geen wijn drinken.     
16 Want men houdt vast aan de wetsvoorschriften van Omri
en aan alle slechte daden van het huis van Achab,
en jullie volgen hun raad op,
zodat Ik je tot een voorwerp van verschrikking zal maken en haar inwoners tot een aanfluiting.
Zo zullen jullie de smaad van mijn volk dragen.”