Het derde betoog van Elihu: Menselijke gerechtigheid baat niet
35
1 Elihu nam opnieuw het woord en zei:   
2 Vind jij dat juist, dat jij gezegd hebt: ‘
Mijn gerechtigheid is meer dan die van God’?   
3 Want je hebt gezegd: ‘Wat baat het je?
Wat baat het mij als ik niet zondig?’   
4 Ik zal je antwoord geven,
en je vrienden met jou.   
 
5 Kijk naar de hemel en zie,
aanschouw de wolken daar hoog boven je.
6 Als jij zondigt, wat doe je dan tegen Hem?
Als je overtredingen talrijk zijn,
wat doe je Hem daarmee aan?
7 Als jij rechtvaardig bent,
wat geef jij Hem daarmee,
of wat ontvangt Hij uit jouw hand?   
8 Je misdaad zou gericht zijn
tegen een man zoals jij,
en je gerechtigheid zou ten gunste zijn
van een mensenkind.   
 
9 Vanwege de vele verdrukkingen
schreeuwen zij het uit,
zij roepen om hulp
vanwege de arm van de machtigen.   
10 Maar niemand zegt:
‘Waar is God, mijn Maker,
die lofliederen geeft in de nacht,     
11 die ons onderwijst
door de dieren van de aarde,
en ons wijs maakt
door de vogels aan de hemel?’   
12 Dan roepen zij, maar Hij antwoordt niet,
vanwege de hoogmoed van de boosdoeners.     
13 Immers, God zal het niet verhoren,
dat schijnheilige geroep,
de Almachtige zal er geen aandacht aan schenken.
 
14 Al zeg jij dan dat jij niets van Hem merkt,
toch ligt de rechtszaak voor Hem.
Wacht op Hem.     
15 Als zijn toorn nu nog niet heeft bestraft,
zou Hij dan geen weet hebben
van de vergaande overtreding?     
16 Job heeft zijn mond vergeefs opengesperd
en zonder kennis grote woorden geuit.