Het vierde betoog van Elihu over beproeving en bekering
36
1 Elihu nam opnieuw het woord en zei:   
 
2 Heb geduld met mij, dan zal ik je uitleggen,
dat er nog meer redenen voor Gods zaak pleiten.     
3 Ik zal mijn kennis van ver weg aandragen,
en aan mijn Schepper gerechtigheid toeschrijven.   
4 Want werkelijk, mijn woorden bevatten geen leugens,
er is iemand bij je met gezonde kennis.     
 
5 Zie, God is machtig, maar Hij veracht niet,
groot is de kracht van zijn inzicht.    
6 De boosdoener laat Hij niet in leven,
maar de armen verschaft Hij recht.
7 Hij trekt zijn ogen niet van de rechtvaardige af,
maar Hij zet hen voor altijd met koningen op de troon,
zo zullen zij verhoogd worden.   
 
8 Als zij in ketenen geklonken zitten,
gevangen zijn in boeien van ellende,
9 dan laat Hij hen hun slechte daden en hun overtredingen zien,
want die zijn geweldig groot.   
10 Hij opent hun oor ter vermaning,
en zegt dat zij zich van de ongerechtigheid moeten bekeren.   
 
11 Als zij luisteren en Hem dienen,
zullen zij hun dagen in voorspoed doorbrengen,
en hun jaren in geluk.   
12 Maar als zij niet luisteren,
zullen zij omkomen door de spies,
en zonder kennis de geest geven.   
 
13 Zij die in hun hart huichelen, stapelen toorn op,
zij roepen niet om hulp als Hij hen vastgebonden heeft.   
14 Hun ziel zal sterven als zij nog jong zijn,
want zij slijten hun leven onder de schandknapen.     
15 Maar de arme zal Hij in zijn ellende bevrijden,
in de onderdrukking zal Hij hun oor openen.   
 
16 Zo zal Hij ook jou weglokken uit de muil vol benauwdheid,
naar een ruimte waar niets beklemmends meer is,
waar je tafel vol zal staan met vette gerechten.     
17 Maar jij bent vol van de rechtszaak van de boosdoener,
maar de rechtszaak en het vonnis hangen met elkaar samen.
18 Waak ervoor dat woede je niet tot spot verleid,
en dat de omvang van het verzoengeld je niet van de weg afbrengt.     
 
19 Zou je geroep maken dat je niet in nood komt,
of anders al je krachtsinspanningen?   
20 Snak niet naar de nacht,
waarin de volken van hun plaats weggenomen zullen worden.   
21 Pas op, ga niet de kant op van het onrecht,
dat je dat zou verkiezen boven vernedering.   
 
22 Zie, God verhoogt door zijn kracht,
wie is een Leraar als Hij?
23 Wie heeft Hem ooit de weg voorgeschreven?
Of wie heeft ooit gezegd: ‘U hebt onrecht gedaan!’?     
24 Denk eraan dat je zijn werk grootmaakt,
zijn werk waarvan de mensen zingen.   
25 Alle mensen zien het,
de mens kijkt ernaar uit de verte.   
 
26 Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet,
het getal van zijn jaren is ondoorgrondelijk.   
27 Want Hij trekt de waterdruppels aan,
die als regen aan de damp ervan onttrokken worden,     
28 die de wolken doen neerstromen,
die overvloedig op de mensen neerdruppelt   
29 Wie kan ooit het uitwaaieren van de wolken begrijpen,
en de donderslagen vanuit zijn Hut?
 
30 Zie, Hij spreidt zijn licht over Zichzelf uit,
en belicht de diepten van de zee.     
31 Want daardoor spreekt Hij recht over de volken.
Ook geeft Hij voedsel in overvloed.     
32 Zijn handen vult Hij met licht,
Hij geeft het opdracht om het doel te treffen.   
33 Het knallen van de bliksem kondigt Hem aan,
ook de kudde laat weten dat Hij in aantocht is.