De geboorte van de Messias
9
1 “Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Over hen die wonen in het land van de schaduw van de dood zal het licht schijnen.      2 U zult het volk talrijk maken, U zult de blijdschap grootmaken. Zij zullen zich verblijden voor uw aangezicht, zoals men zich verblijdt bij de oogst, zoals men zich verheugt bij het verdelen van de buit ...     
 
3 want het juk van zijn last en de stok op zijn schouder en de staf die hem aandreef, hebt U verbroken net als op Midiansdag,       
4 want elke schoen die door het strijdgewoel besmeurd werd en elke mantel die in bloed gewenteld werd, zal verbrand worden, een prooi van het vuur,     
5 want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt Hem bij zijn Naam: Wonderbaar, Raadsman, machtige God, Eeuwige Vader, Vredevorst.        6 Aan de grootheid van zijn heerschappij en aan zijn vrede zal geen einde komen op de troon van David en over zijn koninkrijk om dat te bevestigen en dat te sterken met recht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de HEERE van de legermachten zal dit doen.”       
 
Gods hand keert zich tegen Efraïm
7 “Mijn Heer heeft een woord uitgezonden tegen Jakob en het is gevallen in Israël.      8 Heel het volk zal het weten, Efraïm en de inwoners van Samaria die in hoogmoed en met een hart vol grootspraak zeggen:    9 ‘Bakstenen muren zijn gevallen, maar met gehouwen stenen zullen wij herbouwen. Wilde vijgenbomen zijn omgehakt, maar wij zullen er ceders voor in de plaats zetten!’ 10 De HEERE zal de tegenstanders van Rezin tegen hem opzetten en Hij zal zijn vijanden ophitsen.    11 Aram vanuit het oosten en de Filistijnen van achteren, zodat zij Israël helemaal zullen opslokken. Bij dit alles keert zijn toorn zich niet af, maar zijn hand blijft uitgestrekt,     12 want het volk bekeert zich niet tot Hem die het slaat, en de HEERE van de legermachten zoeken zij niet.”   
13 “De HEERE zal kop en staart, palmtak en riet van Israël afsnijden, en dat op één dag. 14 De oudste en aanzienlijke, die zijn de kop, en de profeet die leugen onderwijst, die is de staart.    15 Want de leiders van dit volk zijn verleiders en wie door hen geleid worden, worden opgeslokt. 16 Daarom zal mijn Heer zich niet verblijden over hun jongemannen en over hun wezen en hun weduwen zal Hij zich niet ontfermen, want zij allen zijn huichelaars en boosdoeners, en iedere mond spreekt dwaasheid. Bij dit alles keert zijn toorn zich niet af, maar zijn hand blijft uitgestrekt.      
17 “Want de misdaad brandt als een vuur dat de dorens en distels verteert en dat de struiken van het woud aansteekt, zodat ze in rook opgaan.        18 Door de woedeuitbarsting van de HEERE van de legermachten zal het land verschroeid worden en het volk zal tot voedsel worden voor het vuur. De een zal de ander niet sparen.    19 Al hapt men naar rechts, toch blijft men honger lijden, al eet men naar links, toch worden zij niet verzadigd. Ieder zal het vlees van zijn eigen arm eten.    20 Manasse zal Efraïm verslinden en Efraïm Manasse en samen zullen zij tegen Juda zijn. Bij dit alles keert zijn toorn zich niet af, maar zijn hand blijft uitgestrekt.