Het zwijgen van de vrouw in de Gemeente

1 Korinthiërs 14:34


Inleiding


“Laten jullie vrouwen zwijgen in de gemeente, 

want het is hen niet toegestaan om te spreken, 

maar zij dienen onderdanig te zijn, zoals de Wet ook zegt.” 


We lezen eerst nog eens de bovenstaande tekst in het hele zinsverband ...

“Laten jullie vrouwen zwijgen in de gemeente, want het is hen niet toegestaan om te spreken, maar zij dienen onderdanig te zijn, zoals de Wet ook zegt. En als zij er iets uit willen leren, laten zij dan thuis aan hun mannen vragen, want het is een schande voor vrouwen om in de gemeente te spreken. Is het Woord van GOD soms van jullie uitgegaan? Of is het alleen tot jullie gekomen?” 

Deze woorden stemmen sterk overeen met 1 Tm. 2:8-15 waar wij ook lezen dat de vrouw de man niet mag onderwijzen ... 

“Ik wil daarom dat de mannen op iedere plaats bidden, terwijl zij in reinheid hun handen opheffen, zonder toorn en zonder twist. Zo dienen de vrouwen ook eenvoudig gekleed te gaan. Hun opmaak behoort zedig en ingetogen te zijn, niet met haarvlechten, goud, parels of prachtige kleren,  maar met goede werken, zoals het vrouwen past die GOD vrezen. Een vrouw dient in rust te leren, in alle onderdanigheid, want ik sta niet toe dat een vrouw onderwijst, en ook niet dat zij over een man heerst, maar zij dient rustig te zijn. Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva. En Adam werd niet verleid, maar de vrouw werd verleid en overtrad het gebod. Maar zij leeft door haar kinderen die zij baart, als zij in het geloof blijven, in liefde, heiliging en ingetogenheid.” 

De woorden van beide bijbelgedeelten stemmen met elkaar overeen: een vrouw mag niet spreken in de gemeente, zij mag niet onderwijzen en dient onderdanig te zijn aan haar man en aan de gemeente. Wel mag de vrouw zingen in de Gemeente van Jezus Christus. Wij weten van Mirjam en Debora dat zij in de gemeente, in het leger van God zongen. Mirjam nam het initiatief bij het zingen met de tamboerijn in haar hand en de vrouwen dansten in rijen. Dit was om God te loven en te eren voor zijn opgeheven hand waarmee Hij hen uit Egypte had verlost. In Ri. 5 lezen wij dat Debora en Barak zongen, en omdat de naam van Debora voor die van Barak staat, denken wij dat Debora het initiatief had. Dit waren beide spontane uitingen van dankbaarheid aan God, waarbij vrouwen, die in geestelijk opzicht ook leiding gaven aan het volk, het voortouw namen. 

In Ef. 5:19 lezen wij: “Spreek in jullie zielen in psalmen en lofzangen en liederen van de Geest, zing in jullie harten tot de HEERE.” Meestal vinden wij in vertalingen vanuit de Griekse tekst van de NA28, MHT en TR de woorden: “Spreek onder elkaar ....” Toch geeft de Griekse Interlineaire vertaling als eerste betekenis aan: ‘in jezelf’ en lijken de woorden vooral betrekking te hebben op het innerlijke karakter van de lof en zang tot eer van God’, net als in het Aramees. Dat wordt o.i. onderstreept door het slotzinnetje: ‘Zing in jullie harten tot de HEERE!’ Deze oproep lijkt daarom een ander karakter te hebben dan die van Mirjam die de vrouwen voorgaat en op die manier oproept tot lofzang aan God. 

Het zgn. ‘zwijggebod’ voor de vrouwen in dit vers richt zich tegen het spreken van de vrouw in de samenkomst. Het staat hier in het tekstverband van het profeteren en van het uitleggen van tongen, want de uitgelegde tong lijkt gelijk te staan aan profetie (1 Kor. 14:5›). Het zwijgen houdt verband met onderdanigheid, want in  1 Tm. 2:8-15 wordt er de nadruk op gelegd dat ...

(‹1›) het Woord van God niet bij de vrouw begonnen is,

(‹2›) dat de vrouw onder het hoofd van de man valt om haar te beschermen tegen de verleiding en dat zij in de gemeente onder de leiding van de voor de geestelijke koers verantwoordelijke broeders valt, en ook dat met het oog op bescherming tegen verleiding. Dat geldt ook voor de gemeente als geheel die als een reine bruid bewaard dient te worden voor haar Bruidegom, vandaar de mannelijke leiding

(‹3›) dat zij haar speciale aard gekregen heeft die sterk verbonden is met het voortbrengen en zorgen voor kinderen,  

(‹4›) dat het een zuster niet toegestaan is om een man te onderwijzen. Bekwame mannen als Paulus, Apollos, Bar-Nabas, Timoteüs onderwezen in de gemeenten. Wij noemen nog enkele schriftgedeelten m.b.t. onderwijzen in de gemeente: 1 Kor. 4:17, 1 Ts. 5:12, 1 Tm. 3:2; 4:6, 11, 13; 5:17; 2 Tm. 2:2, 24, 25 en Titus 1:9.  

De tekst van 1 Timotheüs wijst erop dat de zorg voor de kinderen een goed deel van de aandacht van de vrouw in beslag neemt. 

Het zou daarom wel eens kunnen zijn, dat juist (‹1›) Anna, de dochter van Fanuël uit de stam Aser, die op hoge leeftijd gekomen was en al lange tijd weduwe was en zeer toegewijd aan God was, profetes was (‹Lk. 2:36›). Voor (‹2›) de jonge dochters van Filippus die profetessen waren (‹Hd. 2:19›), geldt iets dergelijks, want zij waren nog niet gehuwd en konden zich onverdeeld aan de zaak van de Heer wijden. Jonge mensen kunnen erg van dienst zijn voor de voortgang van het Evangelie en de dienst aan God, zo ook Timoteüs onder de mannen (‹1 Tm. 4:11›). (‹3›) Maria zingt profetisch lof aan God (‹Lk. 1:46-55›), maar doet dat voordat zij gebaard heeft. Zover de profetessen in het Nieuwe Testament. In het Oude Testament lezen wij van (‹4›) de vrouw van de profeet Jesaja dat zij profetes was, maar nadat zij kinderen gekregen had, zien wij die vermelding niet meer terugkeren, en de rabbijnen noemen haar, waarschijnlijk om haar getrouwd zijn, niet onder de zeven vrouwelijke profeten van Israël (‹zie Megillah 14a, één van de tractaten van de Talmoed›). Sommigen zeggen dat zij profetes genoemd werd, omdat zij met een profeet getrouwd was, maar dan zouden de vrouwen van de andere profeten in de Bijbel ook profetes genoemd moeten worden, maar dat is niet het geval.  (‹5›) Sara, de vrouw van Abraham werd door de rabbijnen tot de zgn. zeven profetessen gerekend (‹Megillah 14a›), ook al wordt zij in de  Bijbel niet zo genoemd, omdat er van haar staat geschreven dat Abraham moest doen naar alles wat Sara tegen hem zei (‹Gen. 21:12›). Zij had dus profetisch onderscheid in de zaak van Ismaël (‹Gen. 21:12›) terwijl Abraham dat miste, aldus Rashi. Haar schoonheid is een andere element in de beoordeling (‹Gen. 12:11›). In 1 Pt. 3:6 wordt zij gesteld tot een voorbeeld voor alle vrouwen. Van (‹6›) Hanna (‹1 Sm. 2:1-10›) zeggen de rabbijnen, dat zij profetes was, hoewel zij in de Bijbel niet zo genoemd wordt, omdat zij in haar lofzang zegt, dat haar hoorn verhoogd werd en niet haar kruik, waarmee zij profeteerde van het blijvende koningschap van David en Salomo die beiden met een hoorn werden gezalfd, tegenover het niet-blijvende koningschap van Saul en Jehu die met een kruik van aardenwerk werden gezalfd. Ook zij was toen zij zo profeteerde nog niet moeder, maar in verwachting van haar eerste. Afgezien van die specifieke voorzegging, verkondigt zij Gods woord en onderwijst zij geestelijk inzicht in heel haar lofzang (‹1 Sm. 2:10›). ZIj behoorde met haar man Elkana tot het priesterlijk geslacht (‹1 Kr. 6:28›), wat ook blijkt uit Samuëls roeping. Zijn profetische bediening vormde in zekere zin de basis voor het werk van alle profeten in Israël.  (‹7›) Mirjam, de zus van Mozes was een profetes (‹Ex. 15:20›), uit het priesterlijk geslacht. Zij was zelfs een leidster van het volk van God, naast Mozes en Aäron bij de uittocht uit Egypte, waarbij wij in lijn met de Schrift aannemen dat zij leiding gaf aan de vrouwen en kinderen en onder hen haar broers vertegenwoordigde, een zeer aanzienlijke en zware taak (‹Mi. 6:4›). Mirjam moet, net als Mozes en Aäron al boven de tachtig geweest zijn ten tijde van de uittocht uit Egypte. De profetische bediening van Mirjam ging vergezeld van zang en dans. Wij vinden nergens dat zij getrouwd was. Ook (‹8›) Debora (‹Ri. 4:4, 5›) wordt in de Bijbel profetes genoemd. Zij was waarschijnlijk niet de vrouw van Lappidoth, maar ‘een vrouw van fakkels’, d.w.z. een vurige vrouw, een vrouw met opmerkelijke kwaliteiten, een vrouw vol van de Heilige Geest want de zeven fakkels voor de troon in Op. 4:5 staan voor de zeven Geesten van God. Of zij ongehuwd was of ‘uit de kinderen was’ zoals wij wel zeggen of dat zij weduwe was, is ons niet bekend. Ook haar bediening ging vergezeld van zang en mogelijk reidans, net als Mirjam. Zij noemt zichzelf een moeder van Israël, die opstond toen de mannelijke leiders ontbraken (‹Ri. 5:7). De profetes (‹9›) Hulda, de vrouw van Shallum, die over de priesterlijke kleding ging (‹2 Kn. 22:14›), was uit het priesterlijk geslacht.  (‹10›) Abigaël wordt door de rabbijnen profetes genoemd, ook al zegt de Bijbel dat niet met die woorden, omdat zij profeteerde dat David een groot koning zou worden met de woorden: ‘want de HEERE zal vast een betrouwbaar huis voor mijn heer maken, omdat mijn heer de oorlogen van de HEERE strijdt’ (‹1 Sm. 25:28›). Tenslotte wordt (‹11›) Ester - haar Joodse naam was ‘Hadassa’, dat is ‘mirte’ (‹zie Est. 2:7›), een aangenomen dochter van de Benjaminiet Mordechai en een weeskind, omdat haar vader Abichail, die een oom van Mordechai was (‹Est. 2:5-7, 15›) -  door de rabbijnen ook profetes genoemd, ook al noemt de Bijbel har niet expliciet zo, omdat er geschreven staat dat zij zich op de derde vastendag zich koninklijk kleedde, wat volgens de rabbijnen betekende dat de Heilige Geest haar daarmee bekleedde  (‹Ester 5:1›). Er was ook een valse profetes onder het volk nl. Noadja, zoals wij lezen in Neh. 6:14, en in Op. 2:20 lezen wij van een vrouw Izebel,  die van zichzelf zegt dat zij profetes is, maar het niet is. 

Oudere weduwen die getoetst zijn hebben een speciale plaats in de gemeente en daartoe behoort in zekere zin ook Anna de profetes, die vast ‘uit de kinderen was’, zoals wij dat gewend zijn te zeggen (‹1 Tm. 5:5, 9; Lk. 2:36›). 

Het is duidelijk dat het profeteren van een vrouw heel veel cirkelt rondom het geboortegebeuren en de belevingswereld van de vrouw: de kinderen en het gezin of daarin zijn uitgangspunt neemt. Wij moeten er dan ook rekening mee houden dat het profeteren van de vrouwen sterker spreekt tot de vrouwen, dan tot de mannen en dat zij daarom het merendeel van hun profetische bediening en onderwijs onder de vrouwen en kinderen vervullen (‹Tit. 2:3, 4›), hoewel Debora wel op meer persoonlijke basis de Israëlieten bijstond in hun wandel met God door hun rechtszaken op grond van Gods Woord te behandelen (‹Ri. 4:5›). 

Al met al zijn er voor vrouwen dus beperkingen ten aanzien van de profetische bediening, d.w.z. voor een bediening van het Woord van God in de Gemeente: 

(‹1›) haar profetische bediening zal zich in hoofdzaak afspelen onder vrouwen en kinderen

(‹2›) haar profetische bediening zal zij voornamelijk in haar ongehuwde staat of als weduwe uitoefenen. Voor een gehuwde vrouw met kinderen lijkt er nauwelijks of geen profetische bediening te zijn weggelegd. 

(‹3›) de vrouw kan geen  profetische bediening uitoefenen in de gemeentesamenkomst van mannen en vrouwen

Tenslotte merken wij op dat de Bijbel ook leert dat mannen met een gezin terughoudend dienen te zijn ten aanzien van het aanvaarden van een leidinggevende taak als oudsten of dienaren van een gemeente, want er staat dat een oudste er blijk van gegeven dient te hebben, dat hij zijn kinderen goed opvoedt (‹1 Tm. 3:4, 5›). Hoe zou dat gebleken kunnen zijn als de kinderen nog jong zijn? Wij denken daarom dat de gemeenteleiding volgens de Bijbel bij oudere broeders dient te berusten, die goed bekend staan. Daarom is voor ons besef 30 jaar (‹te›) jong en 40 jaar een gezonde ondergrens. Dit is werkelijk niet onbelangrijk, maar het belangrijkste is niet dat zij qua leeftijd ouder dienen te zijn, maar dat zij boven alles door de Heilige Geest tot de taak zijn geroepen (‹Hd. 20:28›), maar dat laatste betekent niet dat de leeftijdsgrens genegeerd kan worden! 

Wij dienen bij heel dit onderwerp te bedenken, dat enerzijds de Heilige Geest volgens de profeet Joël op de zonen en dochters van Israël zou worden uitgestort met als gevolg dat zij allen zouden profeteren, maar dat de Heilige Geest door Gods Woord er anderzijds op wijst dat alles volgens een bepaalde ordening dient te gebeuren.


Bronnen:

EBV Bijbeltekst



Bewerking: 

redactie EBV -  1 november 2022