Het toekomstige vrederijk
11
1 “Er zal een Twijgje voortkomen uit de tronk van Isaï en een Scheut uit zijn wortels zal vrucht dragen.      2 Op Hem zal de Geest van de HEERE rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vrees voor de HEERE.      3 Zijn lust zal zijn in de vrees voor de HEERE. Hij zal niet oordelen naar wat zijn ogen zien, Hij zal niet vonnissen naar wat zijn oren horen.    4 Hij zal de geringen recht doen in gerechtigheid en de zachtmoedigen van het land rechtvaardig berechten, maar de aarde zal Hij slaan met de roede van zijn mond en de boosdoener zal Hij doden met de adem van zijn lippen.    5 Gerechtigheid zal de gordel van zijn lendenen zijn en waarheid de gordel van zijn heupen.
6 De wolf zal bij het lam verblijven en het luipaard zal bij het bokje neerliggen. Het stierkalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen samen zijn, en een kleine jongen zal ze leiden.        7 De jonge koe en de berin zullen samen weiden, hun jongen zullen bij elkaar liggen en de leeuw zal stro eten als een rund.    8 Een zuigeling zal zich vermaken bij het hol van een adder en een kind dat van de borst af is, zal zijn hand uitstrekken naar de lichtopening van het nest van een giftige slang.   
9 Men zal geen kwaad doen en geen verderf stichten op heel mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis van de HEERE, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken.    10 Op die dag zal de Wortel van Isaï staan als een banier voor de volken. Naar Hem zullen de volken vragen en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.”     
 
11 Op die dag zal mijn Heer opnieuw zijn hand opheffen om de rest van zijn volk, dat overgebleven is uit Assyrië, Egypte, Patros, Kusj, Elam, Sinear, Hamat en van de eilanden van de zee, los te kopen.      12 Hij zal een banier oprichten voor de volken en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooiden uit Juda bijeenbrengen van de vier zomen van de aarde.   
13 Dan zal de afgunst van Efraïm verdwijnen en zij die Juda benauwen, zullen uitgeroeid worden. Efraïm zal niet afgunstig zijn op Juda en Juda zal Efraïm niet benauwen. 14 Naar het westen zullen zij de Filistijnen op de schouders vliegen, samen zullen zij de zonen van het oosten beroven. Naar Edom en Moab zullen zij hun hand uitstrekken en de zonen van Ammon zullen hun gehoorzaam zijn.    15 Ook zal de HEERE volkomen beslag leggen op de uitloper van de zee van Egypte, Hij zal zijn hand opheffen tegen de rivier de Eufraat door de gloed van zijn Geest, en Hij zal die in zeven beken uiteenslaan en maken dat je er op je sandalen doorheen kunt lopen.        16 Er zal een gebaande weg zijn voor de rest van zijn volk, dat zal overblijven uit Assyrië, zoals die er voor Israël was op de dag dat het optrok uit het land Egypte.”