DE JOODSE HUWELIJKSSLUITING

    eeuwenoude 

schaduwbeelden

van 

Christus’ huwelijk 

met zijn Bruidsgemeente



ebvs-joodshuwelijk-alexlevin.jpg

Joodse huwelijksstoet onder de ‘choeppah’ of het ‘huwelijksbaldakijn’ in Jeruzalem - Schilderij van Alex Levin   (‹1975 geboren in Kiev, Oekraïne›)


 © www.evangelischebijbelvertaling.nl


Inhoudsopgave

Voorwoord


1. De HEERLIJKHEID VAN GODS SCHEPPING en de zondeval

De zondeval

Gods belofte

Gods spreken over het huwelijk van zijn Zoon


2.Wat zegt de Bijbel over de huwelijksvoorbereiding

De rol van de moeders

De rol van de vaders en broers

De rol van de ouders

De rol van de waterbron

De keuzevrijheid van de vrouw

De vrouw het hof maken

De reinheid van de vrouw

Trouwen en kinderen krijgen

De eenheid van man en vrouw

GODS SPREKEN DOOR DE SCHADUWBEELDEN VAN HET OUDE TESTAMENT OVER HET HUWELIJK van CHRISTUS en de GEMEENTE


3. Het Joodse huwelijk vanaf de Babylonische ballingschap tot in de eeuwenlange verstrooiing

Inleiding

I.  ‘Shiddoekhin’ (שִׁדּוּכִין) - De Huwelijkssluiting

A. De ‘shtar tena’im’ ( שטר תְּנָאִים ), ‘de akte met bepalingen’ 

B. De bruidsprijs

C. De huwelijksgeschenken

D. De eigendommen van de vrouw 

II. ‘Kiddoeshin’ (קִידּוּשִׁין‎)  - De Toewijding

III. ‘Laqaḥ’ (לָקַח) - Het Ophalen (van de Bruid)

De voorbereidingen 

Niemand weet de dag nog het uur!  

De nachtelijke optocht naar het huis van de bruid

De nachtelijke terugkeer van de bruidegom met de bruid naar het vaderlijk huis

IV. ‘Nissoe’in’ (נִשּׂוּאִין)  - Het Huwelijk 

V. ‘Se’udat Nissoe’in’ (סעודת נִשּׂוּאִין) - Het Bruiloftsfeest

GODS SPREKEN DOOR DE SCHADUWBEELDEN VAN HET JOODSE HUWELIJK IN DE VERSTROOIING OVER HET HUWELIJK van CHRISTUS en de GEMEENTE


4. Het Joodse huwelijk op één dag 

Historische achtergrond

De Voorbereiding

I. De Receptie

Twee getuigen

‘Kabbalat Panim’ (קבלת פנים)

II. De Ceremonie onder de ‘Choeppah’ - חֻפָּה - Het Huwelijksbaldakijn

A.‘Kiddoeshin’ (קִידּוּשִׁין) - De Toewijding 

Welkomstzegen

De eerste beker 

De ‘talliet’ - De gebedssjaal

De ring

--- ‘Ketoebah’ (כְּתוּבָּה) - De Huwelijksakte

B. ‘Nissoe’in’ (נִשּׂוּאִין) - De Huwelijksvoltrekking

De zeven zegeningen

De tweede beker

De priesterlijke zegen

Mazel Tov!

III.  ‘Se’udat Nissoe’in’ (סעודת נִשּׂוּאִין) - Het Bruiloftsfeest

De maaltijd

De zegeningen

De dansen

GODS SPREKEN DOOR DE SCHADUWBEELDEN VAN HET HUWELIJK OP ÉÉN DAG OVER HET HUWELIJK van CHRISTUS en de GEMEENTE


5. Het zwagerhuwelijk

De zeven zegeningen

De tweede beker

De priesterlijke zegen

Mazel Tov!

6. Het huwelijk op weg naar de eeuwigheid


7. Een waarschuwing:  De leegheid van het ceremonieel


8. Een aanmoediging: De volheid is in Christus


BIJLAGE I - DE RELATIE TUSSEN HUWELIJKSSLUITING en de ZEVEN BIJBELSE FEESTEN

BIJLAGE II - DE ROL VAN DE RAMSHOORN - DE SJOFAR

BIJLAGE III - DE VERBONDSSLUITING OP DE BERG SINAÏ

BIJLAGE IV - DE TEKST VAN DE ‘KETOEBAH’

BIJLAGE V - EIGENTIJDSE TEKST VAN DE ‘TENA’IM’, DE ‘KETOEBAH’ EN DE ‘GET’ 

BIJLAGE VI - DE TEKST VAN DE ‘BIRKAT HA-MAZON’, DE ZEGENBEDE NA DE MAALTIJD


VOORWOORD


In de Bijbel komen wij zowel in het Oude als Nieuwe Testament geschiedenissen tegen die ons laten zien hoe het huwelijk in Bijbelse tijden gesloten werd. Enkele voorbeelden daarvan zijn de totstandkoming van het huwelijk tussen Adam en Eva (‹Gen. 2:26-30; 2:15-25; 3:1-24›), Izak en Rebekka (‹Gen. 24›) en het huwelijk van Boaz en Ruth (‹Ruth 4›) in het Oude Testament en de bruiloft in Kana in het Nieuwe Testament (‹Jh. 2:1-11›). Maar ook is er in de Bijbel sprake van de overeenkomst van de menselijke huwelijkssluiting en -relatie tussen man en vrouw enerzijds en de relatie van God met Israël en van Christus met zijn Gemeente anderzijds (‹zie Ef. 5:22-33›). Ten slotte wordt in de Bijbel ook gesproken over de Bruiloft van het Lam (‹Openbaring  19:6-10›), een gebeurtenis die samenhangt met het binnengaan van de Gemeente van Jezus Christus in haar hemelse Woning in de naaste toekomst.  

Het huwelijk vormt als het ware een rode draad’ door de Bijbel heen, vanaf Genesis, het eerste boek van de Bijbel, tot op de laatste bladzijden van het boek Openbaring, het laatste boek van de Bijbel. In Genesis lezen wij namelijk dat God op de zesde dag van de schepping man en vrouw schiep en hen vervolgens met elkaar in het huwelijk tot één vlees, anders gezegd tot ‘één lichaam’ met elkaar verbond (‹Gen. 1:27-29; Gen. 2:18-25›) en hun de heerschappij en zorg over heel de schepping toevertrouwde. 


De HEERE GOD zei: “Het is niet goed, dat Adam alleen is. Ik zal een hulp voor hem maken die bij hem past.” 

De HEERE GOD had uit de aarde alle dieren van het veld en alle vogels in de lucht gevormd 

en Hij bracht ze bij Adam om te zien hoe hij ze noemen zou. 

Elke naam die Adam aan een levend wezen gaf, dat werd de naam ervan. 

Adam gaf namen aan al het vee, aan alle vogels in de lucht en aan alle dieren van het veld, 

maar voor Adam vond hij geen hulp die bij hem paste. 

Toen deed de HEERE GOD een diepe slaap op Adam vallen, zodat hij in slaap viel. 

Toen nam Hij één van zijn zijden en sloot de plek ervan met vlees af. 

De HEERE GOD bouwde de zijde die Hij van Adam genomen had tot een vrouw en Hij bracht haar bij Adam.

Toen zei Adam: “Deze nu is been uit mijn gebeente en vlees van mijn vlees. 

Deze zal ‘mannine’, genoemd worden, omdat zij uit de ‘man’ genomen is. 

Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten 

en zich aan zijn vrouw hechten en zij zullen tot één vlees worden.” 

Adam en zijn vrouw waren beiden naakt en zij schaamden zich niet. 


In het laatste Bijbelboek Openbaring lezen wij over de Bruiloft van het Lam (‹Op. 19:6-10›), een geweldig slot van heel de Bijbelse geschiedenis vanaf Adam en Eva tot aan het eeuwige Koninkrijk van God in de hemelen en op aarde, de hemelse Koning regeert met de koningin aan zijn zijde!

Dit artikel gaat in op de huwelijkssluiting, de totstandkoming van het huwelijk van Adam en Eva op de zesde scheppingsdag en op de val van deze mens en zijn huwelijk in de zonde en alles wat ermee samenhangt om vervolgens van God een nieuwe toekomst te krijgen in de belofte van een Zoon, die Zichzelf een Bruid zou werven uit heel het menselijke geslacht in de vorm van een groot volk, dat Hij als zijn Bruid tot Zich zou nemen om vervolgens haar tot in eeuwigheid.  

Op tal van manieren geeft de Bijbel inzicht in Gods bijzondere plan in Jezus Christus waarvan het aardse huwelijk tussen man en vrouw een afspiegeling mag en behoort te zijn. Maar wij kunnen dat ten diepste alleen gaan zien als wij met God verzoend zijn door het Offer van Jezus Christus en Hem volgen.  De hemelse dingen kunnen wij alleen begrijpen als wij ons afwenden van de aardse. Daarom is bekering nodig opdat een mens zich werkelijk kan verdiepen in de dingen van God.

Wij spreken van de Joodse huwelijkssluiting, omdat het Woord van God, de Bijbel, tot de volken en de wereld gekomen is vanuit het Joodse volk door de Evangelieprediking die in Jeruzalem begon. Dit Woord van God is vervlochten met het Joodse leven. Omdat de Joden over heel de wereld verstrooid zijn, komt met de Joden ook een zekere mate van goddelijk licht onder de volken, zelfs al hebben zij in meerderheid het Evangelie van Jezus Christus verworpen. 

1. DE HEERLIJKHEID VAN GODS SCHEPPING EN DE ZONDEVAL

De zondeval

Vóór de zondeval, toen GOD alles in zes dagen geschapen had en Hij op de zevende dag gerust had, was alles met Goddelijke heerlijkheid bekleed. God zag alles wat Hij gemaakt had en Hij zag dat het zeer goed was (‹Genesis 1:31›). Alleen Genesis 1 en 2, de eerste hoofdstukken van de Bijbel, gaan over die volmaakte toestand, die er in het begin was. De hemel en de aarde waren in zes dagen geschapen en God rustte op de zevende dag. 

In Genesis 3 lezen wij over de zondeval, die kwam toen het leven van de geschapen mens nog maar in de kinderschoenen stond en er nog geen sprake was van een volwassen leven met de Schepper. Deze zondeval had zeer ernstige gevolgen voor heel de schepping en voor alle onderdelen ervan, ook voor het huwelijk (‹Gen. 3›). Heel de oorspronkelijke heerlijkheid van Gods schepping was opeens gehuld in zonde en dood. 

Dit waren de gevolgen van de zondeval: 

- 

Adam en Eva werden uit de hof, uit het paradijs, weggezonden.

- 

Adam en Eva gingen op een andere manier kijken en zagen dat zij naakt waren. Zij schaamden zich voor elkaar en daarom maakten zij schorten van vijgenbladeren als bedekking voor hun schaamte. 

- 

Adam en Eva verborgen zich voor God, hun Schepper en Maker.

-

het dragen en baren van kinderen zou met moeite en smart gepaard gaan.

-

de begeerte van de vrouw zou voortaan naar haar man uitgaan en de man zou over haar heersen.

- 

de aarde zou vanwege Adams zonde (‹nl. dat Hij niet naar God luisterde, maar naar de vrouw en van de boom at›) vervloekt zijn en daarom met moeite en onder zweetdruppels door hem bewerkt moeten worden om de nodige vruchten en gewassen voort te brengen, terwijl doornen en distels het bewerken moeilijk zouden maken.

-

de mens kende goed en kwaad, maar het kwaad kon hij niet de baas, hij was er de slaaf van.

-

de vrouw en haar zaad, haar nakomelingen, zouden als vijanden tegenover de satan en zijn kinderen, zijn nakomelingen, staan.

-

Adam, en met hem ook Eva, zouden sterven en terugkeren naar het stof van de aarde waaruit zij genomen waren. 

De gemeenschappelijkheid van man en vrouw was diep aangetast, zodat zij ertoe neigden om zich voor elkaar af te schermen. Tegenover God ging het nog verder, want zij verstopten zich voor Hem. Hun leven was nu bevlekt en doorspekt met allerlei negatieve dingen die voortkwamen uit de zonde en uiteindelijk zouden zij zelfs sterven, dat wil zeggen voor altijd zonder God zijn, zonder zijn genade en gunst. Het is verwonderlijk dat zij niet voorgoed uiteen gingen, want hun leven en hun huwelijksvreugde werd opeens volkomen overschaduwd door de ernstige gevolgen van de zondeval, maar ...  


Gods belofte

... God was nog ‘in de buurt’ en Hij riep hen en zij gaven er gehoor aan, zij schonken Hem hun vertrouwen en luisterden naar Hem en Hij ging vervolgens met hen spreken en gaf hun een belofte te midden van de ontstane problemen, de problemen waarover wij in Romeinen 3:23 lezen:

“Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van GOD!” 

en ook in Romeinen 6:23 ...

“Want het loon van de zonde is de dood ... ”

Deze  problemen, die door de zonde ontstaan waren, kon de mens niet oplossen of teniet doen. God komt echter met een belofte voor dit zondige en gebroken echtpaar, maar God spreekt die belofte eigenaardig genoeg uit in de woorden die Hij richt tegen de slang in het bijzijn van de vrouw, van Eva. Dit is wat God tegen de slang zegt en indirect tegen de vrouw:

“Ik zal vijandschap zetten tussen jou en de vrouw en tussen jouw zaad en haar zaad. 

Het zal jou de kop verbrijzelen en jij zult het de hiel verbrijzelen.”

Uit deze op indirecte wijze tot de vrouw gesproken ‘belofte’ wordt duidelijk dat er een voortdurende strijd zou zijn tussen de nakomelingen van de vrouw en de nakomelingen van de satan, d.w.z. zijn volgelingen uit de mensen en de engelen, en dat de satan uiteindelijke onthoofd zou worden, d.w.z. dat hij volkomen machteloos gemaakt zou worden, terwijl van het zaad van vrouw ‘slechts’ de hiel getroffen zou worden. Dat God deze belofte indirect uitsprak, wil zeggen dat God Zich in zijn woorden niet aan haar verplichtte, maar aan Zichzelf,  zodat Hij, hoewel onder de belofte, geen mens iets schuldig was, ook niet het nakomen van een belofte (‹zie ook Heb. 6:16-18›). Door deze woorden en door de vervulling ervan in Jezus Christus, de Zoon van God, geboren uit een maagd, kon Paulus zijn woorden in Romeinen 6:23 uitbreiden door te wijzen op Gods genadegave en zo lezen wij:

“Want het loon van de zonde is de dood ...

... maar de genadegave van GOD is eeuwig Leven door onze Here Jezus Christus.”

Men vervangt het woord ‘zonde’ en ‘zonden’ wel eens door het woord ‘fout’ en ‘fouten’, maar dat schept geen duidelijkheid, tenzij men er van maakt: ‘onherstelbare, dodelijke fouten’, want dan pas begint de lading enigszins de strekking van het woord ‘zonde’ te dekken. Ja, ‘zonde’ is een zwaar woord, want zonde leidt tot de dood en dat zou onomkeerbaar gebleven zijn en voor ieder tot de hel en het onuitblusbare vuur van de hel geleid hebben als God niet met de belofte van het zaad van de vrouw gekomen was, een uitdrukking die bijzonder wonderlijk is, want een vrouw kent geen zaad, maar alleen de man.  

Maar de belofte voor de vrouw en voor haar zaad werd vervuld met de komst van Jezus Christus in de moederschoot van Maria, als een Goddelijk Zaad, waar Jozef niets mee van doen had en ook Maria als volkomen reine maagd niet, zodat zij moest zeggen: “Zie, ik ben de dienares van de HEERE, laat het met mij gebeuren naar uw woord.” 

Dit Zaad, Jezus Christus, zou aan het kruis overwinnen en de satan, de overste van deze wereld, oordelen en onttronen. Met zijn Bloed betaalde Hij op de dag, waarop Hij gekruisigd werd, de prijs voor Zijn Bruid, dat is de Gemeente van Jezus Christus. Daarop ging Hij terug naar het Vaderhuis om op het tijdstip, dat de Vader zal bepalen, weer terug te komen om zijn Bruid te halen. We komen daar later nog uitgebreider op terug, maar nu gaat het erom dat we het volgende moeten vaststellen: 

1. 

het huwelijk van man en vrouw  behoort vanaf het allereerste begin tot Gods scheppingsorde. 


2. 

het huwelijk van man en is vrouw door de zondeval ernstig aangetast en net als heel de schepping aan de dood en de vergankelijkheid en aan het van God gescheiden zijn onderworpen, maar niettemin - omdat het fundament van het huwelijk en ook van het man-zijn en vrouw-zijn bij de schepping was gelegd - blijft tot op de dag van vandaag het stempel van de Schepper onuitwisbaar op dat huwelijk rusten zoals het stempel van God ook op de mens blijft rusten als beelddrager van God. Weliswaar is door de zonde de oorspronkelijke gedaante van de mens en van het huwelijk van man en vrouw aangetast, zodat we met de psalmist geneigd zijn om uit te roepen ... 

“Immers de fundamenten worden vernield! 

Wat kan dan de rechtvaardige doen?” (Psalm 11:3) 

... toch geldt ...

“De HEERE woont in zijn heilige Tempel, 

de troon van de HEERE staat in de hemel. 

Zijn ogen aanschouwen, 

zijn blikken onderzoeken de mensenkinderen.” (Psalm 11:4) 

... en God zal handelen ...

“Hij zal een regen van  dodelijke valstrikken op de boosdoeners doen neerkomen, 

vuur en zwavel en een verzengende wind zullen deel uitmaken van hun beker.”  (Psalm 11:6) 

“... Want de HEERE is rechtvaardig, 

Hij houdt van rechtvaardige daden. 

Wie oprecht zijn zullen zijn aangezicht aanschouwen.”  (Psalm 11:7) 

... en God zal een eind maken aan de goddeloosheid en zonde en ...  alles herstellen!

3.

het huwelijk van man en vrouw in zijn ware gedaante verborgen is gebleven, totdat de Ware Mens, Jezus Christus, in de gestalte van een mens kwam. Hij leidde een volkomen zondeloos leven op aarde en bracht naar de wil van God verzoening door zijn Bloed en zo betaalde Hij, als de Bruidegom de prijs voor zijn Bruid (‹d.w.z. de gelovigen›) en daarmee maakte Hij de weg vrij voor het herstel van het huwelijk van voor de zondeval. 

Dat God Zelf in Jezus Christus Zich met een van de zondige aarde vrijgekochte Bruid zou herenigen, dat was een geheimenis dat eeuwenlang verborgen bleef. Paulus haalt in de de brief aan de Efeziërs in hoofdstuk 5 eerst Gen. 2:23, 24 aan ...

“Toen zei Adam: “Deze nu is been uit mijn gebeente en vlees van mijn vlees. Deze zal ‘mannine’, genoemd worden, omdat deze uit de ‘man’ genomen is. Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten en zij zullen tot één vlees worden.” 

en vervolgt dan met te zeggen (‹Ef. 5:32›) ... 

“Dit geheimenis is groot, maar ik spreek over Christus en de Gemeente.”

Het huidige aardse huwelijk is zeer kostbaar in zijn uiterlijke en in zijn innerlijke gedaante, omdat het een schaduwbeeld van het komende hemelse huwelijk is, waarvan de gedaante nog verborgen is. Het schaduwbeeld wijst naar de werkelijkheid van dat hemelse huwelijk en als het zich richt naar die werkelijkheid, als de man de vrouw liefheeft zoals Christus de Gemeente heeft liefgehad (‹zie Ef. 5:21-33›), dan zal de afschaduwing ervan meer tot zijn recht komen en zal het aardse huwelijk ook een zekere glans krijgen, maar het is een glans die zal verbleken bij het verschijnen van Jezus Christus met zijn hemelse Bruid in de dagen van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en het hemelse Jeruzalem (‹Openbaring 21›). 

Daarom leven wij nu in geloof en niet in aanschouwen en daarom moet ook nu dat huwelijk bij alle gelovigen in ere  gehouden worden en het huwelijksbed moet rein zijn (‹Heb. 13:4›), want het huwelijk moet zo goed mogelijk een gestalte zijn van het komende huwelijk, zodat onze harten en de harten van alle mensen gaan inzien en erkennen, dat dat geheimenis werkelijk groot is en dan spreken wij in navolging van Paulus ook over Christus en de Gemeente! 


Gods spreken over het huwelijk van zijn Zoon

In deze bespreking willen wij belichten hoe profetisch en ook wonderbaarlijk God het geheimenis van het huwelijk van zijn hemelse Bruidegom met de hemelse Bruid, de Gemeente, door de eeuwen heen van te voren voor ons heeft afgeschilderd in Bijbelse geschiedenissen en profetieën. Ook willen wij ingaan op de plaats van het huwelijk in Gods verlossingsplan voor de mensheid zoals de Bijbel daar op allerlei manieren en in allerlei toonaarden van spreekt door ons te verdiepen in de Joodse huwelijkssluiting en huwelijksceremonie, zoals die sinds Bijbelse tijden - in het bijzonder vanaf de Joodse ballingschap in Babel door de tijden van de wereldrijken van de Babyloniërs, Perzen en Meden en Grieken heen tot in de dagen van het Romeinse wereldrijk toen Jezus op aarde was - vaste vorm gekregen hebben en wereldwijd bekend geworden zijn door de verstrooiing van het Joodse volk na de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel in 70 na Chr. Door deze verstrooiing van de Joden ontstonden er Joodse gemeenschappen en synagogen in heel de wereld. Zij bloeiden op en werden zichtbaar onder de volken. Van de Joodse huwelijksceremoniën waren de volken getuigen, want de Joodse huwelijkssluiting voltrok zich door de eeuwen heen goeddeels in het openbaar: in Amsterdam, Parijs, Warschau, Baghdad, Casablanca, Fes, Thessalonica, Bukhara, Londen, Kaifeng ... Wij denken dat dit ook een stempel heeft gezet op de huwelijkstradities onder de volken, zeker daar waar krachtige Joodse gemeenschappen waren. Natuurlijk was er ook altijd enige invloed op de Joodse gebruiken vanuit de culturen waarin de Joden leefden, maar het Joodse huwelijk behield door de eeuwen heen hoofdzakelijk zijn eigen karakter. 

Vanuit de Joodse synagogen en gemeenschappen werd zo in zekere zin Gods Woord en Gods plan bekend gemaakt onder de volken, want de ceremoniën bij de huwelijkssluiting gaan terug op het Woord van God, de TeNaCh, d.w.z. de Thora (‹de Wet›), de Nevi’im (‹de Profeten›) en de Chetoebiem (‹de Boeken›). Ook al verkeerden de Joden zelf in een staat van onwetendheid en ongeloof ten aanzien van Jezus Christus - Degene die de Wet vervuld had en door zijn Offer aan het kruis voor zijn Bruid de prijs had betaald - toch was het zo dat zij, de Joden het Woord van God in de Boekrollen door heel de wereld met zich mee droegen en de Wet werd voorgelezen in hun synagogen (‹Handelingen 15:21›). Zo droegen zij het Woord van God met zich mee, ook al begrepen zij niet dat Jezus Christus gekomen was om de Wet te vervullen. Van oorsprong zijn zij echter het uitverkoren volk van God en zijn zij door Hem opgevoed. Jezus Christus zegt dat de redding uit de Joden is (‹Jh. 4:22›) en daarom werd Hij ook als het ware uit het Joodse volk geboren. Zo ging er van de Joodse gemeenschap met dit alles toch een Goddelijke spraak uit, zoals we ook in Ps. 19:2-7 lezen dat er van de schepping een Goddelijke spraak uitgaat ...

“De hemelen verkondigen Gods eer, 

het uitspansel spreekt van het werk van zijn handen. 

De dag doet spraak toestromen aan de dag, 

de nacht ademt kennis uit naar de nacht. 

Het is geen spreken en het zijn geen woorden, 

hun stem wordt niet gehoord. 

Hun bevelen gaan uit over heel de aarde, 

hun woorden tot aan het einde van de wereld. 

Hij heeft daar een tent opgezet voor de zon, 

die is als een bruidegom 

die uit zijn bruidsvertrek (‹uit zijn ‘choeppah’ of ‘huwelijksbed’›), komt, 

jubelend als een held om zijn baan te lopen. 

Hij vertrekt van het ene uiteinde van de hemel, 

en loopt tot aan het andere uiteinde ervan, 

niets is verborgen voor zijn gloed.” 

Zoals de schepping getuigt en spreekt van zijn Schepper, zo getuigt ook de Joodse huwelijksceremonie onder alle volken waar de Joden woonden en wonen van het grote geheimenis van het huwelijk van de HEERE Jezus Christus, de hemelse Bruidegom, met zijn hemelse Bruidsgemeente, ook al wisten en weten vele Joden daar niet van. 

Bij de Joodse huwelijkssluiting was er een ruim tijdsverschil tussen de huwelijksovereenkomst tussen de families van bruidegom en bruid, waarbij de familie van de man op bezoek ging naar de familie van de vrouw en de overeenkomst gesloten werd enerzijds en de voltrekking van het huwelijk en het bruiloftsfeest anderzijds. Als de huwelijksovereenkomst gesloten was, dan was het paar ondertrouwd en werd hun relatie ook beschouwd als een huwelijksrelatie met uitzondering van de lichamelijke vereniging van man en vrouw. Minstens een jaar later volgde het huwelijk waarbij man en vrouw ook lichamelijk één werden in de sfeer van het ouderlijk huis, in het huwelijksbed dat daarvoor was klaargemaakt: de ‘choeppah’. De ‘choeppah’ was een hemelbed met een overdekking, baldakijn, een soort knusse bedstee, zoals men die vroeger wel in de huizen had. Met de intieme vereniging van man en vrouw, was het huwelijk, hoewel formeel al gesloten, pas werkelijk een voldongen feit. Pas daarna volgde het bruiloftsfeest. 

Er zijn vele varianten van de Joodse huwelijkssluiting en het is niet eenvoudig om er vanuit de diverse bronnen een goed, helder en omvattend overzicht van te krijgen. Oude, nieuwe en moderne gewoonten lopen door elkaar heen. Wij hopen met deze beschrijving de lezer een redelijk betrouwbaar beeld te geven van hoe één en ander toeging en toegaat. Wij zullen de verbanden leggen met de tekst van de Bijbel in de hoop dat de lezer door dit alles een beter inzicht krijgt in Gods plan in Jezus Christus, die de Bruidegom is van zijn Bruidsgemeente.


ebvs-eduardgorevich-joodshuwelijk.jpg

Joodse huwelijksceremonie met gesluierde bruid - Schilderij van  Eduard Gurevich

2. WAT ZEGT DE BIJBEL OVER DE HUWELIJKSVOORBEREIDING 

In de Bijbel lezen wij in Genesis 1 in de geschiedenis van de schepping het volgende ...

“GOD schiep Adam naar Zijn evenbeeld, naar het evenbeeld van GOD schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. GOD zegende hen en GOD zei tegen hen: Wees vruchtbaar en vermeerder je, vervul de aarde en onderwerp haar, heers over de vissen in de zee en over de vogels in de lucht en over alle dieren die op aarde rondkruipen.” 

We lezen dus dat God bij de schepping uit de ene mens, mannelijk en vrouwelijk schiep en vervolgens lezen wij de nadere toelichting op dat gebeuren in Gen. 2:18-25 ... 

“De HEERE GOD zei: ‘Het is niet goed, dat Adam alleen is. Ik zal een hulp voor hem maken die bij hem past.’ De HEERE GOD had uit de aarde alle dieren van het veld en alle vogels in de lucht gevormd en Hij bracht ze bij Adam om te zien hoe hij ze noemen zou. Elke naam die Adam aan een levend wezen gaf, dat werd de naam ervan. Adam gaf namen aan al het vee, aan alle vogels in de lucht en aan alle dieren van het veld, maar voor Adam vond hij geen hulp die bij hem paste. Toen deed de HEERE GOD een diepe slaap op Adam vallen, zodat hij in slaap viel. Daarop nam Hij één van zijn zijden en sloot de plek ervan met vlees af. De HEERE GOD bouwde de zijde die Hij van Adam genomen had tot een vrouw en bracht haar bij Adam. Toen zei Adam: ‘Deze nu is been uit mijn gebeente en vlees van mijn vlees. Deze zal ‘mannine’, genoemd worden, omdat zij uit de ‘man’ genomen is.’ Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten en zij zullen één vlees zijn. Adam en zijn vrouw waren beiden naakt en zij schaamden zich niet.” 

We lezen dat Adam eigenlijk een hulp zocht die bij hem paste. God maakte die hulp voor hem uit zijn zijde of uit zijn rib en God stelde de vrouw aan hem voor en Adam zag en zei dat zij de hulp was die bij hem paste, omdat zij uit hem genomen was. God bereidde dus het huwelijk voor, stelde de vrouw voor de man en bevestigde het huwelijk, toen Adam het ‘ja-woord’ had gegeven, d.w.z. nadat God de vrouw bij hem had gebracht, reageerde hij daar positief op en bevestigde dat God de juiste voor hem had gesteld, want hij zegt: ‘Deze nu is been uit mijn gebeente en vlees van mijn vlees. Deze zal ‘mannine’, genoemd worden, omdat zij uit de ‘man’ genomen is.’ 

Vervolgens wordt de conclusie getrokken dat een man zijn vader en moeder moet verlaten en zich aan zijn vrouw moet hechten en dat zij één vlees zullen zijn. Hier wordt de weg gewezen voor de vorming van de volgende generaties.

Zo was het vóór de zondeval. Na de zondeval bleef de Goddelijke instelling van het huwelijk ongewijzigd, maar de zonde van de mens, zijn gevallen staat, leverde hem over aan de duisternis van zijn hart. Maar God had de eeuw in zijn hart gelegd, de herinnering aan het Eeuwige Leven en het schijnsel daarvan werd niet volledig uitgedoofd, zodat de mens in zijn geweten toch bleef worstelen met zijn gevallen staat en er steeds enig besef bleef van dat het allemaal anders zou moeten zijn, ja, dat het goed en volmaakt behoorde te zijn! De Bijbel laat ons zien hoe het die gevallen mens, die daarmee worstelde verging: Adam en Eva, Noach en zijn vrouw en zijn drie getrouwde zonen, Abraham en Sara, Jakob met zijn vrouwen en bijvrouwen, David en Salomo met hun vrouwen ... ja, het was beslist niet volmaakt zoals in het begin en steeds weer ging er iets ernstig mis door de zonde, maar toch kunnen wij ervan leren, met name als wij blijven vasthouden aan de belofte die God bij de zondeval gaf. Daarom willen wij ons verdiepen in wat de Bijbel over het huwelijk leert vanaf de zondeval, want dat Bijbelse onderwijs is een leerschool met vele onmisbare lessen voor ons. 

De vraag bij alle leren is of de mens daarin zijn eigen wil zoekt of die van God. In Johannes 7:17 lezen wij dat Jezus Christus zegt: “Als iemand zijn wil doen wil, zal hij van deze leer weten of die uit GOD is of dat Ik spreek zoals Ik dat Zelf wil.” Dat wil zeggen dat wie bereid is om Gods wil te doen, zal weten of de Bijbel uit God is of dat het alleen woorden van mensen zijn.

De rol van de moeders

De moeders speelden een belangrijke rol in het ontstaan van de relatie tussen man en vrouw. Rebekka rent naar haar moeders huis  om haar te vertellen van de komst van Eliëzer die een vrouw voor Izak komt zoeken (‹Gen. 24:28›). Ook haar broer en vader spelen een belangrijke rol in de kennismaking (‹vs. 15, 50, 55, 59›).  Moeders hebben een belangrijk aandeel in de voorbereidingen voor de bruiloft.  

Hagar, de moeder van Ismaël, nam een vrouw uit Egypte voor haar zoon (‹Gen. 21:21›). 

Bathseba, de koningin-moeder, wordt door Adonia, Davids vierde zoon die door Haggith in Hebron aan hem gebaard werd, benaderd om een goed woordje voor hem te doen bij haar zoon Salomo opdat hij Abisag, de Sunamitische (‹=de Shulamitische›) zou mogen trouwen (‹1 Kn. 2:17›), de schone Abisag, die zo wonderlijk tussen de lijdende koning David en de heerlijke vredekoning Salomo in ‘verborgen’ is tussen de bladzijden van de Bijbel. 

De rol van de vaders en broers

Abraham gaat op zoek naar een bruid voor zijn zoon Izak. Dat doet hij door middel van zijn knecht  (Gen. 24). Die stuurt hij erop uit om een bruid te halen uit de familie van Abraham en Sara. Hij gaf hem ook al het nodige mee om de huwelijksovereenkomst werkelijk af te sluiten. Sara was overleden. Gewoonlijk zou zij als moeder voor haar zoon naar een bruid hebben uitgezien en misschien had zij dat ook wel gedaan, net zoals later Rebekka dat zou doen voor Jakob. In ieder geval wist Abraham wat hem te doen stond, nu zij overleden was. 

Vaders dienen erop toe te zien dat hun zoon zijn vrouw in eerbaarheid verwerft (‹1 Th. 4:3-5; Spr. 5›) en niet in oneer zoals Amnon deed, die zijn knappe zuster Tamar verkrachtte (2 Sm. 13:1-22). De Bijbel waarschuwt ernstig tegen een dergelijke slechte handelwijze, waarvan de schade groot is. David lijkt zijn zonen soms ontzien te hebben, waar hij ze had moeten tuchtigen. We denken ook aan Absalom, die tegen hem in opstand was gekomen en door Joab werd omgebracht (2 Sm. 18, 19:1-8). Het is geen goede zaak als de tuchtiging gaat ontbreken (‹Heb. 12:7-11›). David was hierin mogelijk zwak omdat hijzelf zeer slecht gehandeld had inzake Bathseba (2 Sm. 11).  

De dochters worden door de vader uitgehuwelijkt. Dit is geen kleine beslissing. Betuël huwelijkte Rebekka uit en haar broer Laban werd er ook bij betrokken. Een vader kan ook beslissen om zijn dochter ongetrouwd te laten (1 Kor. 7:37 en Ri. 11:30-40).   

We hebben hiervoor ook al gewezen op de rol die Betuël, de vader van Rebekka, en Laban, haar broer, speelden bij de kennismaking tussen hun dochter en zus en Eliëzer, de gezant van Abraham. Hun bemiddelende rol heeft al met al een goed effect en Rebekka mag op reis gaan naar de haar toegewezen man. In schril contrast hiermee staat de vader van de bijvrouw van een Leviet uit Efraïm die haar man verliet en terugkeerde naar haar vaders huis in Bethlehem. Deze man is niet in staat om zijn dochter los te laten en haar aan te sporen om het huwelijk met de Leviet weer op te pakken. Hij werkt haar man zelfs tegen door hem steeds over te halen bij hem te blijven. 

Hooglied 8:8-10 spreekt van de beschermende rol die de broers vervullen voor hun opgroeiende zus. 

De rol van de ouders

Izak volgde de keus van zijn ouders en nam Rebekka tot vrouw, toen zij door Abrahams knecht bij hem gebracht werd vanuit Aram (Gen.  24:62-67›). 

Izak en Rebekka waren niet blij met de Kanaänitische vrouwen die Ezau uitkoos (‹Gen. 26:34-35; Gen. 27:46›) en toen Ezau het merkte, probeerde hij er zelf wat aan te doen, maar of zijn ouders blij waren met zijn keuze van andere vrouwen uit de dochters van Ismaël, die met zijn moeder Hagar door Abraham op aandringen van Sara weggestuurd waren, valt te betwijfelen. 

Manoah en zijn vrouw waren er niet blij mee dat Simsons oog op een Filistijnse vrouw gevallen was en probeerden hem er met goede argumenten van te weerhouden, maar zij konden hun zoon niet helemaal doorgronden (‹Ri. 14:1-4›). 

Wij hebben al gezien dat de ouders, vader en moeder, en zelfs de broer van Rebekka een duidelijke rol speelden in de kennismaking met Eliëzer en dus met de familie van de bruidegom. Zo kwamen zij ook meer te weten over de achtergronden van het huwelijksaanzoek en over de familie van de aanstaande bruidegom. 

De jonge vrouw dient zichzelf rein te bewaren voor de dag van haar huwelijk en ook haar ouders dienen daarop toe te zien en ook de broers dienen op een passende wijze op haar toe te zien. De zonen van Jakob grepen weliswaar verkeerd in toen de Sichemiet Hemor hun zus Dina had verkracht, maar ze hadden het wel bij het rechte eind, dat dit niet door de beugel kon en zij begrepen ook dat hun in deze zaak een rol was toebedeeld om haar te beschermen (‹Hooglied 8:8›), ook al had Dina zelf zich aan de bescherming van haar familie onttrokken door alleen op pad te gaan naar de Sichemieten (‹Gen. 34›). Dat bleek niet een verstandige beslissing te zijn.

Gelovige ouders dienen ook te waarschuwen tegen een verkeerd huwelijk. Zij hebben levenservaring en geestelijk onderscheid en staan op afstand van de vaak sterke verlangens van de jonge trouwlustige jongeman en jonge vrouw. Zo zijn zij in staat om de trouwlustigen te helpen met wijsheid en hen aan te moedigen tot zelfbeheersing. Het gaat om een uiterst belangrijke stap op de levensweg. 

Ouders kunnen hun zienswijzen in veel gevallen niet goed verwoorden, maar hun intuïtie kan niettemin goed zijn en een jong mens doet er verstandig aan om ontzag te hebben voor de raadgevingen en waarschuwingen van de eigen ouders en er goed over na te denken. Ouders dienen natuurlijk ook op hun woorden te letten, het gaat om gevoelige kwesties. 


De rol van de waterbron

Bij de bron vond Mozes zijn vrouw Zippora onder de zeven dochters van Rehuël (‹Ex. 2:15-22›). 

Eliëzer vond Rebekka, de toekomstige vrouw van zijn heer Izak, bij de bron (‹Gen. 24:10-28›). 

Ook Jakob trof Rachel bij de bron aan (‹Gen. 29:1-14›). 

De bron was een uitstekende plek voor een familielid of voor een vertegenwoordiger van de bruidegom om de toekomstige bruid te observeren. Daar kon je zien wat voor vrouw zij was, haar kracht, haar werklust, haar ijver en haar omgang met de andere vrouwen en met de herders. Zo kon men een beeld krijgen van haar karakter. Het uiterlijk is vlug duidelijk, maar het karakter moet men leren ontdekken. Het karakter en de instelling van een mens zijn veel wezenlijker voor de relatie dan uiterlijk schoon of uiterlijk vertoon van kracht. Bij de bron krijgt men een idee van het karakter van de ander, van de vrouwen die daar komen om water te putten of om hun kudden te laten drinken en ook van de herders, de mannen die hun kudden hoeden en lieten drinken. Het wordt daar duidelijk of hij of zij daadwerkelijk bereid is te dienen en de ander lief te hebben en te eren. Er komt heel wat langs in het huwelijk, maar de liefde en de trouw doen het uitgroeien tot een diepe relatie met je eigen vriendin, je vrouw, en met je geliefde. 

De aardse waterbron trekt mensen aan en verzamelt mensen rond zich en daar leer je elkaar kennen. Jezus Christus is de Bron van Levend Water en in de gemeenten van Jezus Christus verzamelen zich degenen die uit deze Bron van Levend Water hun geestelijke dorst willen lessen en eruit willen leven. Daarom is het goed als gelovige jongemannen en jonge vrouwen elkaar daar leren kennen en God vragen wie Hij voor elk van hen op het oog heeft. 

De vrouw wordt bij het huwelijk de bron van de man (‹Hooglied 4:12-15›). Uit haar mag de man kinderen verwekken, maar de nakomelingen zijn van God, want Hij is de werkelijke bron van Levend Water voor man en vrouw en kinderen, want Hij is hun Schepper.

De keuzevrijheid van de vrouw

Kon de vrouw ‘nee’ zeggen, kon ze ‘ja’ zeggen? Was ze daarin vrij? 

In verband hiermee is het belangrijk te zien, dat Rebekka zelf haar welwillendheid tegenover de dienstknecht van Abraham toonde en merkbaar onder de indruk was van de geschenken die zij ontving. Zij vermoedde natuurlijk dat er iets bijzonders aan de hand was en dat haar tijd om de vrouw van een man te worden gekomen was, zij was voorbereid, zij was er klaar voor en dat is een goede zaak (‹Gen 24:22-29›). 

Het is opvallend dat de naam van de dienstknecht niet wordt vermeld, ook al wordt vaak aangenomen dat het Eliëzer was (‹Gen. 15:2›). Eliëzer was afkomstig uit Damascus en hij was vast bekend met de streken van Aram en de routes naar Mesopotamië in ruimere zin. 

Na de kennismaking en bespreking trekken de mannenbroeders, haar broer Laban en haar vader Betuël samen met de knecht van Abraham, de conclusie dat het de leiding van de HEERE is (‹Gen. 24:50, 51›) en dat Rebekka de aangewezen vrouw is van Izak, de zoon van de heer van deze dienstknecht. Alles is duidelijk! God heeft het zo geleid! 

Toch is de huwelijksovereenkomst nog niet geheel gesloten vóórdat Rebekka zelf zich heeft toegewijd (in het Aramees heet de toewijding tot ondertrouw kiddoeshin), ook al zijn de dienstknecht van Abraham, de vader van de bruidegom en Betuël, de vader van de bruid, en Laban, de broer van de bruid, het met elkaar eens geworden en lijken zij de huwelijksovereenkomst al gesloten te hebben, want de dienstknecht van Abraham, heeft de geschenken al uitgedeeld aan Rebekka, aan haar broer en aan haar moeder. Waarschijnlijk is ook de bruidsprijs, de ‘mohar’, hoewel dit niet wordt vermeld, al vastgelegd en voldaan. De bruidsprijs kwam volgens de traditie toe aan de vader van de bruid, dus in dit geval aan Betuël. Rebekka wordt als het ware losgekocht uit de familie van haar vader om tot de volwaardige vrouw en mede-erfgenaam van Izak te worden. Alles is eigenlijk ‘rond’, maar toch krijgt Rebekka zelf alsnog de gelegenheid om zich uit te spreken. We lezen daarover in Gen. 24:57, 58. Wat zal zij zelf zeggen? Wil zij de bruid worden van Izak, die zij niet persoonlijk kent. ‘Ja!’, is haar duidelijke antwoord (‹Gen 24:58›). Met dit sleutelwoord is de ondertrouw, de ‘kiddoeshin’ een feit geworden. 

Nu kunnen zij op weg naar het huis van de bruidegom, of beter gezegd naar het huis dat hij bij het huis van zijn vader voor hen beiden heeft klaargemaakt. De reis is geen kleinigheid, want de afstand van Mesopotamië naar het Zuiderland is ongeveer 1000 kilometer. Heel die reis was zij nog niet feitelijk gehuwd, maar ondertrouwd, en zij diende zich rein te bewaren voor haar huwelijk met Izak. Als de dienstknecht haar niet gelijk meegenomen zou hebben, dan had zij in ondertrouw moeten wachten in haar vaders huis, totdat Izak haar zou zijn komen halen. Maar nu mocht zij direct op weg. Izak had alles al voorbereid! Zijn tent was klaar voor de ontvangst. 

Bij aankomst in het Zuiderland ziet zij Izak, die al op de uitkijk staat. Daarop sluiert Rebekka zich, en dan lezen wij in Gen. 24:67

“Izak bracht haar in de tent van zijn moeder Sara. 

Hij nam Rebekka en zij werd hem tot vrouw en hij had haar lief. 

Zo werd Izak getroost na de dood van zijn moeder.”

Izak moest Rebekka ‘optillen’ (‹in het Aramees heet dat ‘nissoe’in’›) om haar naar binnen te dragen in zijn tent. Dat lezen wij niet met dat woord in de Bijbel, maar de term ‘nissoe’in’ wordt gewoonlijk voor deze fase van de huwelijksvoltrekking gebruikt. In deze fase nemen man en vrouw hun intrek in dezelfde woning en worden zij één vlees, een uitdrukking die teruggaat op de woorden van Genesis 2:24. In de beslotenheid en onder de beschutting van de tent van Izak vond de voltrekking van het huwelijk plaats, in de gemeenschap van man en vrouw, wanneer de ondertrouw overgaat in een huwelijk. In het Hebreeuws staat er eenvoudig: ‘Hij nam haar tot vrouw’. Het Hebreeuwse werkwoord voor ‘nemen’ is לָקַח (‹lāqaḥ›) en dat werkwoord wordt gebruikt voor de feitelijke huwelijksvoltrekking waarmee dus de ondertrouwfase tot een einde komt. Maar de term ‘nemen’ impliceert niet automatisch, zoals de Joodse rabbijnen vaak menen, de lichamelijke en seksuele gemeenschap van man en vrouw, Dat blijkt uit de geschiedenis van Sara en Abimelech in Gen. 20, waar wij in vers 2 lezen dat Abimelech Sara tot vrouw nam, maar blijkens de tekst van Genesis 20 nog geen gemeenschap met haar had. Gewoonlijk was dit echter wel het geval, maar uit deze tekst blijkt dat wij voorzichtig moeten zijn om het woord ‘nemen’ (‹לָקַח -  lāqaḥ›) onmiddellijk met de seksuele omgang te verbinden, zoals b.v. ook in Gen. 6:1 (‹het Hebreeuwse werkwoord ‘komen’ ‹tot de dochters van de mensen› in vs. 4 in plaats van ‘kennen’ pleit ook tegen deze gedachte›). In latere tijden zou i.p.v. het werkwoord ‘nemen’ (‹לָקַח›), het werkwoord ‘optillen’  (‹נָשָׂא - nāsāʾ›) gebruikt worden voor de huwelijksvoltrekking en zo komen wij dan uit bij het zojuist genoemde Aramese woord ‘nissoe’in’, dat tot op de dag van vandaag gebruikt wordt voor de volledige huwelijksvoltrekking tussen man en vrouw en voor hun eenwording. 

We merkten bij de geschiedenis van Izak en Rebekka op, dat de ‘bruidsprijs’, hoewel die niet wordt genoemd, met ‘de geschenken’ onderwerp was van de besprekingen tussen de families van de man en de vrouw. Als de ontmoeting goed verliep, deed men onmiddellijk ‘zaken’. De betaling van de ‘bruidsprijs’ of ‘mohar’ samen met de uitreiking van de geschenken waren de concrete bewijzen van de gesloten overeenkomst. We lezen in de Bijbel niet over een geschreven overeenkomst, ook al is die er mogelijk wel geweest. 

ebvs-joodshuwelijk-rebecca.jpg

Rebekka geeft de kamelen van de dienstknecht van Abraham te drinken bij de bron - Schilderij Alexandre Cabanel 1883 (illustratie Publiek Domein)

In de Wet van Mozes in het OT lezen wij nergens dat een vrouw zelf kan bepalen met wie zij wil trouwen. Zij wordt altijd door haar vader of broers uitgehuwelijkt, wat niet wil zeggen dat ze niet de keuze hadden om wel of niet in te stemmen met het huwelijk, zoals wij hiervoor al bij Rebekka hebben gezien (‹Gen. 36:1-14›). De enige vrouwen die volgens het OT niet onder een man als heer staan zijn de weduwes en de gescheiden vrouwen. Zie Num. 30:4-17, in het bijzonder vs. 10.  Maar het gaat daar alleen om de verantwoordelijkheid voor het afleggen van eden. Gescheiden jongere vrouwen gingen gewoonlijk terug naar het ouderlijk huis, jongere weduwen, zoals Ruth, hertrouwden en oudere weduwen vielen onder de zorg van hun kinderen en familieleden, zoals de moeder van Naomi. Ruth, de jonge weduwe, besloot in overleg met haar schoonmoeder Naomi, de oudere weduwe, om aan Boaz haar bereidheid om zijn vrouw te worden kenbaar te maken. Dat gebeurde op een ongewone manier, waarschijnlijk in verband met de lossingsprocedure die het vrijkopen of lossen van het land met het huwelijk verbond en door haar positie als weduwe, waarover wij hiervoor al spraken.  

Een speciaal geval zijn de dochters van Zeleafad, die geen broers hadden. Zij mochten zelf bepalen met wie zij wilden trouwen, mits binnen de stam van hun vader in verband met het erfdeel (‹Num. 36:1-13 - in het bijzonder vs. 6›). Het gaat hier om die extra bepaling, want het was de goede gewoonte zoals de geschiedenis van Rebekka toont, dat de vrouw gevraagd werd of zij instemde met het huwelijksaanzoek. Hoe dit alles precies in zijn werk ging, staat niet vermeld, maar wij gaan ervan uit dat de dochters ook in dit geval het huwelijksaanzoek dienden af te wachten van de zonen van hun ooms, van de mannen uit de families van de stam Manasse.  

De vrouw het hof maken

Er wordt wel gezegd dat men in Israël de vrouw niet het hof maakte en dat was in het algemeen ook zo, want bruidegom en bruid kenden elkaar vaak niet, zoals dat het geval was bij Izak en Rebekka. Maar Boaz stak zijn interesse en zorg voor de schoondochter van de arme weduwe Naomi niet onder stoelen of banken. Ook de knecht van Abraham die op weg gestuurd werd om voor Izak een vrouw te zoeken, maakte Rebekka wel het hof namens Izak, toen hij haar een gouden ring en twee gouden armbanden gaf bij de bron. Jakob was in de gelegenheid om Rachel voor zijn huwelijk te leren kennen (‹Gen. 29:10, 11›), maar toen hij trouwde was het gezicht van zijn bruid voor hem verborgen (‹Gen.29:23-25 ›). In hoeverre Lea en Rachel enige keuze hadden, is niet duidelijk, maar het is aannemelijk dat beide zussen verlangden naar het huwelijk. Hun vader Laban was een bedrieger, maar Jakob had zijn vader Izak bedrogen en was in wezen zelf ook een bedrieger. De rabbijnen hebben over dit huwelijk verschillende tradities, waarin Rachel en Lea ook naar voren komen als vrouwen die vol angst en bedrog hun weg naar en in het huwelijk zochten. Jakob geeft zijn vrouwen later zelf nog de keuze of ze al dan niet met hem mee willen gaan naar zijn land (‹Gen. 31:4-16›).   

De reinheid van de vrouw

Het was de stille en verborgen eer van de vrouw om rein voor haar bruidegom te verschijnen als vrucht van een reine en waakzame levenswandel en het was een vreugde voor de bruidegom om met de bewijzen van haar maagdelijkheid voor de familieleden en vrienden uit de huwelijkstent tevoorschijn te mogen treden. Zij waren echt van elkaar en van geen ander. We lezen ongekend open en duidelijk over deze zaken in Deuteronomium 22:13-21. De zaak is uiterst belangrijk en er kan niet de hand mee worden gelicht.

Trouwen en kinderen krijgen

Het huwelijk is de unieke relatie tussen man en vrouw, waardoor zij één vlees worden (‹Gen. 2:24›). De eerste Adam en zijn vrouw Eva waren één vlees, want Eva werd uit Adam gemaakt. Alle huwelijken dienen dit scheppingspatroon te volgen, zoals wij al lazen in Genesis 2:24, 25 ...

“ ‘Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten 

en zich aan zijn vrouw hechten en zij zullen tot één vlees worden.’ 

Adam en zijn vrouw waren beiden naakt en zij schaamden zich niet.”


De huwelijksrelatie is er zo door God vanaf het begin op zeer bijzondere wijze geweest en vanaf het begin is die ook verbonden met Gods bijzondere zegen die gepaard gaat met een opdracht, waarvan de eerste drie hieronder opgesomde onderdelen alles te maken hebben met het krijgen van kinderen en de volgende vier met de heerschappij, die de kinderen dienen uit te voeren (‹Gen. 1:28›): 

- wees vruchtbaar

- word talrijk

- vervul de aarde

- onderwerp de aarde 

- heers over de vissen van de zee, 

- heers over de vogels van de hemel 

- heers over de dieren die op de aarde kruipen

Gods zegen rust op het door Hem ingestelde huwelijk en God geeft met die zegen ook een geweldige opdracht aan man en vrouw. Trouwen en kinderen krijgen en zich over de wereld ‘uitzaaien’ is in de Bijbel daarom altijd nauw met elkaar verbonden en voorbereidingen maken voor gezinsvorming is dan ook een onderdeel van het huwelijk.  

Na de zondeval bleven de mensen bij huwelijken echter het stam- en familieverband erg belangrijk vinden. Zo bleef men verbonden in geloof, levenswijze en gewoonten, maar omdat de mens ertoe kwam om die verbondenheid te koppelen aan zijn eigen belangen en verlangens en angsten, verviel die verbondenheid in een zondige gemeenschap. Maar na de zondvloed dreef God door de Babylonische spraakverwarring (‹zie Lev. 18›) en door de verdeling van de aarde de wereldbevolking (‹zie Gen. 10:25 ›) verder uiteen, omdat de mens het niet uit vrije wil deed. 

De Wet stelde later grenzen aan het trouwen binnen de eigen familie en aan de ermee verbonden immoraliteit (‹zie Lev. 18›). In de Mishnah (Hebreeuws: מִשְׁנָה, ‘herhaling’ of ‘leer’) - dat is de zogeheten mondelinge leer van de Wet, die een toelichting bevat op de geboden en verboden die in de Wet zijn opgenomen - vinden wij een gedeelte dat behandelt welke bruid men dient te kiezen. Dit gedeelte heet de ‘ishut’ (‹אִישׁוֹת›) en het behandelt de huwelijkswetgeving. 


ebvs-joodshuwelijk-ruth.jpg

Naomi en Ruth met het kindje Obed - houtgravure van Simeon Solomon (1840-1905)  - (‹Public Domain›)


De eenheid van man en vrouw 

In Gods ogen is het huwelijk een onverbrekelijke eenheid tussen één man en één vrouw tot de dood hen scheidt.  In Genesis lezen wij dat de mens al voor de zondvloed van deze regel afweek, want in Genesis 4:19 lezen wij over Lamech die zich twee vrouwen nam. Ook lezen wij in Genesis 6 dat de zonen van God zich misgingen aan de dochters van de mensen. Op grond van de woorden in de brief van Judas in vs. 6 en 7 veronderstellen wij dat het hier om engelen ging, die ongeoorloofde verbindingen met aardse vrouwen aangingen die zelfs tot het verkrijgen van kinderen leidden, hoewel engelen niet tot de natuurlijke gemeenschap met een vrouw in staat zijn, want engelen trouwen niet en worden ook niet uitgehuwelijkt (‹Mt. 22:30 en Mk. 12:25›) Het moeten tegennatuurlijke en perverse relaties zijn geweest.

Uit Genesis 1 en 2 is duidelijk dat het huwelijk tussen man en vrouw als zijnde één vlees is ingesteld en dat hun huwelijksband onverbrekelijk diende te zijn zolang zij beiden leefden. Jezus zegt in Matteüs 19:4-6 ...

“Hij antwoordde en zei tegen hen: “Hebben jullie niet gelezen dat Hij die hen vanaf het begin gemaakt heeft, hen mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt en gezegd heeft: ‘Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten en de twee zullen tot één vlees zijn!’? Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. Wat GOD samengevoegd heeft, mag een mens niet scheiden.” 

En de apostel Paulus schrijft:

“Een vrouw is door de Wet aan haar man verbonden zolang hij leeft, maar als haar man gestorven is, is zij vrijgesteld van de Wet ten opzichte van haar man. Maar als zij, terwijl haar man nog leeft, een andere man zou aanhangen, dan wordt zij voor hem een overspeelster. Als haar man echter sterft, dan is zij vrijgesteld van de Wet en is zij geen overspeelster als zij de vrouw van een andere man wordt.”

De Wet van Jezus Christus verdiept de Wet van Mozes en Jezus vervult die Wet. Daarom verdiepen zich ook de geboden zoals Jezus dat uitlegt in de bergrede in Matteüs 5-7. In Efeziërs 5:21-33 lezen wij hoe Jezus Christus in alle opzichten de huwelijksrelatie verdiept en vorm geeft, zoals God het bedoeld heeft.


GODS SPREKEN DOOR DE SCHADUWBEELDEN VAN HET OUDE TESTAMENT  

OVER HET HUWELIJK van CHRISTUS en de GEMEENTE

Adam en Eva waren één vlees. 

1.

a.

een diepere en fundamentelere menselijke relatie bestaat er niet dan één vlees te zijn als man en vrouw. Deze relatie is de hoeksteen van het gezin, de familie, de stam, de gemeenschap en de samenleving en is fundamenteel in de scheppingsorde.


b.

de vrouw is uit de man en niet andersom, wat betekent dat zij beiden van hetzelfde vlees zijn, dat er sprake is van wederzijdse afhankelijkheid en van eenzelfde menselijke geaardheid. Die wederzijdse afhankelijkheid spreekt ook heel sterk uit 1 Kor. 11:11, waarbij eraan wordt toegevoegd dat allen, man en vrouw, uit God zijn. De man is het hoofd van de vrouw. Dat staat niet zo expliciet in het scheppingsverslag, maar is wel af te leiden uit het feit dat zij uit zijn zijde geschapen is en bovendien lezen wij dat in 1 Kor. 11:3. Ook lezen wij dat de vrouw is geschapen om de man en niet andersom. Dat sluit mooi aan bij het feit dat Adam een hulp zocht die bij hem paste. Hij was dus ‘hulpbehoevend’ en in Eva vond hij de hulp die bij hem paste (‹Gen. 2:20-25; 1 Kor. 11:9›). De vrouw is op haar beurt het lichaam en dus onder het hoofd, die is als een macht die zij dient te erkennen, in hope dat het hoofd haar, het lichaam, goed leidt en voedt. Het lichaam van de mens heeft het het zwaarst te verduren, dat moet het hoofd niet vergeten. De man moet buitenshuis wel werken om het land te bewerken opdat die zijn vrucht zal geven, maar in het huwelijk is het vooral de vrouw die werkt met lijf en leden ten behoeve van de gezinsvorming en het voortbestaan van het nageslacht van de man.


c.

het één vlees zijn vereist een losmaking van de ouders en het vormen van een nieuwe eenheid van man en vrouw. Dit is blijkbaar wezenlijk voor de huwelijksrelatie en ook in verband met het één vlees zijn en de ermee verbonden komst van nakomelingen, die onderling bloedverwanten zullen zijn, omdat zij gemeenschappelijke voorouders hebben. 

Izaks leven spreekt met grote profetische kracht tot ons en toont ons een buitengewoon schaduwbeeld van Jezus Christus.

2.

a. 

Izak is in zijn geboorte een schaduwbeeld van de menswording van de zoon van God, want hij werd niet voortgebracht door de ‘natuurlijke’ voortplantingskracht van de mens, want Abraham en Sara waren onvruchtbaar (‹Gen. 18:1-15; 21:1-7›).


b.

Izak is als bereidwillig offerlam een schaduwbeeld van Jezus Christus’ bereidheid om Zichzelf aan het kruis te offeren om zo Gods wil te voldoen (‹Gen. 22›). Izak is een beeld van de gehoorzame zoon die alles doet wat de vader wil. Daardoor is Izak in zekere zin ook een beeld van de Bruidegom die bereid is zijn leven af te leggen, zelfs als dat ertoe lijkt te leiden dat heel de beloofde hoop op nageslacht en de daarmee verbonden hoop op een huwelijk afgesneden lijkt te worden.


c.

Izak is een aards schaduwbeeld van de hemelse Bruidegom Jezus Christus in het feit dat hij een woning, een tent had klaargemaakt om daar met zijn aanstaande bruid in te gaan wonen. We lezen in Gen. 24:62 dat hij in het Zuiderland in de buurt van Lachaï-Roï woonde, terwijl van Abraham in Gen. 22:19 staat dat hij in Berseba was gaan wonen. (‹Gen. 22›). 

Jezus Christus maakt voor zijn Bruidsgemeente een hemelse woning klaar (‹Jh. 14:1-3›). 


d. 

Izak is een schaduwbeeld van Jezus Christus in zijn huwelijkssluiting met Rebekka. Jezus Christus zal ook zijn Bruid in zijn Tent bij Zich nemen en zij zullen volledig één in Geest worden, zoals het huwelijk op aarde tot een volledige éénheid van vlees leidt, één lichaam. Deze eenheid eindigt pas bij de dood van één van beiden.

Het huwelijk van Boaz met Ruth is een beeld van Jezus Christus, die het land van Israël zal lossen als de wettige Losser en daarmee als de wettige Bruidegom de Bruid, die bij het land hoort, voor Zich zal lossen. Hij alleen is waardig!  (‹zie Ruth 4 en Op. 4, 5›). 

3.

a.

Boaz was de zoon van een tot bekering gekomen vrouw uit de volken genaamd Rachab. Deze Rachab trouwde met Salmon, een man uit de stam Juda. Boaz was hun zoon. Hij verwierf zich een vrouw uit het land Moab, zoals Jezus Christus zijn Bruidsgemeente uit de volken zou verwerven. Net als Boaz, was ook Jezus Christus, de Messias, als de Zoon van David, uit de stam Juda en uit de stad Bethlehem.


b.

Boaz en Jezus Christus worden beiden bij de lossingsprocedure in resp. Ruth 4 en Openbaring 4-5 door de oudsten bij de poort van de (‹hemelse›) stad aangewezen als de rechtmatige losser. Boaz is gerechtigd het land met Ruth erbij als vrouw vrij te kopen en alleen Jezus Christus, het Lam op de troon is waardig de boekrol te openen en haar zeven zegels te openen en vervolgens het land met de bruid te lossen. 

De keuzevrijheid blijft voor de bruid. Geloven in Jezus Christus en Hem als je Heer en Redder en Verlosser aanvaarden is een diepe keuze. Het zal niet lukken om het alleen onder verplichting van buitenaf te doen: God kent het hart! Een mens dient Hem werkelijk persoonlijk diep in het hart te aanvaarden en de wil in de keus te betrekken. Maar de vrije keuze betekent niet dat er geen strijd zal zijn, want strijd zal er juist wel zijn en bij momenten zelfs kan die hevig zijn. 

4.


Hoewel de vastbeslotenheid en liefde van God in Jezus Christus oneindig groot zijn en niets Hem kan tegen houden in het verwerven van zijn Bruid tegen de volle prijs, de dood aan het kruis voor zondaren, laat Hij toch de ruimte om te kiezen. 

“Liefde was het onuitputtelijk, Liefde en goedheid, eindeloos groot,

toen de Levensvorst op aarde voor ons heil zijn Bloed vergoot!”


3. HET JOODSE HUWELIJK VANAF DE BABYLONISCHE BALLINGSCHAP TOT IN DE EEUWENLANGE VERSTROOIING  

Inleiding

Het huwelijk en de huwelijkssluiting hadden een diepe betekenis in de Joodse cultuur en beleving. Het was natuurlijk een feest en er was vreugde, maar het ging veel dieper. De vrome Jood vastte voor zijn huwelijk en beleed zijn zonden. De gedachte leefde zelfs dat als men in het huwelijk trad, dit verbonden was met vergeving van zonden. Diep op de achtergrond leefde altijd de gedachte dat de relatie tussen bruidegom en bruid de relatie van de HEERE, JaHWeH, met zijn volk weerspiegelde. Dat was te vinden in de Bijbel en ook in de geschriften van de rabbijnen. Al bij het gebed bij de besnijdenis op de 8e levensdag bad men:

“Zoals hij (de jongen) zojuist is toegetreden tot het Verbond, mag hij zich ook zo invoegen in de Wet, het huwelijk en in (het doen van) goede daden.”

Bij het opgroeien zou de jongen er steeds aan herinnerd worden om te trouwen en hoe belangrijk dat was. 

In de rabbijnse zienswijze waren de hoofdengelen Michaël en Gabriël de twee getuigen of vrienden van Adam bij zijn huwelijk met Eva toen God haar aan hem voorstelde en God zelf sprak de zegen uit zoals geschreven staat “En God zegende hen ...!” (‹Gen. 1:28›). Daarmee zijn de twee engelen ‘prototypen’ van de gebruikelijke twee getuigen bij een Joods huwelijk en in de traditie begeleidden de engelen het paar naar de ‘choeppah’, het huwelijksbaldakijn, het hemelbed. 

Voor de huwelijksstoet en voor de begrafenisstoet paste het de Jood om deel te nemen aan resp. de vreugde en het verdriet en zich in te voegen bij de stoet, schrijft Alfred Edersheim. Dit herinnert aan de stoet, die de jongeman uit Naïn naar het graf begeleidde (Lk. 7:11,12). Koning Agrippa zou zich aan de gewoonte om aan deze beide optochten deel te nemen persoonlijk gehouden hebben en daardoor veel respect onder de Joden verworven hebben.

Traditioneel heeft een Joodse huwelijkssluiting altijd vijf hoofdbestanddelen, die vaak een zekere spreiding in tijd hadden, waarbij het eigenlijke huwelijksfeest 7 dagen kon duren. Dit zijn de vijf hoofdbestanddelen:

I. 

‘shiddoekhin’ (שִׁדּוּכִין enkelvoud - שִׁדּוּךְ ) - de huwelijkssluiting


A.

de ‘shtar tena’im’ ( שטר תְּנָאִים ), ‘de akte met bepalingen’


B. 

de bruidsprijs of ‘mohar’ 


C.

de huwelijksgeschenken of ‘mattanot’


D.

de eigendommen - נְדֻנְיָה (‘nedunyah’) - die een vrouw meebrengt in het huwelijk: 

(1) de bruidsschat (vaak een deel van de door de vader van de bruid in ontvangst genomen ‘mohar’ of ‘bruidsprijs’)

(2) de afscheidsgeschenken - ‘shiluchin’ 

II.

‘kiddoeshin’ (קִידּוּשִׁין‎) - de toewijding aan elkaar, de heiliging, het voor elkaar apart gezet worden. Men spreekt ook wel van ‘erusin’. Het is de periode van ondertrouw, die oorspronkelijk 1 jaar of langer duurde.

III. 

‘laqāh’ - (לָקַח) - het ophalen van de bruid door de bruidegom. De term ‘laqāh’ wordt in de Bijbel gebruikt voor het tot vrouw nemen van de bruid. Hierbij werd wel het draagbare huwelijksbaldakijn, een symbolisch hemelbed gebruikt

IV. 

‘nissoe’in’ (נִשּׂוּאִין) - het Aramese woord ‘nissoe’in’ houdt verband met ‘optillen’, de bruidegom draagt (als het ware) de bruid hun nieuwe, gezamenlijke woning binnen. Zeven dagen blijft de bruid in het huwelijksverblijf en vindt de echtelijke gemeenschap plaats in de ‘choeppah’, het huwelijksvertrek of de huwelijkstent. 

De getuigen staan om de ‘choeppah’ en halverwege de 7 dagen komt de bruidegom naar buiten om mededeling te doen van de huwelijksvoltrekking en te getuigen van zijn reine, maagdelijke bruid. Zie Dt. 22:13-21.  De bruid blijft 7 dagen in de ‘choeppah’

V. 

‘se’udat nissoe’in’ (סעודת נִשּׂוּאִין)  - het bruiloftsfeest met de maaltijd duurde in Bijbelse tijden 7 dagen met de maaltijd, de ‘se’udat’ (סעודה), aan het begin. De Bruidegom en Bruid zijn als de Koning en koningin en de gasten zijn hun onderdanen. Het is de gewoonte om hen op de schouders te nemen en hen feestelijk en vorstelijk rond te dragen.

Wij zullen nu deze vijf hoofdbestanddelen afzonderlijk bespreken, zodat de vroegere periode van ondertrouw duidelijk in beeld komt, die in de Bijbel grote betekenis heeft, en die vooraf gaat aan de huwelijksdag en het huwelijksfeest. Wij dienen ons te realiseren dat na de ballingschap een deel van de Joden teruggekeerd was naar Judea, het land van Juda, maar dat zij daar onder vreemde heerschappij leefden net als in Babel en onder alle volken. Alleen was de Tempel herbouwd en ook Jeruzalem. Maar ten diepste was ook in Judea sprake van een onder de volken verstrooid Joods volk. 

Deze situatie ging gepaard met een groeiende verwachting van de komst van de Messias, waarvan de profeten in de laatste dagen van de koningen van Israël en nog meer in de periode van de ballingschap van waren gaan spreken. Wij denken in het bijzonder aan Daniël, Ezechiël,  Zacharia en Maleachi, maar ook aan Jesaja en Micha. 

Het bijzondere van het  Joodse huwelijksceremonieel vanaf die dagen was, dat het op één of andere manier een soort afspiegeling ging vormen van het huwelijk dat God in Jezus Christus, voor ogen stond: het huwelijk van God met Israël en van Christus met de Gemeente. 

Dat op zich is eigenlijk een mysterie, een geheimenis, dat de Joden zonder het allemaal zelf te beseffen, met zich meedroegen, toen zij zich onder de volken vestigden. Van dat geheimenis ging ook een soort spreken uit naar de volken, waaronder er velen waren die aangetrokken werden tot heel het ceremonieel en door de gang van de feestelijke en schilderachtige bruiloftsstoet door de straten van hun steden, zonder de diepe betekenis te doorgronden. In veel landen nam men er veel van over. Het waren geen woorden, maar toch ging er als het ware een stem vanuit, een stem die tot alle volken sprak van Jezus Christus en zijn Bruid.

Wij zullen nu dit huwelijksceremonieel in zijn vijf hoofdbestanddelen beschrijven. 

I. ‘Shiddoekhin’ (שִׁדּוּכִין) - De Huwelijkssluiting

A. De ‘shtar tena’im’ ( שטר תְּנָאִים ), ‘de akte met bepalingen’ werd van oudsher minimaal een jaar voor de huwelijksdag  vastgelegd in die men ook kan beschouwen als de akte met de voorwaarden waaronder het huwelijk zal plaatsvinden.  

De ‘shiddoekhin’ is de wederzijdse huwelijksovereenkomst

Het Hebreeuwse werkwoord ‘shadakh’ dat verwant is met het woord ‘shiddoekhin’ betekent ‘een akkoord tot stand brengen’, ofwel twee partijen tot overeenstemming met elkaar brengen, ofwel ‘met elkaar matchen’. Dit gebeurt tegenwoordig door de ‘shadkhan’, de huwelijksbemiddelaar. Hij heeft een belangrijke taak om de juiste man (‹de bruidegom, ‘khatan’›), en vrouw (‹de bruid, ‘kallah’›) bij elkaar te brengen. De wederzijdse overeenkomst bereidt heel de huwelijksplechtigheid voor en vormt de basis van de huwelijkse verplichtingen die het echtpaar zal aangaan. De dienaar van Abraham was in zekere zin ook een ‘shadkhan’, maar van papierwerk en handtekeningen lezen wij niet in de Bijbel. 

We kunnen zeggen dat bij het huwelijk tussen Adam en Eva, God in zekere zin de huwelijksbemiddelaar was. Adam en Eva waren één vlees. Daarom dienen ook alle huwelijken na hen één vlees te zijn.  Adam zegt zelfs: “Deze nu is been uit mijn gebeente en vlees van mijn vlees!” (‹Genesis 2:23›).

De bruidegom behoort te zorgen voor de woning en moet ook in staat zijn om zijn bruid in de toekomst van al het nodige te voorzien. Dat wil dus zeggen dat hij werk moet hebben, een vak moet beheersen, boer, ondernemer of handelaar moet zijn. Hoe dan ook hij heeft hier een verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud. Genesis legt de nadruk erop dat de mens het land moet bewerken opdat het vrucht zal voortbrengen. 

De bruid zal zich rein bewaren voor hem en zij zal haar voorbereidingen treffen met betrekking tot kleding, sieraden en de inrichting van het toekomstige huis. Zij zal ook voorbereid worden op haar taak als echtgenote en huisvrouw. 

In wezen kon de ‘shiddoekhin’, de wederzijdse bijeenkomst, door de huwelijksbemiddelaar, de ‘shadkhan’, afgesloten worden tussen de vader van de bruidegom en de vader van de bruid, terwijl bruidegom en bruid nog in de wieg lagen. In dat geval hadden die er dus in het geheel geen stem in, maar werd het huwelijk volledig gearrangeerd en de bruidsprijs werd voldaan. Een dergelijke overeenkomst tussen de twee vaders kon ook op latere leeftijd van de kinderen nog plaats vinden, en zo kon het gebeuren dat bruidegom en bruid elkaar pas ontmoeten op de huwelijksdag. Arnold Fruchtenbaum, Joods christen en Bijbelleraar, schrijft dat dit bij zijn grootouders het geval was. 

De meer gebruikelijke vorm voor het totstandkomen van de ‘shiddoekhin’ was, dat de mannelijke leden van de familie van de bruidegom op bezoek gingen bij de familie van de bruid. Gewoonlijk de vader en de zoon, maar men kon ook een zaakgelastigde sturen, zoals Abraham zijn knecht Eliëzer uitzond om voor zijn zoon Izak een bruid te vinden onder zijn familieleden (‹Gen. 24›). 

Vroeger werd deze overeenkomst dus ruim van te voren, gewoonlijk minimaal een jaar voorafgaand aan het huwelijk, vastgelegd en afgesloten. Deze periode was een bewuste keuze want men wilde zeker weten dat de bruid een reine maagd was. Omdat een zwangerschap gewoonlijk 9 maanden duurt, was een jaar een veilige periode om vast te stellen of de bruid inderdaad maagd was. Een andere reden voor deze periode was dat de bruidegom dan de tijd had om in het huis van zijn vader een woning klaar te maken voor zichzelf en de bruid, een nieuwe woning in het vaderhuis. De bruid op haar beurt had de tijd om kleding en kleden voor de inrichting van het toekomstige huis klaar te maken.  

B. De bruidsprijs (‹מֹהַר - ‘mohar’ - H4119 - zie Gen. 34:12, Ex. 22:17 en 1 Sm. 18:25›) werd vroeger vastgelegd in de ondertrouwakte. 

De bruidsprijs of ‘mohar’ werd oorspronkelijk door de vader van de bruidegom betaald aan de vader van de bruid, eventueel namens hem door een bemiddelaar, zoals Eliëzer, die uitgezonden werd om een bruid voor Izak te halen (‹Gen. 14›). 

Als inleiding op de onderhandeling over de bruidsprijs, kon de bruidegom de bruid enige geschenken, vaak sieraden, geven om zijn bedoelingen duidelijk te maken (‹Gen. 24:22, 30›). Waarschijnlijk waren deze geschenken onderdelen van de huwelijksgeschenken, de ‘mattanot’, die ook aan haar familieleden gegeven werden. Zie Gen. 24:53. 

De volle bruidsprijs voor een reine maagd lijkt onderhandelbaar te zijn geweest.  Als het een weduwe of een gescheiden vrouw was, werd normaal gesproken niet de volle prijs betaald. 

In de periode van de Talmoed na de Babylonische ballingschap kwam de gewoonte in zwang dat de vader van de bruid haar een bruidsschat meegaf van tenminste 50 zoezim, wat gelijk stond aan 180 gr. zilver (‹zie Mishnah, Ketubbot 6:5›), maar een vader met vermogen kon aanzienlijk meer meegeven. Maar deze bruidsschat is niet de bruidsprijs zelf, want die werd door de bruidegom aan de vader van de bruid afgedragen. De bruidsschat is onderdeel van de eigendommen van de vrouw en van de afscheidsgeschenken, waarvan wij hierna nog melding maken onder D. Zie ook Richteren 1:15. 

In de eerste eeuw voor Chr. verklaarde Simeon ben Shatach, hoofd van de Farizeeën, dat de bruidsprijs moest worden vervangen door een ‘ketoebah’, een geschreven huwelijkscontract, waarin de bruidegom moest vastleggen welk bedrag aan de vrouw betaald moest worden in geval van een echtscheiding of in geval van zijn overlijden. Het standaardbedrag was 200 zoezim als sprake was van een maagdelijke bruid op de huwelijksdag en 100 zoezim in geval hij een weduwe of een gescheiden vrouw zou trouwen. Deze regeling maakte trouwen wat makkelijker en scheiden moeilijker. De munteenheid ‘de zoeza’ is ook bekend van de dubbele zoeza, die de Tempelbelasting vormde (‹zie Mt. 17:24; Lk. 15:8›).  Zo nam de ‘ketoebah’ vanaf de eerste eeuw v. Chr. geleidelijk aan de plaats in van de bruidsprijs de ‘mohar’. `

De Bijbel leert ons dat als de bruidegom een ontuchtige vrouw als bruid nam, haar prijs 15 zilverstukken en een anderhalve homer gerst bedroeg, dat is in totaal 30 zilverstukken (‹Hos. 3:2›). Dat is de prijs van een knecht of van een dienares (‹Ex. 21:32›). 

De Bijbel leert ons ook dat de bruidsprijs soms ook een bepaalde dienst of een overeengekomen werk kon zijn. Zo betaalde David zijn bruid Michal, de dochter van Saul, met honderd voorhuiden van de Filistijnen, zoals blijkt uit 1 Sm. 18:25. Maar ook Jakob betaalde Laban in natura door twee keer 7 jaar voor hem te werken, 7 jaar voor Lea en 7 jaar voor Rachel.

In de Bijbel lezen wij ook dat als een bruidegom zijn reine bruid in opspraak bracht, hij nog eens 100 sjekel in zilver aan de vader van de bruid moest betalen en dat hij haar vervolgens nooit mocht wegzenden (‹Dt. 22:19›). 

Wanneer een man een maagd verkrachtte, dan moest hij onder de Wet haar tot bruid nemen en 50 sjekel zilver aan de vader van de jonge vrouw betalen (‹Ex. 22:15; Dt. 22:29›). Dat geeft een goede aanwijzing voor haar waarde. 

C. De huwelijksgeschenken (‘mattanot’, enkelvoud:  מַתָּן - ‘mattan’ - H4976 - het woord komt ook voor in Gen. 34:12, Num. 18:11, Spr. 18:16; Spr. 19:6 en Spr. 21:14) worden tegenwoordig vastgelegd in de ondertrouwakte of ‘ketoebah’.

In Gen. 34:12 lezen wij dat Eliëzer de ‘mattanot’ aan Rebekka en haar familieleden geeft. 

Tegenwoordig wordt ook gesproken van סִבְלוֹנוֹת (‹sivlōnōt›), geschenken die de bruidegom aan de bruid geeft. De Talmoed (Kiddoeshin 50b) bespreekt de vraag of het aanvaarden van zulke geschenken door de bruid beschouwd moet worden als een teken dat de ‘kiddoeshin’ (zie onder III.A.), de toewijding tussen hen beiden, al heeft plaats gevonden. Als dat het geval zou zijn, dan zou echtscheiding aangevraagd moeten worden als zij zich zou willen terugtrekken. Men bepaalde, dat in geval hier twijfel over zou zijn, dat dan de plaatselijke gewoonten de doorslag zouden geven: was het in de betreffende plaats de gewoonte om deze ‘sivlōnōt’ vóór of ná de ‘kiddoeshin’ te zenden. Deze kwestie was belangrijk zo lang er tijd lag tussen het moment van de ‘kiddoeshin’ en de voltrekking van het huwelijk. 

Tegenwoordig wordt dit probleem voorkomen doordat de ‘shiddoekhin’, het wederzijdse huwelijkscontract, op de huwelijksdag zelf wordt ondertekend, terwijl op diezelfde dag de belofte van huwelijkstrouw, de ‘kiddoeshin’, wordt afgelegd direct gevolgd door de voltrekking van het huwelijk, de zgn. ‘nissoe’in’. Alles speelt zich tegenwoordig op de ene huwelijksdag af.

D. De eigendommen van de vrouw, die zij in het huwelijk meebrengt, daarvoor geldt dat die van haar blijven, maar de echtgenoot heeft de bevoegdheid de eigendommen te beheren en er mede van te genieten en gebruik van te maken. Dit is haar ‘bruidsschat, een schat die werd aangevuld met afscheidsgeschenken, ‘shiluchin’, die ze van haar eigen familie bij het afscheid meekreeg. Soms was dat een slavin zoals bij Lea en Rachel (‹zie Gen. 29:29; Ex. 18:2; 1 Kn. 9:16; Mi. 1:14›), maar een ander mogelijk afscheidsgeschenk was een stuk land, waarvan wij een voorbeeld zien in Joz. 15:18, 19, waar Achsa, de dochter van Kaleb, van haar vader een stuk land met de bijbehorende bronnen krijgt ter gelegenheid van haar huwelijk met Othniël. 

Het afscheid ging gepaard met zegeningen vanuit het ouderlijk huis zoals wij lezen in Gen. 24:60 “O, onze zus, dat je mag uitgroeien tot duizenden tienduizendtallen en dat je zaad de poort van hen die hem haten mag beërven!” En  in Ruth 4:14, 15 zeggen de vrouwen tegen Naomi die de man van de losser Boaz is geworden: “Gezegend zij de HEERE, die niet heeft nagelaten om je op deze dag een losser te geven. Mag zijn naam bekend worden in Israël! Hij zal jou verkwikking voor je ziel schenken en voor je zorgen in je ouderdom, want je schoondochter, die je liefheeft, heeft hem gebaard, zij die beter voor jou is dan zeven zonen.” 


II. ‘Kiddoeshin’ (קִידּוּשִׁין‎)  - De Toewijding

De bruidegom keerde in vroeger tijden na de ‘shiddoekhin’, na het afsluiten van de huwelijksovereenkomst en het betalen van de bruidsprijs terug naar het vaderhuis, maar onder de belofte dat hij terug zou komen om de bruid te halen, nadat hij het huis in orde gemaakt zou hebben en de bruid op haar beurt nam zich voor zich rein te bewaren en de nodige voorbereiding aan haar kant te treffen. Bij zijn vertrek naar het vaderhuis zou de bruidegom gewoonlijk de bruid haar sluier voordoen, ten teken dat zij hem toebehoorde. De term ‘kiddoeshin’ staat voor die toewijding van de bruid aan haar toekomstige bruidegom en ook voor de ‘verlovingsperiode’ of beter gezegd de ‘periode van ondertrouw’, De Bijbel leert ons ook dat de Bruidsgemeente zich net als de bruid rein dient te bewaren in afwachting van de komst van de Bruidegom. 

In die tijd van de ondertrouw kon de man de toekomstige gezamenlijke woning in het vaderlijk huis in orde maken en de bruid bereidde zich voor door te werken aan de materialen voor de inrichting van het huis, zoals kleden, lampen en versiering, en door te zorgen voor de benodigde kleding. Het was wel de gewoonte dat de bruidegom op het Feest van het Voorbijgaansoffer (Pascha), Wekenfeest en het Loofhuttenfeest geschenken stuurde aan zijn bruid.

Gedurende de periode van de ‘kiddoeshin’ is de bruid dus nog niet in het vaderhuis en ook is het niet bekend wanneer de bruidegom precies zou terugkomen om haar te halen. Het tijdstip van het ophalen van de bruid was in feite de beslissing van de vader van de bruidegom, die beoordeelde of de voorbereidingen van het huis door de bruidegom in orde waren. Zo ja, dan gaf de vader het sein en kon de bruidegom naar de bruid toegaan om haar op te halen. Zij hield haar olielamp bij de hand.  


III. ‘Lāqaḥ’ (לָקַח) - Het Ophalen (van de Bruid)

De voorbereidingen 

De Bijbel (‹Genesis 24:1-4; Matteüs 24:36›) en de traditie leren dat de vader in deze zaak het laatste woord heeft over het moment dat de bruidegom de bruid kan gaan ophalen. Hij zal bepalen of het voorbereidingswerk van zijn zoon in orde is of niet. Daarom is hij degene die aangeeft wanneer zijn zoon op weg mag gaan om zijn bruid te gaan halen! De bruidegom zelf zal zijn metgezellen voorbereiden om samen met hem de bruid op te gaan halen. De vader zal zijn zoon op een bepaald moment het teken geven dat alles in orde is en dat hij op weg kan gaan naar het huis van de bruid. 

De bruid zal zich laten onderdompelen in de ‘mikweh’, het Joodse rituele reinigingsbad, dat vaak behoorde tot een Joodse gemeenschap. Het best was als het water ervan verbonden was met een levende bron. Sommigen zeggen dat de ondertrouwde vrouw regelmatig de ‘mikweh’ inging. In ieder geval is de gedachte om een hygiënisch en gezond leven te leiden niet vreemd voor een aanstaande vrouw en moeder.  Natuurlijk is ook dit een schaduwbeeld van een geestelijk rein leven van de gelovige.


Niemand weet de dag nog het uur!  

In Matteüs 24:50 lezen wij: “Maar van die dag en van dat uur weet niemand, ook de engelen van de hemelen niet, maar de Vader alleen.” Het ophalen gebeurt onder Gods bescherming waarvan de meegedragen ‘talliet’, getuigt, dat is de gebedssjaal die door de vrienden van de bruidegom gedragen middels een stok aan elke hoek ervan. 

hschatsreax.jpg

Joodse huwelijksstoet in Slobodka - gewoonlijk in de avondschemering voor de nacht valt - de ‘talliet’ is duidelijk zichtbaar -  Schilderij van Eduard Gurevich 

De nachtelijke optocht naar het huis van de bruid

De zoon, de bruidegom, zal vanuit het vaderhuis op weg gaan met een aantal mannelijke metgezellen, de vrienden van de bruidegom. Hij zal de nachtelijke tocht beginnen met de nodige fakkeldragers (‹soms werden ook kaarsen of lampionnen gebruikt›). Boden, herauten, riepen uit ‘De bruidegom komt!’ en zij gingen onder het optrekken van de stoet bij buren en familieleden langs om hen al vast uit te nodigen. Die deden dan de feestkleding aan die ze al klaar hadden liggen voor deze gelegenheid en gingen op weg naar het huis van de vader van de bruidegom, want daar zou het feest zijn. Het was wel plotseling, maar niet onverwacht dat de uitnodiging kwam. Of er bij deze nachtelijke optocht op ramshorens geblazen werd is omstreden en wordt betwijfeld. Op schilderijen zien we wel muziekinstrumenten en ook zien wij mensen dansen en jongeren capriolen maken, maar geen ramshorens, alleen een enkele keer een trompet of bazuin. 

In Oezbekistan waren in sommige tijden grote Joodse gemeenschappen in Bukhara, Samarkand en Tashkent en die hebben hun sporen nagelaten op het culturele en ceremoniële leven. Is de traditie nu van Joodse of Oezbeekse oorsprong? Onderstaande foto van een moderne Oezbeekse bruiloft toont de symbolische ‘choeppah’. De vriendinnen van de bruid dragen hier de vier stokken van de vier hoeken van deze symbolische ‘choeppah’. 

uzbek-tallit.png

Oezbeeks bruidspaar onder de ‘talliet’, de ‘gebedssjaal’ - (‹elitetours.uz›)

Van Tashkent wordt wel gezegd dat er een gewoonte was om de bruiloft in de woonomgeving bekend te maken door hoorngeschal en wel met dien verstande dat precies over zeven woonwijken, zgn. ‘mahalle’s, de hoorn geblazen moest worden en dat betekent dus zeven horens. Ook tegenwoordig vindt men nog wel de bazuin ofwel een grote, langgerekte trompet bij bruiloften in Oezbekistan. Dit instrument heet eigenlijk ‘hoorn’ nl. ‘karnay’. Het wordt ook gebruikt in Iran, waar deze hoorn ‘surnay’ heet. In Tajikistan en in Uzbekistan wordt deze hoorn beschouwd als een nationaal instrument. Het is meer een ‘signaal’-instrument dan een muziekinstrument, want het klinkt wel krachtig en doordringend en is ook geschikt om in de straten en in de buitenlucht te gebruiken, maar bepaald mooi klinkt de ‘karnay’ niet. Er zijn twee soorten van nl. de ‘moeyoez karnay’ (‹30-40 cm. lang, zonder mondstuk›), gemaakt van een geitenhoorn en de ‘jez karnay’, die gemaakt is van koper of koperbrons en 1-2 meter lang is en de opening van het instrument is ongeveer 20 cm. Zo hebben de vrienden van de bruidegom ook een taak ...


karnaywedding.jpg

huwelijk in Oezbekistan met de ‘jez-karnay’-blazers - (‹eastroute.com›)

In Cochin in India was het bij Joden de gewoonte om een formele huwelijksceremonie in de synagoge te houden, waarbij bruidegom en bruid in twee afzonderlijke stoeten naar de synagoge geleid werden. Het was de gewoonte om de bruid met trompetten, luid geroep en drums op te roepen om naar de synagoge te komen. Dat gebeurde dan door de stoet van de bruidegom zodra die bij de synagoge aangekomen was. In de Kaukasus waren de beide optochten volledig apart tot aan de synagoge. Zowel in Cochin als in de Kaukasus werden beide tot één stoet bij de synagoge. De Joodse gemeenschap in Cochin in Zuid-India is zeer oud. Bij de verwoesting van de Tempel in 70 n. Chr. zochten veel Joden een veilig onderkomen in Cochin. 

We kunnen ons voorstellen dat men dat blazen in de Joodse gemeenschappen op andere plaatsen vaak achterwege liet, want er was vaak al zoveel vijandigheid tegenover de Joden en dan zou al dat ‘lawaai’ er alleen maar aan toevoegen. Ook hebben wij gezien dat de omringende culturen van de Joodse gemeenschappen ook op allerlei manieren de naar wij denken Joodse huwelijkstradities soms op een iets andere manier vorm gaven. Toch ging er een zeker ‘spraak’ uit van de in het Joodse leven vervatte Bijbelse huwelijkssluiting en ceremonie. 

We hebben al gezien dat de hoorn een rol speelt bij het ophalen van de bruid en het bekendmaken van het komende huwelijk. In de Bijbel lezen wij in 1 Kor. 15: 51, 52: “Zie, ik deel jullie een geheimenis mee: wij zullen niet allen ontslapen, maar wij allen zullen veranderd worden, plotseling, in een oogwenk, wanneer de laatste ramshoorn klinkt, en de doden zullen onvergankelijk opstaan en wij zullen veranderd worden.” Het kan niet anders dat Paulus hier spreekt over de bruid die opgenomen wordt. Als er een laatste ramshoorn is midden in de jaarweek, dan is het aannemelijk dat de ramshoorn in Openbaring 8:6, 7 de eerste ramshoorn is. 

Het was de gewoonte, dat de bruidsstoet om precies middernacht terug zou zijn bij het vaderlijk huis. De bruidegom moest dus vóór middernacht de bruid ophalen. Zo werd de bruid in haar wachten gespaard voor het ergste, het donkerste van de nacht. De bruid verwacht de bruidegom natuurlijk wel, maar het precieze tijdstip van zijn komst is onbekend. De traditie zegt dat zij te allen tijde een olielampje bij de hand hield, want stel dat de bruidegom opeens zou komen. In de avond stond het dan in de vensterbank als teken van haar waakzaamheid. Zij moest deze olielamp ook goed onderhouden, het lontje bijknippen en de olie aanvullen. 

Door een luide roep “De bruidegom komt!’ werd de komst van de bruidegom aangekondigd, wat dan voor de bruid het signaal was om het ouderlijk huis te verlaten en zich bij de bruidegom en zijn stoet te voegen, om vergezeld van haar vrouwelijke metgezellinnen met haar bruidegom mee op weg te gaan naar het huis van de vader van de bruidegom, waar hun toekomstige woning ook was, maar waar ook de bruiloftsgasten zich zouden verzamelen. In de officiële versie van deze traditie gaat de bruidegom bij deze gelegenheid niet het huis van de bruid binnen. Hij wacht buiten voor de woning tot de bruid haar ouderlijk huis verlaat en hij begeleidt haar naar haar plaats onder de ‘choeppah’ in de optocht.   De ‘talliet’ die voor de optocht werd gebruikt is niet meer dan een afdakje van een tentdoek dat aan 4 stokken omhoog gehouden wordt en open is naar alle vier zijden.  In geval het een echte Joodse bruiloft was, overhandigde de bruidegom bij het afhalen ook de ‘ketoebah’ aan de bruid met daarin zijn handtekening voor het nakomen van de echtelijke verplichtingen tegenover haar.

oillamp.png

de bruid hield altijd een olielampje bij de hand als teken van haar waakzaamheid en uitzien naar haar bruidegom


De nachtelijk terugkeer van de bruidegom met de bruid naar het vaderhuis

De stoet stelt zich op en bij het blazen van de ramshoorn zet de stoet zich in beweging met de bruidegom en de bruid in het wit gekleed. Zij gaan op weg naar het vaderhuis met fakkels, lof- en vreugdegezang. Overal waar de stoet langskomt, is het de plicht om naar buiten te komen om het bruidspaar met blikken vol bewondering langs te zien komen. Het is een vreugdevolle stoet. 

Deze in de nacht terugkerende stoet kan ook gezien worden in Hooglied 3:6-11 waar Salomo’s bruid waarschijnlijk met hem erbij op een koninklijk draagbed wordt vervoerd omringd door zestig helden die een zwaard aan de heup dragen voor de nachtelijke gevaren. 

marokko-bruid-baldakijn.png


de bruidsstoet op weg naar het huis van de bruidegom, maar de sluier ontbreekt - een ceremonie in Marokko

De bruidsstoet zou rond middernacht aankomen in het huis van de bruidegom en aan het eind ervan werden bruidegom en bruid de ‘choeppah’ ingeleid (Tobit 8:4; Ḳid. 5a; Yer. Ket. 4:7,28d; Maimonides, “Yad”, Ishut, 10:1-2), nadat de bruidegom eerst de zeven zegeningen over de huwelijksvoltrekking had uitgesproken (Tobit 8:5; Ket.7b; “Yad”, c. 4; Shulḥan ‘Aruk, Eben ha-Ezer, 34, 1). 


marokko-bruidegomenbruid.png

het aankomen van de bruidegom en bruid als koning en koningin - ook hier ontbreekt de sluier -  een ceremonie in Marokko

In de afbeelding hierboven zien wij hoe dat er soms in Marokko uitziet waar het rijke Joodse leven haar stempel gezet heeft op de gewoonten van het land. 

Men denkt wel dat het Hebreeuwse werkwoord ‘lāqaḥ’ (לָקַח), dat letterlijk ‘nemen’ of ‘pakken’ betekent, altijd betrekking heeft op de geslachtsgemeenschap van man en vrouw, maar o.a. de tekst van Genesis 34:2 toont aan dat dat niet het geval is. We lezen in die tekst: “Sichem, de zoon van de Heviet Hemor, de vorst van dat land, zag haar, greep haar en hij lag bij haar en vernederde haar.”  In het Hebreeuws staat er ... 

וַיִּקַּח אֹתָהּ וַיִּשְׁכַּב אֹתָהּ וַיְעַנֶּה

Het rode gekleurde woord is de vervoeging van het werkwoord ‘lāqaḥ’ en is vertaald ‘greep haar’, maar het had ook vertaald kunnen worden als ‘nam haar’ of ‘nam haar mee’. Het blauw gekleurde woord is het Hebreeuwse werkwoord שָׁכַב, ‘shāḵab’ ‘voor ‘liggen bij’ of ‘slapen bij’ en duidt op de geslachtelijke of seksuele aard van de omgang. Ditzelfde werkwoord ‘shāḵab’ vinden wij ook in 2 Samuël 13:14 waar wij lezen  ‘en hij overweldigde haar en vernederde haar en hij had gemeenschap met haar.’ (‹וַיִּשְׁכַּב אֹתָהּ›). 

Deze verzen tonen duidelijk aan dat ‘lāqaḥ’ onderscheiden moet worden van ‘shāḵab’  en dat ‘lāqaḥ’ staat voor het tot zich nemen van de vrouw en niet voor het bij haar liggen.


IV. ‘Nissoe’in’ (נִשּׂוּאִין)  - De Huwelijksvoltrekking

Het Hebreeuwse woord ‘nissoe’in’ - נִשּׂוּאִין - houdt verband met ‘optillen’. De bruid wordt als een koningin in het huis van de vader van de bruidegom ontvangen. Soms wordt zij met de koninklijke zetel erbij het huis binnengedragen. 

De bruid wordt door de bruidsmeisjes naar de ‘choeppah’ geleid. De twee getuigen, de vrienden van de bruidegom en de vriendinnen van de bruid stellen zich als wachten bij de ‘choeppah’ op. Zij zien erop toe dat alles in goede orde gebeurt. De bruid blijft gesluierd tot zij de choeppah binnengaat. 

De twee getuigen wachten op het naar buiten komen van de bruidegom met het goede nieuws dat het huwelijk naar behoren is voltrokken en hij een reine maagd heeft aangetroffen (zie Yer. Ket. 1:25a; Tan., Ḳoraḥ, ed. Buber, p. 96; Pirḳe R. El. ). De bruiloftsgasten vermaakten zich in de tussentijd met dans, zingen en in het bijzonder ook met het prijzen van de bruid.

Halverwege de 7 dagen, na de voltrekking van de huwelijkse gemeenschap met zijn bruid, komt de bruidegom naar buiten om het goede nieuws bekend te maken van de huwelijksvoltrekking met zijn reine, maagdelijke bruid (‹zie Dt. 22:13-21›), om daarna weer terug te gaan. De bruid blijft 7 dagen in de ‘choeppah’, terwijl de familie en andere bruiloftsgasten feesten (‹vgl. Ri. 14:10-12›). Daarom spreekt men van ‘haar zeven dagen’. ook wel genoemd ‘de zeven dagen van de choeppah’ (Pesiḳ. 149b). 

Na de 7 dagen in de ‘choeppah’ komt de bruidegom met de ongesluierde bruid naar buiten en verschijnen zij samen aan de gasten voor het feest dat nog eens 7 dagen zal duren. 


V. ‘Se’udat Nissoe’in’ (סעודת נִשּׂוּאִין) - Het Bruiloftsfeest 

De ‘Se’udat Nissoe’in’, het Bruiloftsfeest, maar letterlijk betekent de term ‘het bruiloftsmaal’, duurde traditioneel 7 dagen. Aan het begin werd de maaltijd gehouden ter ere van de bruidegom en bruid (‹zie ook Genesis 29:22 en Ri. 14:10-17›). Aan het begin van de maaltijd wordt de zegen over het echtpaar uitgesproken. Vervolgens worden de ‘koshere’ wijn en het ‘challah’- brood, die geserveerd worden, gezegend. 

Na de maaltijd worden de ‘Birkat ha-Mazon’ en de ‘Sheva Brachot’ uitgesproken en dansen de pasgetrouwden en komt de feestvreugde tot haar hoogtepunt.

Normaal gesproken duurde de ‘Se’udat Nissoe’in’ zeven dagen, een week die ‘de zeven zegeningen’ wordt genoemd, ‘sheva brachot’. Als de getrouwden eerder getrouwd waren, dan duurt het feest drie dagen en worden de zegeningen alleen uitgesproken na de eerste maaltijd. 

Bij huwelijksfeesten in het vroegere Syrië, dat is Aram, het land van de familie van Abraham, werden bruidegom en bruid 7 dagen lang op tronen gezet die op een dorsslede stonden en vervolgens werden ze op de dorsvloer als koning en koningin rondgereden.  



GODS SPREKEN DOOR DE SCHADUWBEELDEN VAN HET JOODSE HUWELIJK IN DE VERSTROOIING OVER HET HUWELIJK van CHRISTUS EN DE GEMEENTE 

1. a

Mozes was de ‘shadkhan’, de huwelijksbemiddelaar van het oude Sinaïtische huwelijksverbond onder de Wet (‹Gal. 3:19, 20›), waarbij met het bloed van de zondebok alles gereinigd en geheiligd moest worden voor de dienst aan God (Lev. 15:9;  16:29-34›).

1. b

Jezus is de Middelaar, de ‘shadkhan’ van het nieuwe huwelijksverbond in zijn Bloed (‹1 Tm. 2:5›), zijn Leven dat Hij gaf aan het kruis op Golgotha en met dat Bloed zou Hij het hemelse Heiligdom eens en voor altijd binnengaan (›Heb. 9:22-26›)



2. a

Mozes stelde het volk onder de Wet van God en hij verbond het volk aan God. God wilde het volk Israël als zijn bruid tot Zich nemen en het volk verplichtte zich de Wet na te komen door de trouwbelofte. 

2. b 

Jezus stelt het volk, de Gemeente onder het Nieuwe Verbond. Hij betaalde op het kruis van Golgotha in Zichzelf de Losprijs, de Bruidsprijs, met zijn heilige Bloed (=Leven). Zo kocht Hij zijn Bruid vrij uit deze gevallen wereld (‹Jh. 3:16; Ef. 5:25›). Israël en met haar de wereld heeft die prijs, het Offer van de Zoon van God verworpen, maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen van God te worden (‹Jh. 1:12›). Alle kinderen samen vormen zijn Gemeente, zijn Lichaam, zijn Bruid, die Hij heeft vrijgekocht (‹Rom. 8:2-4; 1 Kor. 12:12-21; Ef. 5:28-30›). Zij worden niet zijn Bruid op grond van hun eigen verdiensten of werken, maar op grond van Gods genade in Jezus Christus. God betaalde wezenlijk de losprijs al voor de grondlegging van de wereld (‹Op. 13:8›), maar de familie van de bruid, dat is het volk en de wereld waar de bruid uitkomt, had daar nog geen zicht op.



3. a

God woonde temidden van zijn volk in de Woning, de Tabernakel, later in de Tempel. Het bij Hem binnentreden in zijn Woning was alleen mogelijk voor de Hogepriester, één keer per jaar op de Verzoendag, voorzien van het bloed van het voorgeschreven zoenoffer. God had het volk ook zijn verbondsboek gegeven, de Wet, op twee stenen tafelen, die in de Kist lagen in het Allerheiligste, goed opgeborgen, maar op een heilige afstand. Mozes moet wel afschriften van de tekst gemaakt hebben op papyrus of een ander materiaal om het te kunnen raadplegen. Hij kon tenslotte niet het Allerheiligste binnengaan. Bovendien zal hij aanvullende documenten erop nagehouden hebben, die uiteindelijk de vorm van de Vijf Boeken hebben gekregen en die ook alle reisbeschrijvingen en bijzonderheden bevatten, waarbij het eerste boek dan de overlevering is van God over de schepping met de geschiedenissen en geslachstregisters van de aartsvaders tot op Jozef, een indrukwekkende ‘ketoebah’ die God door de bemiddeling van engelen aan Mozes gaf. Deze ‘ketoebah’ was niet in het hart, maar geschreven op tafelen van steen. Na Babel waren de stenen tafelen met de Kist niet meer aanwezig en ontbrak de Kist in het Allerheiligste en ook was de heerlijkheid van de HEERE en zijn kracht niet meer in de Tempel.

3. b

God woont in het hart van iedere gelovige door de uitstorting van de Heilige Geest. Die inwoning kan alleen plaats vinden nadat het hart gereinigd is door het persoonlijk aanvaarden van het Offer van Jezus Christus voor de zonden. Dan is het hart gereinigd van het oude leven en kan de Heilige Geest, die de  andere Verzoener wordt genoemd (‹Jh. 14:16›) in dat hart gaan wonen. Deze Verzoener is niet anders in aard en wezen dan Jezus Christus, maar Hij is de Ander in plaats van Jezus Christus. De Bruid, de Gemeente, d.w.z. de volgelingen van Jezus Christus moesten ongeveer 10 dagen wachten op dit Geschenk. Op de dag van Jezus’ opstanding was de periode van vijftig dagen, waarin Jezus veertig dagen lang met veel tekenen aan de discipelen verscheen en tot hen sprak over het Koninkrijk van GOD (‹Handelingen 1:3›). Toen ging Jezus op de wolken naar de hemel. Zodoende bleven er nog 10 dagen over tot aan het Vijftig Dagen Feest. Deze dagen bleven de discipelen tot op de dag van het Vijftig Dagen Feest. Op dat moment zou Jezus Christus hun dit Geschenk, dat is de Heilige Geest, zenden (‹Handelingen 2›). Deze Heilige Geest is een zalving en een verzegeling en het onderpand van de hemelse erfenis (‹2 Kor. 21-23; Ef. 1:13›). De Heilige Geest is het onderpand van een erfenis die voor de gelovige in de hemel is weggeborgen. Jezus geeft zijn ondertrouwde vrouw hiermee ook olie in haar lamp. Olie is het beeld van de Heilige Geest, die de op aarde achtergebleven Bruid zal helpen om rein te leven in de verwachting van de terugkomst van de Bruidegom om zijn mede-erfgenaam te worden (‹Jh. 14:15-17›). 




4. a

Het Sinaï-verbond gaat gepaard met een sluier over het gezicht van Mozes en met een sluier over de voorlezing van de Wet en het is hen niet duidelijk dat die bedekking door Christus heeft afgedaan. Tot op deze dag ligt de sluier over hun hart wanneer er uit de boeken van Mozes wordt voorgelezen. (‹2 Kor. 2:14, 15›). De heerlijkheid van dat verbond blijft verborgen, omdat zij verblind zijn. 

4. b 

Deze sluier verdwijnt in Christus, zoals geschreven staat: ‘Maar steeds wanneer iemand van hen tot de HEERE wordt bekeerd, wordt de sluier van hem weggenomen.’ (‹2 Kor. 2:16›) met als gevolg dat ‘Wij allen de heerlijkheid van de HEERE zien met ongesluierde gezichten, alsof wij in een spiegel kijken, en wij worden naar datzelfde beeld veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals vanuit de HEERE de Geest uitgaat.” 



5. a 

… de eerste spijziging met kwakkels vond plaats in de woestijn Sin, voor de aankomst van de Israëlieten bij de Sinaï, in de tweede maand van het eerste jaar (‹Exodus 16›). De tweede spijziging vond plaats na hun vertrek van de Sinaï, in de tweede maand van het tweede jaar, bij ‘Kibroth-Hathaäva’ dat zijn ‘graven van begeerte’ (‹Numeri 10:11, Num. 11›). De laatste spijziging was een oordeel of plaag, die de ontevredenen deed belanden in de graven van hun begeerte. De eerste spijziging voorzag tijdelijk in hun behoefte aan dierlijk vlees. 

… het water kwam de eerste keer uit de rots in Rafidim tijdens het eerste jaar van hun reis, op een plaats die bijgevolg Massa en Meriba werd genoemd. De tweede keer bij Kades, in het veertigste jaar, en bij die gelegenheid zondigden Mozes en Aäron zo zwaar dat het hun niet werd toegestaan om Kanaän binnen te trekken. 

5. b




5.


6.

Jezus Christus beloofde aan de discipelen dat Hij zou heengaan om hun een plaats te bereiden in het Vaderhuis en dat Hij daarna zou terugkeren om hen te komen halen (‹Jh. 14:1-3›). Wij herkennen dit ook in de woorden van Jh. 14:3 waar wij lezen: 

“Als Ik heengegaan ben en voor jullie plaats bereid heb, kom Ik terug en zal Ik jullie bij Mij nemen, opdat jullie ook zullen zijn waar Ik ben.”

Ook is er een verwijzing naar dit gebeuren in de woorden van Op. 22:12, 17 

“Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij, om ieder te vergelden naar zijn werk ...” 

De Geest en de Bruid zeggen: “Kom!”

En laat wie het hoort, zeggen:  Kom!” 

“Wie dorst heeft, laat hij komen en vrij drinken van het Levende Water.”

7.

De apostel Paulus spreekt ervan in 2 Kor. 11:2 dat hij er met de ijver van GOD voor ijvert om de gelovigen als een reine maagd aan Christus voor te stellen, de Man met Wie hij hen heeft ondertrouwd. Zie ook 2 Kor. 7:1 en Ef. 5:26, 27. 

8.

In Titus 3:5 lezen wij dat de gelovigen gered zijn door het waterbad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest. In dit bad legt de gelovige de oude mens af en trekt hij de nieuwe mens aan (‹zie ook Rom. 6:1-4)

9.

Door de onderdompeling in het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest gebeurt er nog iets heel bijzonders, want daardoor worden alle gelovigen tezamen door de Heilige Geest tot één Lichaam gedoopt. Zie 1 Kor. 12:13. Bovendien krijgen wij allen van diezelfde ene Geest Levend Water te drinken (‹1 Kor. 12:13 en Jh. 7:37-39 en Ef. 5:18›) 

10.

Johannes de Doper spreekt van zichzelf als een vriend van de Bruidegom (‹Jh. 3:29›), d.w.z. als één van de vrienden die altijd met de Bruidegom meegaan naar het huis van de bruid om haar op te halen, zoals we verderop zullen lezen. 

11.

De HEERE Jezus Christus heeft zijn leven gegeven als losprijs voor velen. Hij is de Herder, die zijn leven heeft afgelegd voor de schapen (‹Mt. 20:28; Mk. 10:45; Jh. 10:11›). In zijn voetsporen worden de gelovigen die tezamen de Gemeente, d.w.z. de Bruid, vormen, aangevuurd om ook alle last en zonde af te leggen om de wedloop te volgen (‹Heb. 12:1-3›).

12. 

De ondertrouwde Bruid, de Gemeente, draagt al zijn Naam, zij is al gekocht met een zeer kostbare prijs, ze heeft al de ‘ketoebah’, dat is de Heilige Geest, niet in haar hand, maar in haar hart en de geschenken zijn het onderpand, zij is zeker gesteld door vele geschenken, de gaven van de Heilige Geest.

13.

De periode van ondertrouw stemt overeen met de periode tussen het Vijftig Dagen Feest, ook wel Pinksteren genoemd, enerzijds en de Opname van de Bruidsgemeente anderzijds. In het OT is het  de periode tussen de Verbondssluiting op de Sinaï waarbij God zijn volk Israël uitnodigde om het huwelijksverbond met Hem te aanvaarden, wat het volk deed, zodat het zijn ondertrouwde bruid werd, tot mogelijk het moment dat zijn heerlijkheid in de Tempel van Salomo kwam en het Huis vervulde (‹1 Kn. 8:10, 11›). Dit was tijdens het Loofhuttenfeest. De Loofhut staat voor hemelse beschutting en voor samenzijn onder zijn Gods hoede, de open hemel. Het is een herinnering aan de woestijnreis op weg naar het beloofde land. 

Opvallend is dat Israël tussen het Vijftig Dagen Feest en het Bazuinenfeest, d.w.z. van juni-augustus, een droge periode doormaakt. Wachten vraagt volharding en geduld en er zijn soms droge periodes. De reis door de woestijn vroeg ook volharding en geduld.

14.

Gods zorg voor zijn aanstaande bruid begon al toen zij nog maar pasgeboren was en door haar wereldse ouders aan haar lot was overgelaten. Zie Ezechiël 16:1-14. De woorden in Ezechiël gaan over Jeruzalem, maar tonen o.i. juist daarin Gods liefde voor alle mensen in Jezus Christus.

Ezechiël vat alles nog eens indrukwekkend samen, hoe God op zoek ging naar zijn Bruid (‹Ez. 16:1-24›)

“ “Mensenkind, maak Jeruzalem haar gruweldaden bekend, en zeg: ‘Zo zegt mijn Heer, de HEERE, tegen Jeruzalem: Van oorsprong en geboorte ben je uit het land van de Kanaänieten. Je vader was een Amoriet en je moeder een Hethitische. En wat betreft je geboorte: op de dag dat je geboren werd, werd je navelstreng niet afgesneden en werd je niet met water gewassen om je schoon te maken. Je werd niet met zout ingewreven en niet in doeken gewikkeld. Geen oog zag naar je om om één van deze dingen voor je te doen, om zich over je te ontfermen. Je werd weggeworpen op het open veld, uit afkeer van jou op de dag dat je geboren werd. Toen kwam Ik bij je langs en zag je, trappelend in je bloed. Ik zei tegen je in je bloed: ‘Leef!’, ja, Ik zei tegen jou in je bloed: ‘Leef!’ Ik heb je zo weelderig gemaakt als het gewas van het veld. Je groeide op en werd groot en buitengewoon mooi. Je borsten werden stevig en je haar groeide, maar je was naakt en bloot.  Toen kwam Ik bij je langs, en Ik zag je, en zie, je tijd was de tijd van de liefde. Ik spreidde mijn vleugels over je uit en bedekte je naaktheid. Ik zwoer een eed voor jou en ging een Verbond met je aan, zo spreekt mijn Heer, de HEERE, en jij werd van Mij. Ik waste je met water en Ik spoelde het bloed van je af en zalfde je met olie. Ik bekleedde je met kleurig geborduurde kleren en Ik schoeide je met de huid van een dolfijn en omgordde je met fijn linnen en bedekte je met zijde. Ik tooide je met een sieraad en deed armbanden om je polsen en een ketting om je hals. Ik deed een ring door je neus en oorringen aan je oren en zette een sierlijke kroon op je hoofd. Zo werd je versierd met goud en zilver en je kleren waren van fijn linnen en zijde en van kleurig geborduurde stoffen. Je at fijn meel en honing en olie. Je werd héél mooi, en je was voorspoedig zodat je het koningschap waardig werd. Je kreeg naam onder de volken om je schoonheid, want die was volmaakt door mijn glorie die Ik op je deed rusten, zo spreekt mijn Heer, de HEERE.’ ”

... Jeruzalem en Israël waren in geestelijke zin niet beter dan de Amorieten en Hethieten, ze dienden ook afgoden en zij verontreinigden zich geestelijk ook al waren zij door God uitgekozen als zijn vrouw ...  In Jeremia 3:8 lezen wij dat  God zijn ondertrouwde vrouw Israël zelfs de scheidbrief gaf vanwege haar geestelijke overspel en afvalligheid. Het huwelijk was nog niet voltrokken, maar wel de ondertrouw op de berg Sinaï, maar Israël liet haar ja-woord los en werd ontrouw, zij werd schuldig. Deze scheidbrief bleef Juda bespaart, ook al werd zij ook weggezonden naar Babel.

Ezechiël beschrijft het gedrag van het volk in vs. 25-59, maar dan zegt de HEERE in vs. 60-63 ...

“Toch zal Ik denken aan mijn Verbond met jou in de dagen van je jeugd en Ik zal een eeuwig Verbond met je oprichten. Dan zul je terugdenken aan je wandel en beschaamd worden als jij je zussen die ouder zijn dan jij, samen met hen die jonger zijn dan jij, tot je zult nemen. Ik zal je hen tot dochters geven, niet echter vanwege jouw verbond. Ik zal mijn Verbond met je sluiten en je zult weten, dat Ik de HEERE ben, opdat je eraan zult denken en je zult schamen en je mond nooit meer open zult doen vanwege je schande, wanneer Ik voor jou verzoening doe over alles wat je gedaan hebt!’, zo spreekt mijn Heer, de HEERE.” 

... ondanks het schandelijke gedrag van zij ondertrouwde vrouw, bleef God haar trouw en Hij bleef herstel zoeken van de ondertrouwband om uiteindelijk werkelijk één Lichaam met haar te worden. 


HET HUWELIJK en DE TRADITIONELE HUWELIJKSSLUITING in de VERSTROOIING 

 DEEL 1 

HET SCHADUWBEELD van CHRISTUS EN DE GEMEENTE 

1.

Jezus Christus zegt dat alleen de Vader de dag en het uur weet van zijn terugkomst (‹Mt. 24:36; Mk. 13:32; Mt. 24:42›). Als Hij die op de troon zit de boekrol in handen stelt van het Lam, dan betekent dat dat het Lam, de Bruidegom, op weg mag gaan om (‹1›) zijn bruid te halen, en (‹2›) het land te lossen, want het is onzes inziens een Lossersrol (zie de Inleiding op het boek Ruth)

2.

Onzes inziens kan Hosea 6:2 gelezen worden als de terugkeer van de bruidegom naar zijn bruid na 2 dagen, d.w.z. na 2 jaar, of wat betreft de komst van Jezus Christus als Bruidegom om zijn Bruid te halen na 2 dagen van 1000 jaar (‹zie Ps. 90:4›). 

3. 

Het feit dat de wereld in de duisternis ligt, betekent dat de komst van Jezus Christus in de nacht zal plaats vinden. Die komst zal zijn voor hen die Hem als de Bruidegom van de Gemeente verwachten. Voor hen zal zijn komst tot hun troost en vreugde zijn (‹Op. 7:9-17›), maar voor hen die Hem niet verwachten zal Hij komen als een dief in de nacht, daarom zijn degenen die Hem verwachten gelukkigen en zaligen (‹Op. 16:15›). 

4.

De opname wordt vaak in verband gebracht met het Bazuinenfeest, eigenlijk het Feest van de Ramshorens. Het Bazuinenfeest begint altijd met het invallen van de donkere nacht, omdat dit de nacht is dat het eerste streepje van de nieuwe maan weer zichtbaar wordt en maar kort boven de horizon uitkomt nl. als de zon is ondergegaan en het donker wordt op Tisjri 9.

5. 

In 1 Kor. 2:9 lezen wij: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, en wat nooit in een mensenhart is opgekomen, heeft GOD bereid voor wie Hem liefhebben.” In het vertrouwen dat dat zo is, gaat de Bruidsgemeente op weg naar haar hemelse woning.

6.

De vraag is wanneer de roep van de aartsengel en de ramshoorn zullen klinken waarvan 1 Th. 4:16 spreekt, opdat de Bruidsgemeente haar huis zal verlaten en de stoet op weg zal gaan naar het Vaderhuis, de zgn ‘opname’, de ‘laqaḥ’. 

Over het tijdstip van de opname zijn verschillende gedachten. De grote meerderheid van de christenen die zich verdiepen in deze vraag meende tot nu toe dat dit tijdstip symbolisch in de Bijbel is vastgelegd in Op. 4:1 waar wij lezen over de opname van de apostel Johannes die door een geopende deur de hemel binnengaat. Dit komt niet overeen met de beschrijving in 1 Th. 4:16, want daar is sprake van een hoorn van God en het neerdalen van Jezus Christus bij dat geluid. Er is niets te vinden van een neerdalen van Jezus Christus in Openbaring 4. Ook moet de lossersrol eerst open, voordat de Losser zijn bruid tot zich mag nemen. In Op. 4:1 is deze rol nog verzegeld. 

Onze opvatting is dat de opname in Op. 7:9-17 beschreven staat, maar ook bij deze opvatting is de vraag waar de roep en de ramshoorn uit 1 Th. 4:16 te vinden zijn.  We willen proberen daar een antwoord op  te geven.

In Op. 6 horen wij de vier cherubs, dat zijn hoofden van engelen of aartsengelen, tegen Johannes zeggen ‘Kom, en zie!’ Deze oproep is duidelijk tot de apostel Johannes gericht, zoals wordt bevestigd door de woorden erna: ‘En ik hoorde en zag ...’. Tegelijk weten wij dat hier sprake is van de roep van een aartsengel, ja, zelfs van vier aartsengelen.

Daarna volgt een drievoudig ‘Kom!’. Dat is opmerkelijk. Kan dit nog gericht zijn aan de apostel Johannes? Dat lijkt onwaarschijnlijk, want hij heeft er al gehoor aan gegeven.  (wij volgen de lezing van de Aramese Peshitta, want in de lezing van de Griekse NA28 staat er vier keer ‘Kom!’ en in de lezing van de Griekse MHT en TR staat er vier keer ‘Kom en zie!’.)

Tot wie is deze 3-voudige oproep ‘Kom!’ dan wel gericht? Is dit de roep vanuit de stoet met de bruidegom naar de bruid? Dit zou kunnen maar zo’n roep is in de traditie niet bekend. Wat wel bekend is dat er vanuit stoet met de bruidegom wordt geroepen: ‘De bruidegom komt!’, maar in Op. 7 gaat het om een oproep om te komen en niet om een aankondiging van de komst van de bruidegom. 

De oproep ‘Kom!’ kan ook onmogelijk bedoeld zijn voor de paarden, want dan zouden zij door cherubs opgeroepen worden om richting de troon te komen met hun oordelen, maar dat is onmogelijk, want de oordelen gaan van Gods troon uit over de zondige wereld en niet andersom. Als de roep gericht zou zijn tot de paarden, dan zouden wij verwachten: ‘Ga!’ of ‘Trek uit!’. Bovendien is dan de vraag waarom bij het openen van het eerste zegel Johannes wordt geroepen en niet het witte paard.


Het enige wat ons overblijft, is dat het mogelijk een drievoudige oproep betreft aan de familieleden en gasten die zich behoren te gaan klaarmaken voor de bruiloft en die a.h.w. wonen langs de weg waarlangs de Bruidegom met zijn stoet optrekt, d.w.z. de vrienden van de Bruidegom en de familieleden Bruidegom en bruid, waarbij wij kunnen denken aan de OT-ische gelovigen.

In ieder geval doet dit drievoudige ‘Kom!’ denken aan Jes. 55:1 waar wij lezen: 

“O, alle dorstigen,  kom tot de wateren, wie geen geld heeft,  

kom, koop en eet, ja, kom, koop wijn en melk zonder geld en zonder prijs.”

En in Jes. 55:3 lezen wij nog een keer een soort samenvattend ‘Kom!’ nl. : 

“Neig jullie oor en kom tot Mij, luister, dan zal jullie ziel leven, 

want Ik zal een eeuwig Verbond met jullie sluiten, de liefdevolle, trouwe gunstbewijzen aan David.”

Ook aan het eind van het boek Openbaring in Op. 22:17 worden wij bepaald bij de woorden van Jes. 55:1:

“De Geest en de Bruid zeggen: ‘Kom!’ ”

En laat wie het hoort, zeggen: “Kom!”

“Wie dorst heeft, laat hij komen, en vrij drinken van het Levende Water.” 

Vervolgens komen wij al verder lezend de martelaren tegen, die uitroepen hoe lang het nog gaat duren voordat God wraak neemt voor het bloed van hen en van alle martelaren. Het wordt tijd, de opname moet spoedig plaats vinden, want de vraag is of Jezus Christus anders nog wel het geloof op aarde vinden zal (‹Lk. 18:8›)! 

Daarom is de oproep ‘Kom!’ hier op zijn plaats! Nu, gaat het gebeuren! De arm van de Bruidegom haalt de Bruid omhoog in zijn hemelse koets. Zo wordt na de drievoudige roep ‘Kom!’ de bruid in de draagkoets opgenomen, waarop vervolgens de ramshoorn het sein geeft om op weg te gaan naar het Vaderhuis, want de ramshoorn geeft traditioneel (zo wordt gezegd) het sein dat de stoet zich in beweging dient te zetten. 


Het is niet de laatste ramshoorn in 1 Kor. 15:52 die hier klinkt, wat die klinkt pas als het vergankelijke onvergankelijkheid zal aandoen. Die laatste ramshoorn is de zevende in Op. 11:15 op de helft van de jaarweek, maar hier in Op. 8:1 is het de eerste ramshoorn die na een half uur stilte in de hemel klinkt, waarop de stoet zich in beweging zet naar het Vaderhuis. Dat de stoet in werkelijkheid uit martelaren bestaat (‹zie Op. 6:›), is toch wel een schok en de afbeeldingen van de schilderijen van het Joodse huwelijk in dit artikel lijken daarmee in tegenstelling, maar deze Bruid van Jezus Christus is niet geliefd in de wereld en zoals de wereld Hem gehaat heeft, zo haten zij ook zijn Bruid. Maar de martelaren krijgen witte kleden, want bruidskleren zijn witte kleren, die wij in verband mogen brengen met de tekst van Op. 19:8, waarin wij lezen dat de vrouw van het Lam zich heeft voorbereid en het haar gegeven is om met blinkend, rein, fijn linnen bekleed te worden, waarvan wij weten dat dat linnen de rechtvaardige daden van de heiligen vertegenwoordigt. Daar kan geen aards schilderij tegen op.

Wat beduidt die zojuist genoemde stilte van een half uur? 

In Op. 5 hebben wij gezien dat het Lam op de troon zit in de hemelzaal, waarin de apostel Johannes in Op. 4:1 mocht binnengaan, en dat het Lam waardig is om de boekrol te openen die in de rechterhand van de Vader is en dat de Vader Hem die boekrol, die o.i. een lossersrol is (‹zie de Inleiding op het boek Ruth›) inderdaad in handen geeft, wat wil zeggen dat de Vader aan de Zoon, de Bruidegom toestemming geeft om zijn Bruid te gaan lossen volgens de voorschriften en bepalingen die in de boekrol geschreven staan. Dit is een groots en geweldig moment! 

Dan gaat de boekrol open, de wereld wil voorkomen dat het lossingsproces in werking wordt gezet. De martelaren worden gedood, maar de aarde wordt geschud en de zon wordt zwart en de maan als bloed en de hemel wordt als een boekrol opgerold en de mensen kruipen weg voor de toorn van het Lam, het Lam dat met zijn troon in de hemelse koets op weg is gegaan richting de aarde, het huis van de Bruid,  waar zij nog verblijft,  maar het Lam met zijn koets blijft daar in de hoogte stilstaan  (‹Op. 6:12-17›). 


Het Lam gaat dat huis niet meer binnen. Hij neemt de laatste gelovigen, die nog in leven zijn, als het ware met een grote zwaai van zijn goddelijke arm in de hemelse koets om bij Hem te zijn (‹Op. 7›) en zo komt er een grote schare voor de troon uit de grote verdrukking die ruim vóór de laatste jaarweek plaatsvindt, want die begint ‘pas’ in Op. 11. Zo wordt de Gemeente van Jezus Christus gespaard voor de later volgende gebeurtenissen in de 7 jaar durende laatste jaarweek waarvan Daniël spreekt (‹Dan. 9:›) en ook vóór de grote verdrukking, de grootste aller tijden, waarvan Jezus spreekt (‹Mt. 24:21, 22›). 


Nu de Bruid opgenomen is wordt het stil, een half uur lang, en ziet de wereld het Lam dat is geslacht. Het is adembenemend stil. Zal het Lam NU zijn toorn direct uitstorten? Alles zwijgt in de hemel vol ontzag voor het Lam! En op aarde kruipen ze weg! Straks komt zijn toorn. Het Lam wordt aan heel de wereld getoond, er is geen verontschuldiging meer mogelijk. 

Allen die op de aarde wonen willen dat Lam niet! Daarom is het oordeel van God rechtvaardig om precies op dit moment zijn Bruidsgemeente op te nemen, zodat Hij zijn toorn kan gaan uitstorten over alle ongeloof.

Dan klinkt de eerste ramshoorn en gaat de hemelkoets op weg naar het Vaderhuis om de Bruidegom en Bruid daarheen te brengen. Het lijkt te kloppen met 1 Th. 4:16 waar wij lezen over de stem van het hoofd van de engelen en over de ramshoorn! 

We hebben al gewezen op 1 Kor. 15:51, 52, en op de 7 ramshorens vanaf Op. 8 tot op de laatste, de zevende ramshoorn in  Op. 11:15. Dat alles wordt nu in werking gezet na dat halve uur stilte

Op aarde zal God zijn toorn beginnen uit te storten, maar door de prediking van zijn twee getuigen zoekt Hij alsnog zielen te redden (‹Op. 11›), ondanks de onbekeerlijkheid van de mensen (‹Op.  9:20, 21›)

7.

De opname van de Bruid naar het Vaderhuis heeft een indrukwekkende parallel in het Oude Testament.

Drie keer per jaar (‹Exodus 23:14-17, Deuteronomium 16:16, 1 Koningen 9:25›) moesten de Israëlieten optrekken naar het Feest in Jeruzalem. Dat heette optrekken omdat Jeruzalem in het Judese bergland lag en men door het Judese bergland heen omhoog moest naar de stad Jeruzalem, naar Sion, naar het Huis van de HEERE. Ze mochten niet in hun eigen huizen blijven, maar ze moesten optrekken en komen naar het Huis van de HEERE. Dit optrekken naar het Huis van de HEERE in JERUZALEM kunnen wij zien als een beeld van de OPNAME! Dit moest volgens Lev. 23 drie keer per jaar gebeuren en alle besneden mannen dienden met hun gezinnen hieraan deel te nemen. Het ging om deze drie Feesten:

(‹a›). het Feest van de Ongezuurde Broden dat begint op de 14e van de eerste maand, de maand Abib (ongeveer April) met inbegrip van het slachten van het Voorbijgaansoffer en het brengen van de Eerstelingsgarve in het Huis van de HEERE. Deze drie onderdelen samen vormden het Feest van de Uittocht uit Egypte, d.w.z. het slachten van een lammetje per gezin, het reinigen van de huizen van alles wat gezuurd was en het aanbieden van de eerstelingsgarve. Dit waren eigenlijk drie  Feesten in één.

HET FEEST VAN DE ONGEZUURDE BRODEN dat begint met HET VOORBIJGAANSOFFER IS VERBONDEN MET HET OFFER VAN JEZUS CHRISTUS ALS LAM VAN GOD voor de REINIGING VAN ALLE ZONDEN EN ALS EERSTELING VAN DE GERSTEOOGST

(‹b›). het Wekenfeest, d.w.z. het Vijftig Dagen Feest, het Feest van de eerstelingen van de tarweoogst, die in het Huis van de HEERE aangeboden werden. Het vindt plaats 50 dagen na het aanbieden van de eersteling van de gersteoogst, d.w.z. na 7 weken, dat is 49 dagen, daags daarna op de 50e dag.

HET VIJFTIG DAGEN FEEST IS VERBONDEN MET DE UITSTORTING VAN DE HEILIGE GEEST, DE ANDERE VERZOENER, DIE GOD EEN GROTE OOGST SCHENKT VAN EERSTELINGEN UIT ALLE VOLKEN, WANT ZIJ DIE GELOVEN WORDEN ZIJN EIGENDOM, ZIJ BEHOREN HEM TOE EN WORDEN VERVULD VAN HEM EN WORDEN DOOR DE GROTE HOGEPRIESTER ALS TARWEKORRELS VAN DE AARDE AAN GOD AANGEBODEN. Bijbels gezien is de aarde het hart van de mensen waarin het Woord van GOD gezaaid wordt en dat zijn geestelijke vrucht aan God geeft - zie Lukas 8:4-15 en Galaten 5:22. 

Hierna breekt de tijd aan van het oogsten, de verkondiging van het EVANGELIE in de afgelopen twee milennia, waardoor de tarweoogst uit alle volken in het Huis van God wordt gebracht.

(‹c›). het Loofhuttenfeest dat wordt voorafgegaan door de GROTE VERZOENDAG op de 10e van de zevende maand Tishri. In 1 Koningen 8:1-2, 65-66 en in 1 Kronieken 5:2-7:10 (‹zie in het bijzonder 2 Kr. 7:8-10›) lezen wij dat het in gebruik nemen van de Tempel samenvalt met de Grote Verzoendag en het daaropvolgende Loofhuttenfeest, waardoor er sprake is van twee perioden van 7 dagen: de eerste periode van zeven dagen valt voor het Inwijdingsfeest van de Tempel (‹van de 8e tot de 14e Tishri›) en de tweede periode van zeven dagen van de 14e tot de 21e Tishri met een afsluitende dag op de 22e Tishri wanneer de mensen weer naar hun huizen gaan, valt voor het Loofhuttenfeest. 

De ingebruikname van de Tempel kunnen wij zien als een schaduwbeeld van het ingaan in de hemelse Woning, die de Bruidegom gereed heeft gemaakt voor de Bruid en de Grote Verzoendag als het schaduwbeeld van de eenwording van de Bruidegom met zijn Bruid, volkomen verzoening, en het Loofhuttenfeest als het schaduwbeeld van de beschutting die de gelovigen in hun hemelse tenten ervaren terwijl zij gedenken hoe de Almachtige God hen met zijn machtige hand uit de slavernij van de zonde heeft uitgeleid en hen gevoerd heeft naar het hemelse Vaderland en Vaderhuis.


Wij vestigen er ook de aandacht op, dat Salomo de schrijver is van het Hooglied, het Lied van de liederen, met zijn mysterieuze inhoud over koning Salomo en de Shulamitische, die hij in Hooglied 1:9-11 als volgt beschrijft:

“Met een paard voor de wagens van Farao vergelijk ik je, o mijn vriendin. 

Je wangen zijn zo lieflijk tussen de kettinkjes, je hals tussen de parelsnoeren. 

Wij zullen gouden kettinkjes voor je maken, met zilveren knopjes.” 

En Hooglied 3:6-11 zegt ...

“Wie is zij, die daar optrekt uit de woestijn, als zuilen van rook,  

in een wolk van mirre en wierook, van allerlei geurige kruiden van de koopman? 

Zie, het draagbed van Salomo is omringd door zestig helden, uit de helden van Israël,  

die allen het zwaard hanteren, geoefenden voor de strijd, 

ieder met zijn zwaard aan zijn heup, vanwege de verschrikking van de nacht. 


Koning Salomo heeft een koninklijke draagbed voor zich gemaakt van hout van de Libanon. 

De hoekstijlen ervan maakte hij van zilver, 

de ruggesteun van goud en de zitting van purperrood. 

De binnenkant werd bekleed met de liefde van de dochters van Jeruzalem.” 

“Ga naar buiten en kijk, dochters van Sion, 

koning Salomo met de kroon waarmee zijn moeder hem gekroond heeft 

op de dag van zijn bruiloft, 

op de dag van diepe vreugde in zijn hart.” 

Was Israël niet als een ondertrouwde bruid van de HEERE vanuit Egypte op weg gegaan naar het beloofde land? Was Israël ook niet door de woestijn getrokken met een wolkzuil voor zich uit en met mirre en wierook in de Woning van zijn God? Was zij niet in het Land aangekomen en had God niet een plaats voor zijn Woning bepaald, waar Hij zou wonen, de Tempel op de dorsvloer van Arauna? En had niet net die geweldige verzoening tussen God en zijn volk plaats gevonden op de Grote Verzoendag gedurende de week van de inwijding, de week van het in gebruik nemen van de Woning? Het is bijna zoals Boaz zijn vrouw Ruth op de dorsvloer vond, dat de HEERE hier zijn Bruid op de dorsvloer met zich verzoent ... 

Ja, het is allemaal zeer wonderlijk en wijst heen naar de werkelijkheid in Christus, want nog steeds is het volk Israël in ondertrouw en hoezeer ook de Grote Verzoendag met de Inwijding van de Tempel als schaduw heenwijst naar de voltrekking van het huwelijk van de HEER met zijn volk, toch is het niet de werkelijkheid van dat huwelijk zelf, want de Wet doet zonde kennen en de vervulling van de Wet is pas gekomen toen Jezus Christus op aarde kwam, want Hij zegt ...

“Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten te ontbinden. Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.” (‹Matteüs 5:17›). 

Immers hoe zou God met een onreine vrouw getrouwd kunnen zijn? Hoe kan Hij met een ondertrouwde vrouw doorgaan als zij van Hem afvallig wordt? Nee, daarom lezen wij in Jeremia 3:8 dat  God zijn ondertrouwde vrouw Israël zelfs de scheidbrief gaf vanwege haar geestelijke overspel en afvalligheid. Hij scheidt van zijn ondertrouwde vrouw en zij wordt weggestuurd naar Babel. Jozef zou Maria ook hebben moeten wegsturen als gebleken zou zijn dat Maria zwanger was geweest van een buitenechtelijke relatie (‹Mt. 1:18-25›). Het met God ondertrouwde Israël was overspelig zoals de vrouw van Hosea. Maar God bleef trouw, ook al moest Hij haar wegsturen en laten zitten zonder koning en zonder vorst tot zij zich zou bekeren  (‹zie Hosea 1:2; 2:18-19; 3:1-5›)

HET DERDE FEEST, HET LOOFHUTTENFEEST MET DE GROTE VERZOENDAG DAAR VLAK VOOR WAS VERBONDEN MET HET AFSLUITEN VAN DE ZONDE EN MET DE VOLLEDIGE VERZOENING VAN HET VOLK EN MET HET UITSPREIDEN VAN DE TENT VAN GOD OVER DE GELOVIGEN en MET GODS TROOST TEN AANZIEN VAN HET LIJDEN DAT VERBONDEN WAS MET DE GELOOFSREIS NAAR HET HEMELSE VADERLAND EN VADERHUIS DOOR DE WERELDSE WOESTIJN. Zie Dan. 9:24 en Op. 7:15-17.

Het Loofhuttenfeest is het Feest van grote vreugde en valt samen met de laatste oogst en de bezigheden op de dorsvloer en met de druivenoogst in het najaar.

Tot zover de drie jaarlijkse feesten waardoor het volk van GOD van jaar tot jaar zijn verbondenheid met zijn God in herinnering hield en de eredienst aan Hem vervulde.



Kernpunt was dat ALLEN omhoog moesten naar Jeruzalem voor de drie hoofdfeesten, zij moesten opgaan naar het Huis van de HEERE. 

Dat is het beeld van de OPNAME.

De OPNAME IS ONLOSMAKELIJK VERBONDEN MET HET GELOOF IN HEM. ALLEN MOETEN OPGENOMEN EN VERANDERD WORDEN, JEZUS CHRISTUS ALS DE EERSTE, de GROTE GELOVIGE, DAARNA de GELOVIGEN die in HEM GELOVEN DOOR ALLE EEUWEN HEEN vanaf de Pinksterdag en TEN SLOTTE DE REST VAN DE GEMEENTE die nog is achtergebleven als HIJ komt om zijn Bruid te halen. Dit laatste zal een voor iedereen merkbare opname zijn, die wordt afgesloten met de opname van de twee getuigen in Openbaring 11:11, 12. 

Alle gelovigen, heiligen, kleine en grote, zullen daarboven als sterren gaan schijnen aan het eeuwige hemelse firmament als Gods tijd daarvoor gekomen is. Zie Daniël 12:2-3. 

8.

De Aramese Peshitta heeft in Mt. 26:1-13 een bijzondere lezing in vers 1: 

“Dan zal het Koninkrijk van de hemelen vergeleken worden met tien maagden, 

die hun lampen meenamen en uittrokken, om de bruidegom en de bruid te ontmoeten.”

Er staat niet ‘om de bruidegom te ontmoeten’, maar ‘om de bruidegom en de bruid te ontmoeten’. Dat betekent dat de bruidegom de bruid dus al heeft opgehaald en met haar op de terugweg is naar het vaderhuis voor de voltrekking van het huwelijk en voor het feest erna. Dit hangt samen met de Joodse gewoonte dat jonge ongetrouwde vrouwen vanuit het vaderhuis de stoet bij terugkomst tegemoet behoren te gaan om de bruid binnen te leiden in haar nieuwe en toekomstige woonomgeving en naar de ‘choeppah’ te brengen waar zij de zeven dagen van de huwelijksvoltrekking zal doorbrengen en van haar bruidegom zal worden, waarna dan het bruiloftsfeest volgt waarop alle gasten komen. De wijze maagden zijn gelovigen, die de Heilige Geest ontvangen hebben, en de dwaze maagden zijn ongelovigen, die de Heilige Geest niet hebben ontvangen, waarbij wij dienen te weten dat in de Bijbel de olie het beeld van de Heilige Geest is b.v. in Zacharia 4 . Ook lezen wij in de gelijkenis van de tien maagden in Mt. 25:6 het volgende: 

“In het midden van de nacht klonk er een luide roep: 

‘Zie, de bruidegom komt, trek uit hem tegemoet!’ ”

Dat de roep in het midden van de nacht klinkt wil o.i. zeggen dat dit in de buurt van het vaderhuis was, want daar behoorde de stoet rond middernacht te arriveren. Immers de maagden waren al veel eerder uitgetrokken, veel te vroeg, zouden wij kunnen zeggen. 

De tekst van de Aramese Peshitta zet een aantal dingen op de plaats waar zij behoren, want het is inderdaad niet goed voorstelbaar, dat jonge vrouwen uit het huis van de bruid, de bruidegom tegemoet zouden gaan in het donker. Het zou ongepast zijn om voor de bruid uit de bruidegom tegemoet te gaan. Ook is het niet zo dat de olie van de vijf dwazen maagden opgeraakt was, want dat staat er niet. De dwaze maagden hadden gewoon geen olie bij zich in hun lampen (‹Mt. 25:3›), d.w.z. dat de Heilige Geest niet in hun hart was komen wonen en zij dus niet tot geloof in Jezus Christus gekomen waren, terwijl dat bij de wijze maagden wel het geval was. Dat in de gelijkenis in de Griekse tekst alleen de bruidegom genoemd wordt, wil niet zeggen dat de bruid niet bij hem was, want zij is inbegrepen in de komst van de bruidegom en zoals wij gezien hebben wordt zij in het de tekst van het NT van de Aramese Peshitta wel genoemd.

De vraag is natuurlijk wel wie dan de tien maagden zijn die kennelijk niet met de Bruid zijn meegekomen uit haar ouderlijk huis, maar behoren bij het Vaderhuis. Misschien is de vrouw die naar de woestijn vlucht in Op. 12:6, het beeld van de vijf maagden met olie in hun lamp. Laat de lezer alles toetsen en onderzoeken.

Ook is het de vraag wanneer de bruiloftszaal dicht gaat? Wij denken dat dit mogelijk aan het eind van Op. 11 is als de twee getuigen worden opgenomen en zij hun waakzame rol op aarde buiten de hemelse ‘choeppah’ afsluiten.




HET HUWELIJK en DE TRADITIONELE HUWELIJKSSLUITING in de VERSTROOIING 

DEEL 2 

HET SCHADUWBEELD van CHRISTUS EN DE GEMEENTE 

1.

Nadat Jezus Christus in de hemel met de Bruid getrouwd is, gaat Hij op weg gaat naar het Bruiloftsfeest met het Bruiloftsmaal dat op aarde zal plaats vinden.

In de Joodse eschatologie, de leer over de eindtijd, zal de Messias een ‘se’udat nissoe’in’ houden met de rechtvaardigen uit iedere natie. Die maaltijd noemt men ‘se’udat chiyat ha-matim’. Bij die gelegenheid zouden zij feestvieren met het gebakken vlees van de Leviathan. Dat laatste is een voorbeeld van hoe ver de rabbijnen soms gaan in hun voorstellingen van zaken. De profeten spreken niettemin duidelijk van een feestelijke maaltijd op aarde op de berg Sion aan het begin van het Messiaanse Rijk, het 1000-jarige Vrederijk (‹Jes. 25:6›).  

“De HEERE van de legermachten zal op deze berg voor alle volken een feestmaal met vette spijzen klaarmaken, een feestmaal met belegen wijnen, met vette, mergrijke spijzen, met belegen, gezuiverde wijnen.”

2.

In rabbijnse literatuur geniet Adam met zijn vrouw Eva van een ‘se’udat nissoe’in’, een bruiloftsmaal. De engelen dienen bij de maaltijd. Na de maaltijd dansen Adam en Eva met de engelen. 

3.

In het Nieuwe testament vertelt Jezus twee gelijkenissen die betrekking hebben op de ‘seudat nissoe’in’, de feestmaaltijd. De eerste is de gelijkenis van het bruiloftsfeest en de tweede is die van de grotet maaltijd.

Jezus woont ook de bruiloft in Kana bij, waar Hij het water in wijn veranderd voor de ‘seudat nissoe’in’, de feestmaaltijd. In Openbaring 19:9 vinden wij een beschrijving van het  Bruiloftsmaal van het Lam.



1.

Als wij ons in het geloof aan de Heer hechten dan zijn wij volgens 1 Kor.  6:17 één Geest met Hem en die Geest begeert Hij met jaloersheid zegt Jakobus 4:5 en heel wezenlijk gebeurt dat al bij de ondertrouw, bij de overgave en toewijding aan Hem.

2.

In Efeziërs 3:8-12 lezen wij dat de apostel Paulus het volgende schrijft:

“Aan mij, de minste van alle heiligen, is deze genade geschonken om onder de volken het Goede Nieuws te verkondigen, de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, en om voor iedereen in het licht te stellen wat de bediening van het geheimenis inhoudt dat eeuwenlang verborgen is geweest in GOD, de Schepper van alle dingen, opdat door de Gemeente de rijkgeschakeerde wijsheid van GOD bekendgemaakt zou worden aan de overheden en de machten die in de hemelen zijn, de wijsheid die Hij van eeuwigheid af voorbereid en uitgevoerd heeft in onze Here Jezus Christus, in wie wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen hebben door zijn geloof.”

3.

In Romeinen 7:4 lezen wij ... 

“Of weten jullie niet, mijn broeders, ik spreek toch tot hen die de Wet kennen, dat de Wet gezag over de mens heeft zo lang hij leeft? Een vrouw is door de Wet aan haar man verbonden zolang hij leeft, maar als haar man gestorven is, is zij vrijgesteld van de Wet ten opzichte van haar man. Maar als zij, terwijl haar man nog leeft, een andere man zou aanhangen, dan wordt zij voor hem een overspeelster. Als haar man echter sterft, dan is zij vrijgesteld van de Wet en is zij geen overspeelster als zij de vrouw van een andere man wordt. 

Nu dan, mijn broeders, jullie zijn ook voor de Wet gestorven door het Lichaam van Christus, opdat jullie aan een Ander zouden toebehoren, namelijk aan Hem die uit het verblijf van de doden is opgestaan, opdat jullie voor GOD vrucht zouden dragen. Want toen wij in het zondige lichaam waren, werkten de hartstochten van de zonden, die door de Wet geprikkeld worden, in onze leden om voor de dood vrucht te dragen. Maar nu zijn wij ontdaan van de Wet, gestorven voor dat wat ons vasthield, zodat wij van nu af in de nieuwheid van de Geest GOD dienen en niet in de verouderdheid van de letter.”

Dit geldt allereerst voor de Jood, maar het geldt ook voor de Arameeër en voor alle gelovigen uit de volken, want ook zij zijn vrijgekocht van de wet van de zonde en met Christus voor de Wet gestorven zijn, opdat zij die geloven aan een ander zouden toebehoren, namelijk aan Hem die uit de doden is opgestaan, opdat zij voor God vrucht zouden dragen. Gelovigen in Jezus Christus behoren niet meer toe aan het zondige lichaam. De Gemeente is dus heel duidelijk de Bruid van van Jezus Christus.

4.

In Efeziërs 5:21-33 lezen wij dat de apostel Paulus het volgende schrijft over het huwelijk:

“Wees aan elkaar onderdanig in de liefde van Christus. Vrouwen, wees onderdanig aan jullie mannen als aan onze Heer, want de man is het hoofd van de vrouw, zoals Christus het Hoofd is van de Gemeente en de Levensbron van het Lichaam. Zoals de Gemeente aan Christus onderdanig is, zo zijn ook de vrouwen in alles onderdanig aan hun mannen. Mannen, heb je vrouw lief, zoals ook Christus de Gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar heeft overgegeven, om haar te heiligen en haar te reinigen door het waterbad en door het Woord. 


Hij zal de Gemeente voor Zich stellen, wanneer zij verheerlijkt is, zonder vlek en zonder rimpel, met niets van dat (alles), maar zij zal heilig en onberispelijk zijn. Zo moeten de mannen hun vrouw liefhebben als hun (eigen) lichaam. Wie zijn vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. Want niemand haat ooit zijn (eigen) lichaam, maar hij voedt het en zorgt ervoor, zoals ook Christus de Gemeente (voedt en koestert), omdat wij leden zijn van zijn Lichaam, van zijn vlees en van zijn gebeente. Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en de twee zullen één vlees zijn. Dit geheimenis is groot, maar ik spreek over Christus en de Gemeente. Toch moet ook ieder van jullie zó zijn eigen vrouw liefhebben als zichzelf, maar de vrouw dient ontzag te hebben voor haar man. 


4. Het Joodse huwelijK OP ÉÉN DAG

  Historisch achtergrond

Rond de 12e eeuw werden in Duitsland en Frankrijk de fase van ondertrouw of ‘kiddoeshin’ en de voltrekking van het huwelijk, de ‘nissoe’in’ samenbracht in één ceremonie onder de zgn. ‘choeppah’ en volgens die ceremonie worden Joodse huwelijken tot op de dag van vandaag nog steeds voltrokken. Alles gebeurt nu op één locatie en op één dag. Vooraf is er een receptie, waarbij het huwelijkscontract, de ‘ketoebah’ (‹wat geschreven is›), die later ook zou staan voor de bruidsprijs, door de bruidegom getekend wordt aan het. Als de ‘ketoebah’ klaar is en getekend, gaat het gezelschap al dansend en zingend van de ‘Tisch’ (‹Jiddisch›),  de ‘tafel’ van de bruidegom, naar het vertrek van de vrouwen, waar de bruid wacht, zittend op haar troon. De bruidegom loopt voorop en de vrienden volgen. Daarna gaan bruidegom en bruid op weg naar hun plaats onder de symbolische ‘choeppah’, een tent of een tentachtige structuur. 

De bruidegom en bruid onder de ‘choeppah’ met voor zich de twee getuigen.

choeppah-paarengetuigen-historischjpg.jpg

De ene leest de trouwakte voor en de tweede staat klaar met de wijnbeker.

De gasten zitten om de ‘choeppah’ heen. 

Zo ziet de ‘choeppah’ er in de synagoge uit in Enschede. Vaak werd en wordt de huwelijksceremonie namelijk in de synagoge voltrokken en alles moet daar voor klaar staan.

choepaC08250.jpg

Een afbeelding van de ‘choeppah’ in de ‘sjoel’ in Enschede ... een echte ‘choeppah’ is het niet meer, maar een beeld ervan.

‘Sjoel’ is de Jiddische naam voor synagoge bij de Ashkenazische Joden, afgeleid van het Duitse woord ‘Schule’, d.w.z. ‘school’.

De ‘choeppah’ ceremonie kan in de synagoge plaatsvinden, maar ook binnenshuis of in een geschikte zaal of restaurant  en zelfs in de open lucht. 

ebvs-choeppah.jpg

een fraaie symbolische ‘choeppah’ met stoelen voor de gasten die de huwelijksceremonie bijwonen

De zgn. ‘choeppah’-ceremonie duurt ongeveer een half uur. De huwelijksceremonie bestaat uit ...

(‹1›) de ‘kiddoeshin’, de ondertrouw, met de bijbehorende zegeningen en met het aandoen van de ring door de bruidegom  aan de rechterwijsvinger van de bruid, want zo verwerft hij haar als bruid (‘kinyan’ - ‘verwerving’), waarbij hij zegt: “Met deze ring ben je aan mij geheiligd volgens de Wet van Mozes en van Israël!” 

Het huwelijkscontract, de ‘ketoebah’, wordt tegenwoordig gewoonlijk in het middengedeelte van de ‘choeppah’-ceremonie, voorgelezen aan het echtpaar, dat omringd door de gasten onder de ‘choeppah’ staat. Vervolgens wordt deze door de bruidegom ondertekende ‘ketoebah’ door bruidegom aan de bruid gegeven. De bruidegom en bruid nemen een slok van de wijn, het huwelijksverbond, het nieuwe verbond, is een feit. Na een korte onderbreking volgt nu het tweede gedeelte van de ‘choeppah’ plechtigheid ...

(‹2›) de ‘nissoe’in’, het ‘optillen’ dat symbolisch staat voor het binnendragen van de bruid in het huwelijksbed voorafgegaan door het uitspreken van een zevenvoudige zegen, die gevolgd wordt door de ‘éénwording, de ‘yichoed’ (‹ייחוד›‎), die symbolisch voltrokken wordt doordat bruidegom en bruid zich enige minuten in een kamer afzonderen, beeld van de lichamelijke eenwording. 

Er bestaat een groot aantal verschillende tradities betreffende deze Joodse huwelijksceremonie naar gelang land, cultuur, plaatselijke tradities en persoonlijke voorkeur, maar altijd is het geheel goed herkenbaar. 

De redenen om beide ceremoniën samen te doen smelten en op één dag te laten plaatsvinden, gaan terug op de economische en sociale omstandigheden van de Joden in de Middeleeuwen. Rashi zegt b.v. dat de kosten van het huwelijk te hoog waren. De families zouden zich schamen als zij niet een overvloedige maaltijd aan al de gasten konden aanbieden bij de ondertrouw, de ‘kiddoeshin’, en vervolgens ook nog eens bij de ‘nissoe’in’. Door de ceremoniën te combineren was er maar één keer een maaltijd nodig. Dit is ook de verklaring waarom de ondertrouw gewoonlijk op vrijdagmiddag plaatsvond. De sabbatsmaaltijd van die avond kon dan tegelijk voor de viering van de ondertrouw gebruikt worden en op zaterdagavond, na de sabbat volgde dan de ‘nissoe’in’. Tegenwoordig is het niet meer de gewoonte om op vrijdag in ondertrouw te gaan of te trouwen.  Met de sabbat erna wordt dat om allerlei redenen niet passend geacht.

In de Middeleeuwen verkeerden de Joden vaak in omstandigheden die niet stabiel onzeker en gevaarlijk waren. In het jaar tussen de ondertrouw en het huwelijk kon het zijn dat gezinnen ver weg moesten vluchten. Dan zou de vrouw worden tot een ‘agunah’, d.w.z. ‘een geketende vrouw’, die ondertrouwd is, maar niet ten volle getrouwd. Scheiden was niet aanlokkelijk, afgezien nog van de inspanningen die dat zou vragen. Daarom was het een uitkomst als ondertrouw en huwelijk, ‘kiddoeshin’ en ‘nissoe’in’, op dezelfde dag gehouden werden.  

We zullen in het volgende de voorbereidingen voor die dag en de afzonderlijke onderdelen van de huwelijksdag belichten.


 de VOORBEREIDING

Voor de ‘choeppah’-ceremonie koopt de bruid voor haar bruidegom een ‘talliet’, een gebedskleed, dat hij over hen gezamenlijk kan uitspreiden als zij op de huwelijksdag onder de ‘choeppah’ zullen staan. Volgens de Talmoed beschermt de ‘talliet’ de man tegen verleidingen van buiten (‹B.T. Berachot 12b›). Zo staat het ook in de Thora, ‘Je zult naar de ‘tsietsiet’ (‹‘kwastjes’ - schouw-draden) kijken en niet verleid worden’ (‹Numeri 15:38-41›).

“Spreek tot de zonen van Israël en zeg tegen hen, dat zij door al hun generaties heen kwastjes voor zichzelf maken op de zomen van hun kleren en dat zij een purperblauwe draad aan de kwastjes op de zomen bevestigen. Die zal voor jullie aan het kwastje zitten opdat jullie het zullen zien en aan alle geboden van de HEERE zullen denken en die zullen naleven en niet de begeerten van jullie hart en jullie ogen zullen volgen, die jullie als hoeren achterna lopen, en opdat jullie aan al mijn geboden zullen denken en die zullen naleven, opdat jullie heilig zullen zijn voor jullie GOD. Ik ben de HEERE, jullie GOD, die jullie uit het land Egypte heeft geleid om jullie tot GOD te zijn. Ik ben de HEERE, jullie GOD!” 

De ‘talliet’ symboliseert de innige verbondenheid tussen bruid en bruidegom. Aan elke hoek van de ‘talliet’ hangen namelijk acht draden. In het totaal zijn dat 32 draden en 32 is de getalswaarde van het Hebreeuwse woord ‘lev’ voor ‘hart’. Door een ‘talliet’ aan  haar bruidegom te geven, toont de bruid dat zij haar hele hart aan hem ‘overgeeft’. In verschillende kringen is het voor de ‘chatan’, de bruidegom, gebruikelijk om de ‘talliet’ te dragen als hij daaronder staat met de bruid, maar in andere kringen wordt de ‘talliet’ over het hoofd van zowel de bruidegom als de bruid geslagen gedurende de huwelijksplechtigheid. 

ebvs-lkeswakbira.jpg

 ‘lkeswa lkbira’ uit Joods Marokko  met 22 kwartcirkels  (‹publiek domein›)

Onder Joden in Marokko was het de gewoonte om op de sabbatdag voorafgaand aan het huwelijk, de zogeheten ‘saftarray’, de bruidsgeschenken van de bruid te tonen aan de familie en de genodigden. Op zondag werd de ‘ketoebah’ getekend en werden de bruidsgeschenken naar het toekomstige huis gebracht. Op maandag ging de bruid in optocht met de vrouwen naar de ‘mikweh’, het rituele bad, onder gezang en feestelijk gejoel. Op de dinsdag, in de middag vóór de huwelijkssluiting, vóór de ‘nissoe’in’, vóór de feitelijke huwelijksvoltrekking tussen man en vrouw, werd de bruid klaar gemaakt en aangekleed en opgesierd voor de avond van de ‘berberisca’ of ‘lkeswa kbira’, ‘het grote kleed’. Dit kledingstuk bestond uit 8 onderdelen:  1) een schort, ‘zeltit’ of ‘giraldeta’ 2) een borststuk, de ‘ktef’, 3) een tuniek, de ‘gombaz’, 4) een paar lange, wijde armstukken, 5) een zijden gordel, de ‘hzem’, 6) een grote zijden sjaal, genaamd de ‘panuelo’, 7) passende, sierlijke schoenen en 8) een brede hoofdband of hoofddoek, de kroon, de ‘jemar’, want  het haar mocht na het huwelijk niet meer getoond worden. Als ze alles aan heeft getrokken mag ze één keer in de spiegel kijken. ‘Eén keer en nooit weer!’, zegt de moeder beslist. 

Deze schort wordt op dezelfde manier om het middel gewikkeld als men bij een Thora-rol doet. De aan de voorkant omgeslagen schort, kent op het omgeslagen deel 22 concentrische ‘kwart’ cirkels, die de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet vertegenwoordigen waarin de Thora is geschreven. Soms heeft de schort 26 cirkels i.p.v. 22 cirkels. Het getal 26 is de getalswaarde van de Naam van God, YaHWeH.  Op onderstaand plaatje zien wij hoe een Thora-rol net als een bruid onder een open ‘choeppah’ naar zijn bestemming wordt gedragen. 

ebvs-thorahopnderchoeppah.png

... een Thora-rol wordt als een bruid onder een open ‘choeppah’ naar zijn bestemming gedragen.

Zoals de hoezen om de ‘Thora-rol’ de hoes tot een ‘Thora-drager’ maken, zo maakt deze ‘Thora-schort’ de vrouw ook een drager van de Thora en nog mooier gezegd: de bruid is de belichaming van de Thora. Dan begrijpen wij ook wat het wil zeggen dat een bruid rein is: dan houdt zij zich volkomen aan de Thora en is zij smetteloos en onberispelijk. 

Het ‘spinachtige’ symbool aan de linkerkant op de schort vertegenwoordigt niet een stermotief zoals vaak wordt gedacht, maar het vertegenwoordigt de ‘Boom van het Leven’, dat is God Zelf. Maar men zegt ook dat het ‘spinachtige’ symbool van de ‘Boom van het Leven’ voor de Thora staat.  Jezus Christus de HEERE heeft de Wet vervuld: Hij is de Boom van het Leven, Hij is de belichaming van de Wet

ebvs-zeltita-giraldeta.png

 een ‘zeltita’ met 22 kwartcirkels  (‹publiek domein›)

Deze traditionele avond vóór de dag van de huwelijkssluiting, gewoonlijk de dinsdagavond, wordt naar Marokkaans gebruik ook wel de ‘henna-avond’ genoemd (‹omdat de bruid dan met ‘henna’ versierd werd›). Deze avond is erop gericht de bruid in te wijden in haar nieuwe leven en in haar nieuwe rol als echtgenote. Het speciale kledingstuk en de speciale avond is de manier om haar bekend te maken met en voor te bereiden op het nieuwe leven dat zij als echtgenote zal gaan leiden. De vrouw die verantwoordelijk is om haar de kleding aan te doen is een soort vroedvrouw. Zij doet deze vrouw als het ware wedergeboren worden als een getrouwde vrouw. Deze ceremonie raakt dus in zekere zin aan een groot geestelijk geheim: de wedergeboorte in Jezus Christus.

Als de bruid de laatste keer in de spiegel gekeken heeft op die dinsdagavond vóór de dag van het huwelijk, komt een stoet mannen naar het huis van de bruid om haar te begeleiden naar de troon in haar toekomstige woning. De mannen zijn van de ‘hevra kadisha’, de ‘heilige broederschap’, (‹חֶבְרָה קַדִישָא›) d.w.z. de begrafenisondernemer. We zullen dat uitleggen. 

De kwart-cirkels op de schort van de bruid vertegenwoordigen, zo zegt men, het ‘levenswiel’ of ‘levensrad’, d.w.z. onze levensloop. Na het leven komt de dood. Deze avond wordt haar ongehuwde leven a.h.w. begraven en het nieuwe leven als echtgenote staat voor de deur en daarheen gaat zij zo meteen op weg, gedragen door de mannen, terwijl zij zingen: “Geef ons de bruid, we zijn hier voor haar gekomen! Als jullie haar niet geven, dan gaan wij weer terug naar onze heilige studies (‹van de Thora›)”. We hebben al gezien dat de bruid beschouwd wordt als draagster van de Thora, de Wet, beter nog zij is de belichaming van de Wet. Begeleid door de nachtelijke stoet met fakkels en kaarsen komt zij bij het toekomstige huis of de feestzaal aan. Haar kleed, ‘lkeswa lkbira’, lijkt sprekend op de omhulsels van de twee Thorarollen waar zij tussenin wordt gezet op haar troon. 

In de stoet zingen de mannen ‘Ya’alat Hen’ (‹‘liefelijke gazelle of hert’›), een ‘piyyut’, d.w.z. een poëtisch lied uit de 11e eeuw en een ander lied genaamd ‘Shojanet Basade’ van Shlomo Ibn Gavirol (‹Malaga - 1021 - 1059 ?›). Beide liederen spreken van de schoonheid van de bruid, d.w.z. van de Wet, de Thora. Deze liederen zijn feitelijk onderdeel van de ‘Shirat Ha-Bakashot’ die uitdrukking geven aan het verlangen naar verzoening en eenheid met God. Opvallend is dat in dit hele gebeuren de bruidegom, die op de hoofdtroon naast haar zit, vrijwel niet op de voorgrond treedt. 

‘Lkeswas lkbira’, het grote kleed, voldoet aan alle regels van ingetogenheid, ‘tsenioet’, waaraan de kleding van de Joodse bruid  moet voldoen. Dit betekent dat de mouwen tot over de elleboog en de rok tot over de knieën moet vallen en er geen decolleté in uitgesneden mag zijn. Het is een goede gewoonte om de bruidsjurk na de ‘choeppah’ te schenken aan arme meisjes. In een grotere Joodse gemeenschap is er zelfs een instituut dat er voor zorgt dat iedereen gebruik kan maken van de overbodig geworden bruidstoiletjes. 

De ondertrouwde Joodse vrouw droeg gewoonlijk een sluier ten teken dat zij het eigendom van een man geworden is vgl. Lea en Rachel en Rebekka als zijn naar Izaks tent gaat. Het lijkt erop dat deze sluier in Marokko ontbrak bij ‘lkeswa lkbira’. 

Tot in het midden van de 19e eeuw kende men in Nederland de Joodse traditie, dat de bruid een tafelkleed borduurde voor de bruiloft. De aanstaande bruid werd regelmatig door haar kennissen gevraagd of het kleed al geborduurd was, omdat de bruiloft anders niet kon beginnen. Dat kleed diende ten slotte om de tafel, waaraan de ‘ketoebah’, de huwelijksakte, door de bruidegom getekend zou worden, te bedekken. Zo zijn al deze praktische alledaagse voorbereidingen een beeld van de voorbereidingen van de Bruid, de Gemeente, op haar huwelijk met Hem, en van de rechtvaardigen daden van de heiligen 


De tegenwoordige traditie is dat de bruidegom en de bruid elkaar niet zien en ontmoeten in de week voorafgaand aan het huwelijk. Zij bereiden zich voor op het huwelijk, niet meer een jaar, maar een week lang. De dag voor het huwelijk vasten de bruidegom en de bruid en vaak vasten zij ook op de huwelijksdag.  

De bruid neemt twee dagen voor de bruiloft een ritueel bad in de ‘mikweh’, het doopbad. Soms worden er meerdere baden genomen. 

De Joodse bruidegom en de bruid ontdoen zich van allerlei aardse kostbaarheden, zoals sieraden, juwelen, een portemonnaie enz. Ook ontdoen zij zich van kledingstukken met een knoop, zoals schoenveters, want op het moment dat de bruidegom en bruid zich verbinden, mogen zij door geen enkele andere binding gehinderd worden. 

De bruidegom kleedt zich tegenwoordig vaak met een eenvoudig wit bruidegomsoverhemd, wat men ook gewoon is op Grote Verzoendag te dragen, de zgn. ‘kittel’. Ook de bruid gaat in het wit, als symbool van haar reinheid. 

Na het middaggebed (‹mincha›) spreken bruid en bruidegom de ‘widoej’ (‹de zondebelijdenis›) uit, net als gedurende de ‘minch’a-samenkomst op de middag vlak voor Jom Kippoer, de Grote Verzoendag. 


I. de RECEPTIE


Twee getuigen

Bij een Joodse huwelijksceremonie zijn er altijd twee mannelijke getuigen (עֵדִים - edīm), die ‘zonen van de wet’ (‹‘bar-mitzvah’›) zijn, de sabbat houden en kosher leven (‹Dt. 19:15; Dt. 24:1›). Zij zijn geen familie van het bruidspaar, d.w.z. het mogen niet de vader of (over)grootvader van de bruidegom of de bruid zijn. En als de man en/of vrouw eerder getrouwd waren en weduwnaar of weduwe geworden zijn, mogen het geen zonen, schoonzonen, kleinzonen van bruidegom of bruid zijn, of broers en zwagers. Ook mogen het geen ooms of achterooms van één van beide kanten zijn, hetzij door bloedverwantschap of door huwelijk. 

De twee getuigen behoren onafhankelijk van het bruidspaar te zijn in sociaal en economisch opzicht. Zij geven de ceremonie een legaal en juridisch karakter. De getuigen moeten in staat zijn om als getuigen op te treden in een Joods gerechtshof (‘beit din’) met betrekking tot de huwelijksstatus van het echtpaar en in feite stellen zij het huwelijk in werking. Dit is dus een grote verantwoordelijkheid. Gewoonlijk treedt één van hen op aan de zijde van de bruidegom en de ander aan de zijde van de bruid. 

In sommige tradities dienen de getuigen van de ‘kiddoeshin’, de ondertrouw, onder de ‘choeppah’, andere personen te zijn dan de getuigen die aanwezig zijn bij het tekenen de ‘huwelijksakte’.  


‘Kabbalat Panim’ (קבלת פנים)

Als start van de huwelijksdag vindt de ‘Kabbalat Panim’ (קבלת פנים) plaats, d.w.z. het ‘ontvangen of groeten van de gezichten’ ofwel de ontvangstceremonie. De gasten beginnen al binnen te komen en plaats te nemen in de zaal waar de huwelijksplechtigheid zal plaatsvinden. De ‘Kabbalat Panim’ bestaat gewoonlijk uit twee afzonderlijke ceremoniën, één voor de bruid en één voor de bruidegom: 

a. 

de receptie van de bruidegom wordtTisch’ (Jiddisch of  Duits voor ‘tafel’) genoemd, d.w.z. ‘de tafel’ van  de bruidegom waar de gasten hem omringen, zingen en toasten. Traditioneel is het vooral de plaats waar de bruidegom en de beide families, de zgn. ‘shtar tena’im’ (‹שטר תְּנָאִים›) tekenen, waarin alle condities staan die beide partijen met hun families zijn overeengekomen om na te komen. In verband met wederzijdse financiële verplichtingen, dienen zowel de familie van de bruidegom als die van de bruid een persoon aan te wijzen die garant staat voor het nakomen van de financiële verplichtingen. Deze personen dienen de akte ook mede te ondertekenen. 

Ook wordt de ‘ketoebah’, de huwelijksovereenkomst door de bruidegom getekend, waarin de bruidegom zijn verantwoordelijkheden en verplichtingen tegenover zijn vrouw door ondertekening aanvaardt. Dit document dient ook getekend te worden door de twee getuigen.

De afgevaardigde rabbijn, מסדר קידושין, treedt hierbij vaak op als de ‘shadkhan’, de bemiddelaar. Door de ‘ketoebah’. te tekenen verplicht de bruidegom zich om voor de bruid te zorgen door haar te voorzien van voeding, kleding en passende zorg en zorgzaamheid, met inbegrip van het onderhouden van de geslachtelijke gemeenschap: שְׁאֵר כְּסוּת וְעוֹנָה  (‹sh’er, ksut vᵉ ‘oenah’›) - Ketubot 56a.


De bruidegom geeft de als huwelijksbemiddelaar optredende rabbijn bij ‘Kabbalat Panim’ een hand ter bevestiging dat hij zijn verplichtingen zal nakomen. Deze handdruk geldt als eed. 

Tijdens de ‘Tisch’ is het gebruikelijk dat de bruidegom, de ‘chatan’ enkele woorden deelt over de ‘Thora’, de Wet. De bruidegom is op de bruiloft als de koning en de koning wordt eigenlijk geacht een Thora-rol voor zichzelf te schrijven (‹Deuteronomium 17:18-20›). Daarom wordt men vlak voor de ‘choeppah’ opgeroepen om een uitleg van de Thora te geven, om te laten zien, dat de Thora na het trouwen extra betekenis krijgt en extra diepgang. 

Nadat de ‘ketoebah’ is getekend gaan de bruidegom en bruid vergezeld van de familie en de genodigde gasten vanuit de receptieruimte op weg naar de ‘choeppah’ voor de plechtigheid.

Bij dit moment wordt het passend geacht voor de vader en voor de aanstaande schoonvader van de bruidegom om hem te zegenen en te bemoedigen.

b. 

de receptie van de bruid in een ander vertrek wordt ‘Bedeken’ genoemd. De bruid zit in de ruimte van de vrouwen met haar moeder en met de moeder van de bruidegom en met degenen die haar vergezellen. De bruid zit als een koningin op een soort troon. 

Als de ‘ketoebah’ aanvaard is door bruidegom en bruid, slaan de moeders een schaal in stukken, een parallel met het met de voet trappen op het glas bij de ‘choeppah’ ceremonie. 

De naam ‘Bedeken’ is Jiddisch  (‹‘bedeken’, ‘badekn’ of ‘badekenish’ of ‘bedekung’, d.w.z. ‘bedekken’›), dat veel weg heeft van het Duits, en de naam houdt verband met het sluieren van de bruid. Als de bruidegom aan het eind van zijn ‘Tisch’ (‹=Tafel›) vergezeld door beide vaders en zijn metgezellen naar de ontvangstruimte van de bruid komt, wordt de bruid door hem gesluierd overeenkomstig de aanwijzingen van de Talmoed (‹Ketubot 17b, Rashi ad loc›). De bruidegom zal eerst de sluier van de bruid oplichten om vervolgens de bruid weer te sluieren. Deze gewoonte gaat terug op Jakob, die door Laban bedrogen werd doordat deze zijn oudste dochter Lea zo sluierde dat Jakob dacht dat het zijn jongste dochter Rachel was, die hij van Laban als vrouw gevraagd had. Door de sluier werd hij misleid (‹zie Gen. 29:15-30›). Deze gewoonte is overigens pas later ontstaan. De bruid draagt de sluier totdat de ‘choeppah’ ceremonie voorbij is (‹Kitzur Shulchan Aruch, 147:3›). 


Na afloop van de ‘Bedeken’-ceremonie gaan bruidegom en bruid richting de ‘choeppah’ voor de huwelijksceremonie. De ‘chatan’ (‹de bruidegom’›) wordt onder begeleiding van de vaders en de ‘kallah’ (‹de bruid›) onder begeleiding van de moeders, of elk onder begeleiding van de respectievelijke ouders naar de ‘choeppah’ gebracht. De gasten staan op als zij binnenkomen. Op het moment dat de ‘chatan’, de bruidegom, bij de ‘choeppah’ aankomt, spreekt de zangleider, de ‘chazan’, een zegen over hem uit (‹Spr. 18:22›). 


II. DE CEREMONIE ONDER DE ‘CHOEPPAH’ - חֻפָּה - HET HUWELIJKSBALDAKIJN

De hoofdceremonie onder de ‘choeppah’ heeft twee onderdelen:

 A. ‘Kiddoeshin’ (קִידּוּשִׁין) - De Toewijding 

- - -  ‘Ketoebah’ (כְּתוּבָּה) - De Huwelijksakte - - -

B. ‘Nissoe’in’ (נִשּׂוּאִין) - De Huwelijksvoltrekking

Het voorlezen van de ‘ketoebah’, ofwel de huwelijksakte, vormt tegenwoordig de scheiding tussen de twee delen van de huwelijkssluiting onder de ‘choeppah’ en deze ‘ketoebah’ staat voor de officiële huwelijksvoltrekking en wordt officieel vastgesteld onder leiding van de twee getuigen. Daarom is het optreden van  twee getuigen in alle onderdelen van de huwelijksdag een zeer belangrijke voorwaarde voor het totstandkomen van een Joods huwelijk. 

De ‘choeppah’ was vroeger een echt mooi versierd afgesloten huwelijksbed, een soort sierlijke bedstee of huwelijkstent. Er was op iedere hoek een soort hoekpaal die het dak van de bedstee of tent droegen. Deze vier palen veranderden met de tijd in vier stokken en de ‘choeppah’ werd draagbaar en verplaatsbaar en vier jongemannen, vrienden van de bruidegom, droegen de bruid erin naar het huis van de vader van de bruidegom en naar de echte ‘choeppah’ die daar in en speciale ruimte stond als verblijf voor bruidegom en bruid, symbool van hun toekomstige woning, maar ook de plek van lichamelijke vereniging als echtpaar.

Toen zelfs het afhalen van de bruid vanaf haar ouderlijk huis verviel en heel de huwelijkssluiting zich op één dag ging afspelen, werd de ‘choeppah’ zoals wij hierboven al gezien hebben, in de zaal van de huwelijksceremonie opgezet, open naar alle kanten en zo werd niet alleen de tijd van de ‘kiddoeshin’ en de ‘nissoe’in’ ingekort tot een half uur, maar ook werd de werkelijke eenwording van man een vrouw, een symbolische handeling en moment op de huwelijksdag, in het bijzonder uitgebeeld door het symbolisch uitspreiden van de ‘talliet’, de gebedssjaal, over de hoofden van bruidegom en bruid terwijl zij onder de ‘choeppah’ stonden (Ibn Yarḥi, “Ha-Manhig,” pg. 109-110; Kol Bo; Shulḥan ’Aruk, Eben ha-’Ezer, 55:1), aangevuld door de ‘yichoed’, de afzondering van het bruidspaar voor enkele minuten in en apart kamertje. Men laat de kwestie van werkelijke lichamelijke eenwording verder geheel aan het echtpaar. Gewoonlijk zal het echtpaar na de bruiloft naar hun toekomstige eigen woning gaan en na enige tijd of al heel spoedig op huwelijksreis gaan. Het toezicht op de lichamelijke reinheid van de bruid door de familie en de getuigen verviel daardoor. 

De rabbijnse traditie (‹Pirḳe R. El.›),zegt over de ‘choeppah’ dat God voor het huwelijk van Adam tien hemelbedden, ‘baldakijnen’ van edelstenen bouwde  (‹een andere traditie ‘Kol Bo’ zegt ‘zeven’›) en dat de engelen buiten de wacht hielden en dansten (vergelijk Gen. R. ).

De huidige ‘choeppah’, het huwelijksbaldakijn, is een symbolische versie van de huwelijksbedstede of het hemelbed, die in het midden van de bruiloftszaal staat opgesteld. De plaats van het huwelijk is niet meer het huis van de vader van de bruid, maar een geschikte openbare of particuliere gelegenheid of en synagoge. In geval het huwelijk in een synagoge plaats vindt, is het vaak de gewoonte dat het bruidspaar naast de Kist of Ark van de Wet plaatsneemt. De bruid gaat rechts van de bruidegom of van de kist of ark staan of zitten, want in de synagoge had men ook wel zetels onder de ‘choeppah’. In Psalm 45:10 lezen wij: ‘de gemalin (van de Koning) staat aan uw rechterhand’. In het Hebreeuws zijn dat drie woorden waarvan de laatste letters van elk woord in omgekeerde volgorde, het Hebreeuwse woord ‘kallah’ voor bruid vormen: 

 כַּלָּה --- נִצְּבָה שֵׁגַל לִימִינְךָ

Het Hebreeuwse woord חֻפָּה (‘choeppah’) - huwelijksbaldakijn of ‘hemelbed’ - vinden wij in de Bijbel in Jes. 4:4, 5 waar we lezen:

“Wanneer mijn Heer het vuil van de dochters van Sion afgewassen zal hebben 

en de bloedschuld van Jeruzalem uit haar midden uitgedelgd zal hebben 

door de Geest van oordeel en door de Geest van verbranding, 

dan zal de HEERE overdag een wolk scheppen 

over heel de Woning op de berg Sion en over haar samenkomsten, 

en ’s nachts rook en de glans van een vlammend vuur, 

want over alles wat heerlijk is, zal een huwelijksbaldakijn zijn.”  

In Ps. 19:5-7 lezen wij van God:

“ ... Hij heeft daar een tent opgezet voor de zon, 

die is als een bruidegom die uit zijn bruidsvertrek komt, 

jubelend als een held om zijn baan te lopen. 

Hij vertrekt van het ene uiteinde van de hemel, 

en loopt tot aan het andere uiteinde ervan, 

niets is verborgen voor zijn gloed.” 

En in Joël 2:16 lezen wij:

“Laat de bruidegom uit zijn binnenkamer komen en de bruid uit haar bruidsvertrek.

Prachtige teksten die laten zien dat de ‘choeppah’ het vertrek was, de tent, waar de bruid wachtte op de bruidegom voor de huwelijksvereniging die uiteraard pas plaats kon vinden als aan alle wettelijke voorwaarden was voldaan. 


A. ‘Kiddoeshin’ - קִידּוּשִׁין - De Toewijding 

Als de bruidegom en de bruidegom bij de ‘choeppah’ komen, stellen zij zich op onder ‘choeppah’ met de rug naar de aanwezigen toe, ten minste zo gaat en ging het toe in veel tradities o.a. in Syrië. 

Voordat de bruid naast de bruidegom gaat staan loopt zij 7 keer om hem heen, zij omcirkelt hem. Soms gebeurt dat ook drie keer. De uitleg die aan dit ceremonieel gegeven wordt, kent verschillende verklaringen: 

-

zeven keer omcirkelen verwijst naar de zeven huwelijkszegeningen (‹zie verderop›) en dit ceremonieel geeft aan dat de bruidegom het middelpunt is van het leven van de bruid en het symboliseert ook de zorg waarmee de bruid de bruidegom omringt.

-

de zeven cirkels herinneren ook aan de zeven keer dat Jozua en het volk op de zevende dag om Jericho heen moesten trekken, voordat de stadsmuren instortten en de Israëlieten konden binnendringen. Zo zullen ook, nadat de bruid zeven keer om de bruidegom heen heeft gelopen de muren tussen hen vallen ...  

-

het getal zeven is ook een uitdrukking van Gods volmaakte betrokkenheid bij het huwelijk

-

de zeven cirkels vertegenwoordigen de zevenvoudige, alomvattende band die de huwelijksrelatie teweegbrengt tussen de bruidegom en bruid en hun wederzijdse families. 

- 

de zeven cirkels komen ook overeen met de zeven keer dat de ‘tefilin’, de gebedsriemen, om de arm van een Joodse man gewikkeld zijn. Zoals een man zich in liefde verbindt met God, zo verbindt hij zich ook met zijn bruid. 

- 

de zeven cirkels vertegenwoordigen ook de zeven scheppingsdagen, want iedere dag draaide de aarde ook één keer om zijn as en in zeven dagen waren dat dus zeven omwentelingen. Omdat het huwelijk ook een zekere scheppende werking heeft in het voortbrengen van nieuwe generaties, symboliseren de zeven omcirkelingen of rondjes van de bruid ook de zeven keer dat de aarde zich om zijn as draaide gedurende de zeven scheppingsdagen. Maar men zegt ook wel, dat zoals de wereld in zeven dagen geschapen werd gedurende de zeven omwentelingen, de vrouw zo ook met haar zeven keer om de bruidegom heenlopen de beschermende muren van het huis van het echtpaar bouwt. Anderen zeggen dat zij haar gezin bouwt door het met haar zorg te omringen.

- 

de zeven omcirkelingen komen overeen met de zeven keer dat er in de Thora geschreven staat: ‘wanneer een man een vrouw trouwt ...’

-

 In ieder geval is er een verband met de woorden uit Jer. 31:22 ‘De vrouw zal de man omgeven.’ 


Het woord ‘kiddoeshin’ betekent eigenlijk ‘heiliging’, d.w.z. ‘apart zetten’. De bruid en bruidegom worden voor elkaar apart gezet in ‘ondertrouw’. Vaak wordt ook de term ‘erusin’ (‹אירוסין‎›) gebruikt, maar die heeft meer de betekenis van ‘verloving’, dan van ‘ondertrouw’, ‘kiddoeshin’. In geval van ‘kiddoeshin’ ligt het besluit om met elkaar te trouwen vast of beter gezegd, men is getrouwd met uitzondering van de lichamelijke eenwording (‹‘yichoed›). Wil men om één of andere reden toch niet trouwen, dan moet er een juridische echtscheiding plaats vinden. Daarom was Jozef, de timmerman uit Nazareth, van plan om van Maria te scheiden, toen zij zwanger was van Jezus, voordat zij zouden trouwen. Weliswaar wilde Jozef dat in stilte doen, maar toch dacht hij aan een echtscheiding (‹‘get’›). De komst van de engel veranderde zijn voornemen (‹Mt. 1:19-20›). Dit toont ook dat bruid en bruidegom gedurende de ‘kiddoeshin’ geacht werden heilig en rein te leven. De term ‘verloving’ heeft in veel culturen echter geen juridisch gewicht, maar wel een persoonlijk, sociaal en moreel gewicht, want de persoonlijke intentie om te trouwen en zich daarom eerst te verloven, is niet te verenigen met uit elkaar gaan, ook al zijn er geen juridische consequenties. 


Welkomstzegen

Na het ‘omcirkelen’ staat de bruid aan de rechterzijde van de bruidegom. De familie van de bruid staat naast haar en de familie van de bruidegom staat naast hem. De rabbijn staat als bemiddelaar voor hen beiden. Hoewel de welkomstzegen eigenlijk door de bruidegom uitgesproken zou moeten worden, wordt dit - omdat men vreest dat het de bruidegom niet zal lukken om de woorden goed te reciteren - gewoonlijk overgelaten aan de rabbijn of de leider van de ceremonie  of aan de zanger, de ‘chazan’, die het bruidspaar verwelkomt met deze zegeningen:

בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ אֱלֹהֵ-ינוּ מֶלֶךְ הָעוֹלָם, בּוֹרֵא פְּרִי הַגָּפֶן.

בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ אֱלֹהֵ-ינוּ מֶלֶךְ הָעוֹלָם, אֲשֶׁר קִדְּשָׁנוּ בְּמִצְוֹתָיו 

וְצִוָּנוּ עַל הָעֲרָיוֹת, וְאָסַר לָנוּ אֶת הָאֲרוּסוֹת, 

וְהִתִּיר לָנוּ אֶת הַנְּשׂוּאוֹת עַל יְדֵי חֻפָּה וְקִדּוּשִׁין. 

בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ, מְקַדֵּשׁ עַמּוֹ יִשְׂרָאֵל עַל יְדֵי חֻפָּה וְקִדּוּשִׁין.


Gezegend bent U, HEERE, onze God, Koning van het heelal, die de vrucht van de wijnstok geschapen heeft.

Gezegend bent U, HEERE, onze God, Koning van het heelal, die ons geheiligd heeft door zijn geboden

en ons geboden gegeven heeft over onwettige huwelijken en die vrouwen die (alleen nog) verloofden zijn aan ons ontzegt, 

(maar) die ons toestaat te trouwen door middel van de ‘choeppah’ en de ‘kiddoeshin’. 

Gezegend bent U, HEERE, die zijn volk Israël heiligt door  de ‘choeppah’ en de ‘kiddoeshin’. 



De eerste beker 

In aansluiting op het uitspreken van de zegen neemt de rabbijn een slokje van de eerste beker wijn, waarna hij de beker aan de bruidegom geeft, die na een slokje op zijn beurt de beker overhandigt aan de moeder van de bruid, die de sluier van haar dochter oplicht, zodat de bruid ook een slokje kan nemen uit de eerste beker wijn. Men gebruikt hierbij vaak witte wijn, want rode wijn geeft zichtbare vlekken op het witte bruidskleed. We lezen ook wel dat het soms afhankelijk wordt gesteld van het seizoen: in voorjaar en zomer witte of roze wijn en in het najaar en de winter rode wijn. Maar witte wijn lijkt toch verre de voorkeur te hebben en de sterkste traditie te zijn. Men drinkt de wijn eigenlijk niet, maar men nipt ervan.



De ‘talliet’ - De gebedssjaal

tallit-bruidegomenbruid.jpg

Een Joods huwelijk - De ring aandoen onder de ‘talliet’ - Josef Israëls - 1903  - (Publiek domein)

Er zijn twee soorten gebedssjalen: de ‘talliet gadol’ en de ‘talliet katan’, resp. de grote en de kleine gebedssjaal. De laatste wordt meestal onder de gewone kleding gedragen. Vaak dragen de rabbijn en de ‘chazan’, de zanger een ‘talliet’. De bruidegom is ook vaak gekleed met een ‘talliet’ over het hoofd en de schouders. Omdat het een gebedssjaal is, zullen velen die niet geloven in de God van Israël, dit attribuut uit de ceremonie weglaten en dat geldt ook voor andere aspecten die een ‘religieus tintje’ hebben of met Gods ordening van het huwelijk te maken hebben. Weer anderen laten het misschien voor wat het is, maar hun hart is er niet bij.  

De ‘talliet’ heeft kwastjes genaamd ‘tsietsiet’ (‹צִיצִת›) op elk van de 4 hoeken van de gebedssjaal, waarover wij lezen in Num. 15:38, 39. In Deuteronomium 22:12 vinden we het woord ‘gdilīm’ (‹גְּדִלִים›) voor deze kwastjes omdat de draden ervan in elkaar gedraaid zijn. In Numeri en Deuteronomium worden de kwastjes overigens bevestigd aan de kleden waarmee men zich bedekt. Er is nog geen sprake van een speciale gebedssjaal of van een speciaal gebedskleed.

tsitsit.jpg

een ‘een tsietsiet’ - met de knopen en windingen zichtbaar (publiek domein)

Er bestaat een numerieke symboliek voor de ‘tsietsiet’, want de getalswaarde van de letters van het woord ‘tsietsiet’ is 600. De kwasten bestaan uit 8 draden waarin 5 knopen zijn gemaakt. Samen is dit 613, het totaal aantal ge- en verboden (‹mitswot›)) uit de Thora. Tussen de vijf knopen zijn, met één van de acht draden die langer is dan de andere, 39 windingen aangebracht, die herinneren aan de 39 soorten werkzaamheden die tijdens de sjabbat niet mogen worden uitgevoerd. Deze windingen zijn als volgt tussen de 5 knopen verdeeld: 7, 8, 11 en 13. Deze cijfers maken samen het woord ‘Ha-Shem Echad’, dat is ‘De Naam is één’. Doordat de ‘tsietsiet’ zichtbaar blijven worden orthodoxe joden voortdurend herinnerd aan deze geboden. 

Hoewel in Numeri 15:37 is voorgeschreven dat er ook een draad van blauwe of purperen wol moest zijn, wordt deze kleur niet aangebracht, omdat het procedé hoe deze kleur te maken verloren is gegaan. 

Bij het in gebruik nemen van de ‘talliet’, die door de bruid aan de bruidegom geschonken wordt, de ‘grote talliet’ (‹want de kleine talliet wordt al door jonge jongens onder de gewone overkleren als een soort blouse gedragen›), wordt de zogenaamde ‘Shehecheyanu’-zegen uitgesproken door de ‘chazan’ of de rabbijn. Hieronder volgt de tekst van deze zegen: 

Hebreeuws

Transliteratie

Vertaling

בָּרוּךְ אַתָּה יְיָ

Baruch atah Adonai

Gezegend, bent U Heere

אֱלֹהֵינוּ מֶלֶךְ הַעוֹלָם

Elohenu melekh ha'olam

onze God, Koning van het heelal,

שֶׁהֶחֱיָנוּ וְקִיְּמָנוּ

shehecheyanu vekiymanu

die ons het leven geschonken heeft en ons bewaart

וְהִגִּיעָנוּ לַזְּמַן הַזֶּה׃

vehigi'anu lazman hazeh.

en het ons heeft vergund om op dit punt in de tijd te mogen aankomen.

Na het uitspreken van deze zegen wordt de ‘talliet’, de gebedssjaal, die de bruid gewoonlijk aan haar bruidegom schenkt, door vier vrienden van de bruidegom over het hoofd van de ‘chatan’, de bruidegom, en van de ‘kallah’, de bruid, gelegd. Het bruidspaar blijft in de ‘talliet’ gehuld tot het einde van de ‘choeppah’-ceremonie, ten minste als sprake is van de gift van een nieuwe ‘talliet’ door de bruid aan haar bruidegom.

Het is voor een deel van de godsdienstige Joden gebruikelijk om de grote ‘talliet’ pas te gaan dragen vanaf het moment dat men getrouwd is. Deze gewoonte gaat terug op de woorden in Deuteronomium 22:12, 13 waar we lezen ‘Je zult je kwasten maken aan de vier hoeken van je overkleed waarmee jij je bedekt.’ in vs. 12 onmiddellijk gevolgd worden door de woorden ‘Wanneer een man een vrouw tot zich genomen heeft en bij haar gekomen is en dan een afkeer van haar krijgt,  ...’ Het is een Bijbelgedeelte over een moeilijke situatie en de uitleg toont hoe men Gods Woord vaak op een heel aparte manier leest en uitlegt. Ook wordt elk detail van heel de ceremonie uitvoerig en voortdurend bediscussieerd en de verschillen van inzicht zijn groot en talrijk. Daarom moet men niet verbaasd zijn als er bepaalde zaken in de Joodse huwelijksceremonie soms anders gaan dan wij beschrijven. Ook is het helaas zo, dat in veel kringen alles steeds wereldser wordt. 


De ring

Hierna dient de bruidegom een voorwerp aan de bruid te geven dat net iets meer waard is dan 1 ‘peroeta’, dat is een eenvoudig muntje, maar het is traditie geworden om een ring te geven. De ring dient bij voorkeur eenvoudig en uit één stuk te zijn en kan  van goud, zilver of platinum zijn. Een edelsteen in de ring dient vermeden te worden. De ring moet het eigendom van de bruidegom te zijn. 

Staande onder het huwelijksbaldakijn (‹de ‘choeppah’ - in deze ceremonie een soort symbolisch ‘hemelbed’ of ‘hemels hutje’›) zijn twee mannelijke getuigen (‹עֵדִים - edīm›) ‘zonen van de wet’ (‹bar-mitzvah›) getuige van de verloving (‘kiddoeshin’) als de bruidegom de ring aan de vinger van de bruid doet. De bruidegom zal ook openlijk uitspreken dat de twee mannen als getuigen zijn aangesteld (‹zie hiervoor onder ‘Receptie’›). De getuigen stellen zich zo op dat zij de bruidegom en bruid goed kunnen horen en zien. Zij zullen, voordat de bruidegom de ring aan de bruid kan geven, de ring onderzoeken of die de juiste waarde heeft en getuigen, dat de ring 1 ‘peroeta’ (‹de kleinste munt in vroeger tijden›) waard is. Ook zal de vraag aan de bruidegom gesteld worden of de ring zijn eigendom is. Soms zal één van de twee getuigen ook de sluier van de bruid oplichten en aan de bruidegom vragen of deze bruid inderdaad de vrouw is die hij wil trouwen. 

Volgens de Joodse wet is dit het centrale moment in de trouwceremonie en is het echtpaar hiermee getrouwd. De bruid ontvangt de ring, die de bruidegom aan haar rechter wijsvinger doet, want zo wordt gezegd: ‘de ader van de wijsvinger loopt rechtstreeks naar het hart’. 

De getuigen kijken toe als de bruidegom de ring aan haar rechter wijsvinger doet en hij de huwelijksformule uitspreekt en zij luisteren en zien toe als de bruid haar instemming met het huwelijk betuigt. 

De man doet de ring aan de rechter wijsvinger van de bruid en spreekt de huwelijksformule uit de ‘kiddoeshin’: 

הֲרֵי אַתְּ מְקֻדֶּשֶׁת לִי בְּטַבַּעַת זוֹ כְּדַת משֶׁה וְיִשְׂרָאֵל.

“Hareiyat mekudeshet li b’ta’ba’at zo k’dat Moshe ve Yisrael” 

 “Zie, je bent aan mij gewijd door deze ring in overeenstemming met de Wet van Mozes en Israël!”

of als hij in plaats van een ring haar een muntje geeft:

הרי את מקודשת לי בכספא הדין כדת משה וישראל 

“Harey at mekudeshet li b’kesef  hdin k’dat Moshe ve Yisrael” 

  “Zie, je bent aan mij gewijd met dit zilver in overeenstemming met de Wet van Mozes en Israël!”   

Opdat ieder deze woorden begrijpt, wordt de tekst door de bruidegom niet alleen in het Hebreeuws uitgesproken, maar ook in de taal van het land waar men zich bevindt. Na het uitspreken van deze woorden, doet de bruidegom de ring aan de rechter wijsvinger van de bruid of als er een muntje wordt gebruikt, plaatst hij dat muntje in haar hand. Zij mag het muntje niet pakken, maar dient haar hand geopend te houden, zodat het muntje erin gelegd kan worden. Uiteraard heeft zij van te voren voor dit moment de eventuele bruidshandschoen van haar rechterhand afgenomen. 

Onmiddellijk na de ‘kiddoeshin’ zal de rabbijn of de leider van de ceremonie betuigen dat de ‘kiddoeshin’ zich op de juiste wijze heeft voltrokken en dat bruidegom en bruid nu op legale wijze met elkaar ondertrouwd zijn. De bruid kan de ring of de munt aan haar moeder in bewaring geven.  


- - - De ‘Ketoebah’ (כְּתוּבָּה) - De Huwelijksakte - - -


Het is de gewoonte om tussen de ‘kiddoeshin’ en de ‘nissoe’in’ de huwelijksakte, ‘de ‘ketoebah’ voor te lezen, maar daarop zijn ook uitzonderingen. In Syrië hadden Joodse gemeenschappen de gewoonte om de rabbijn een toespraakje van ongeveer 5 minuten te laten houden, waarbij hij het bruidspaar prees en hun goede eigenschappen belichtte om hen zo bij elkaar aan te bevelen om zo hun blijdschap en vreugde bij de aanvang van hun huwelijk te versterken. Een humoristische opmerking hierbij wordt altijd zeer gewaardeerd omdat het een ‘mitswah’, een gebod is om de bruidegom en bruid te verblijden - ‘L'Sameach Chatan v'Kallah’ (‹zie hiervoor›). Het is ook passend om melding te maken van naaste familieleden van de bruidegom en bruid die overleden zijn. 

De Syrische gewoonte is echter niet de doorsnee, want het is veruit het meest gebruikelijk om na de ‘kiddoeshin’ de huwelijksakte of huwelijksovereenkomst, de zogenaamde ‘ketoebah’ (‹כְּתוּבָּה), staande onder de ‘choeppah’ luid voor te lezen. Traditioneel wordt de ‘ketoebah’ niet in het Hebreeuws, maar in het Aramees opgesteld (‹de taal van de ballingschap en daarna›). De Aramese tekst wordt overigens wel met Hebreeuwse letters geschreven, zoals dat ook vroeger de gewoonte was, en niet in het Estrangelo schrift  dat pas rond de 1e eeuw in gebruik werd genomen onder de  Aramees-sprekenden in Syrië, waaronder vele Joodse christenen. Door het gebruik van het Aramees was de tekst van de ‘ketoebah’ begrijpelijk voor bruidegom en bruid. Veel ‘ketoebah’s in deze tijd worden voorzien van een exemplaar in de taal van het land waar het echtpaar woont. Onder conservatieve Joden en niet-orthodoxe Joden wordt tegenwoordig ook gebruik gemaakt van het Hebreeuws i.p.v. het Aramees, en anderen sluiten nog een Hebreeuwse  versie bij de originele Aramese ‘ketoebah’ in.  

De ‘ketoebah’ kwam in de plaats van de Bijbelse ‘mohar’, dat is de ‘bruidsprijs’ die de bruidegom aan de bruid of aan haar ouders betaalde voor het huwelijk. De Bijbelse bruidsprijs kon vaak niet opgebracht worden op de leeftijd waarop normaal gesproken verondersteld werd te trouwen. Om het huwelijk toch mogelijk te maken, werd de tijd van de betaling van de bruidsprijs uitgesteld tot een later tijdstip. Dit uitstel werd dan geregeld in de ‘ketoebah’. 

De ‘ketoebah’ werd volgens de Babylonische Talmoed ingesteld door Simeon ben Shetach (‹140-60 v. Chr.›) om lichtvaardige besluiten tegen te gaan en om ontbinding van het huwelijk te remmen, gewoonlijk door de man verplichtingen op te leggen in geval hij zou willen scheiden.  De 13e eeuwse rabbijn Aharon HaLevi benadrukte ook dat de formalisering van het huwelijk door de ‘ketoebah’ diende om hoererij tegen te gaan, zodat de man niet tot de vrouw zou komen zoals een man tot een hoer komt. Maar ook was het gewoon om in de ‘ketoebah’ vast te leggen, dat man en vrouw elkaar hun lichaam binnen het huwelijk niet mochten onthouden. Het gaat dus bij de traditionele ‘ketoebah’ om huwelijkstrouw en eerbaarheid en om de bescherming van de vrouw. Zou een man scheiden, dan diende hij haar op grond van de in de ‘ketoebah’ vastgelegde voorschriften te onderhouden. Maar ook voor geval de man overleed bij het leven van de vrouw, voorzag de ‘ketoebah’ in de nodige regelgeving in verband met haar levensonderhoud.

De ‘ketoebah’ schrijft de financiële verplichtingen voor waaraan de man als gevolg van het huwelijk dient te voldoen, nl. dat hij het op zich neemt om voor haar kleding, voeding en voor de huwelijksrelatie zorg te dragen en dat hij haar in geval van een onverhoopte echtscheiding een vastgesteld bedrag zou betalen nl. 200 ‘zoezim’ voor een maagd en 100 ‘zoezim’ voor een weduwe, een proseliet of een gescheiden vrouw. Historisch gezien stond in de ‘ketoebah’ ook de verklaring dat de bruid maagd was, dus een reine bruid was. 

De bruid kon volgens de Mishna, Ketubot 12:1 ook de voorwaarde laten vastleggen, dat de bruidegom haar minimaal voor b.v. 5 jaar moest onderhouden. 

In de ‘ketoebah’ wordt ook de vererving geregeld. De bruid is daarmee ook mede-erfgenaam met de bruidegom, ook al moet de eigenlijke huwelijksvoltrekking nog volgen en is tot die tijd sprake van ondertrouw! 


ketoebah-aramees-engels.jpg

een voorbeeld van een tweetalige ‘ketoebah’     -  (CC BY-SA 3.0)  

   

Volgens de Joodse wetten is het een echtpaar niet toegestaan om met elkaar samen te wonen als echtpaar, als de ‘ketoebah’ kwijt of vernietigd is of om andere redenen onvindbaar is. In zo’n situatie dient een tweede ‘ketoebah’ te worden opgesteld, de zgn. ‘ketoebah de'irketa’. In de openingszinnen van deze tweede ‘ketoebah’ dient dan te staan, dat het een vervanging is van de voorgaande ‘ketoebah’ die kwijt is geraakt.

De ‘ketoebah’ wordt aan de bruid gegeven, want deze is haar eigendom en gedurende heel het huwelijk dient zij die ter beschikking te hebben. Het voorlezen en tekenen van de ‘ketoebah’  staat centraal in de huwelijkssluitingsceremonie.

Een exemplaar van de ‘ketoebah’ zou ook opgeborgen worden in het huis van de familie van de bruidegom en ook in het huis van de familie van de bruid ter herinnering aan de huwelijksverplichtingen.  

De ‘ketoebah’ is een heel oude traditie, zoals de ‘ketoebah’ van Babatha getuigt, een document van een vrouw uit de 2e eeuw die dichtbij de Dode Zee leefde. Het document werd met nog enkele andere contracten de zgn. ‘the Cave of Letters’ rond 1960 ontdekt in de grot Nahal Hever bij de Dode Zee. 

In Caïro Geniza in Egypte werden meer dan 200 ‘ketoebot’ ontdekt. Deze dateren van de 6e - 19e eeuw. Sommige ervan zijn puur tekst, andere zijn voorzien van illustraties. 

De oudste ‘ketoebah’ die gevonden werd, is die van het huwelijk van Yezaniah bar Uriah met Mibtachiach in de 5e eeuw voor Christus op het eiland Elefantine in de Nijl ter hoogte van Aswan in Egypte waar een Joodse gemeenschap leefde, die uit de ballingschap daarheen getrokken was. 

In de Bijbel zelf wordt geen melding gemaakt van het gebruik van de ‘ketoebah’, de huwelijksakte bij huwelijkssluitingen in Israël. De enige ‘ketoebah’ is de Wet, de huwelijksovereenkomst van God met zijn volk. Dit is belangrijkste ‘ketoebah’ (‹enkelvoud›) van alle ‘ketoebot’ (‹meervoud›).  


ketoebah-griekenland.jpg

een prachtige ‘ketoebah’ van Korfu in Griekenland uit 1819 -

Bruidegom: Menahem Moses Hayyim Joshua, zoon van Rafaël David Joshua 

Bruid: Diamante, dochter van Joshua Calev Cohen.   

(CC BY-SA 3.0 - Unported)   


De twee getuigen bevestigen de afsluiting van de overeenkomst door de zgn. ‘kinyan sudar’ - קנין סודר - , d.w.z  ‘de verwerving met de zakdoek’. In dit onderdeel van de ceremonie treedt de ene getuige vaak op ten behoeve van de bruidegom en de andere getuige ten behoeve van de bruid. De ‘sudar’, de zakdoek moet een goed zichtbare grootte hebben. Eén van de twee getuigen geeft ‘de zakdoek’ aan de bruidegom. De bruidegom neemt die aan en steekt die vervolgens omhoog ten teken dat hij de uit de ‘ketoebah’ voortkomende verplichtingen op zich neemt en daarmee wijdt hij zich toe aan het huwelijk. Dan geeft hij de zakdoek terug aan de getuige die de zakdoek vervolgens aanbiedt aan de getuige naast de bruid. Ook zij neemt de zakdoek aan, heft die omhoog en aanvaardt zo de ‘ketoebah’ en het ermee verbonden status als echtgenote en moeder als de tijd daarvoor gekomen is. In plaats van een zakdoek wordt ook wel gebruik gemaakt van de ‘kippah’ (‹Joods hoofddeksel›) ter bevestiging van de afsluiting van de huwelijksovereenkomst. De ‘kinyan sudar’ wordt wel in verband gebracht met Ruth 4:7. 

De ‘ketoebah’ wordt ten slotte opgevouwen en door de bruidegom aan de bruid overhandigt met de woorden:  

הרי זה כתובתך    -   Kijk, dit is je ‘ketoebah’ . 

De bruid geeft de ‘ketoebah’ gewoonlijk aan haar moeder in bewaring.  

De man heeft nu de bruid tot vrouw genomen, hij heeft haar op geldige en wettelijke wijze verworven en de Hebreeuwse term daarvoor is קִיחָה (‹‘kichah’›), d.w.z. ‘verwerving’. Verbindingen met een vrouw die niet wettelijk zijn en dus verboden in de Thora vallen hierbuiten. Het samen slapen als man en vrouw buiten het wettelijke huwelijk is geen ‘kichah’, maar ‘she’khivah’ (‹‘een bijliggen’›) en een onwettige aangelegenheid. 


mhhgqspfwky.jpg

Het voorlezen van de ‘ketoebah’ 

bruidegom en bruid onder gebedssjaal, ‘de talliet’, als symbool van hun huis ...

Moritz Daniel Oppenheim (‹1800-1882›) - Yeshiva University Museum - 1866 


B. ‘Nissoe’in’ (נִשּׂוּאִין)- De Huwelijksvoltrekking

De zeven zegeningen 

In de ceremonie betekent dit dat de bruidegom en de bruid weer plaatsnemen onder de ‘choeppah’ waarna zij of anderen (naar gelang de gekozen procedure) de zeven zegeningen (שבע ברכות - ‘sheva brachot’) uitspreken boven een beker of glas met wijn,  in tegenwoordigheid van een afvaardiging van 10 Joodse mannen, genaamd ‘minyan’ (=het aantal). Voor een geldige bijeenkomst in de synagoge zijn  ook 10 volwassen mannen vereist. De tekst van de zeven zegeningen komt uit de Talmoed (Ketubot 7b-8a). 


#

Hebreeuws

Transliteratie

Nederlands

1

בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ אֱלֹהֵ-ינוּ מֶלֶךְ הָעוֹלָם, בּוֹרֵא פְּרִי הַגָּפֶן.

Barukh atah Adonai Eloheinu melekh ha‑olam, bo'rei p'ri ha-gefen.

Gezegend bent U, HEERE, onze God, Koning van het heelal, die de vrucht van de wijnstok schept.

2

בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ אֱלֹהֵ-ינוּ מֶלֶךְ הָעוֹלָם, שֶׁהַכֹּל בָּרָא לִכְבוֹדוֹ.

Barukh atah Adonai Eloheinu melekh ha‑olam shehakol bara lichvodo.

Gezegend bent u, HEERE, onze God, Koning van het heelal, die alle dingen heeft geschapen voor zijn glorie.

3

בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ אֱלֹהֵ-ינוּ מֶלֶךְ הָעוֹלָם, יוֹצֵר הָאָדָם.

Barukh atah Adonai Eloheinu melekh ha‑olam, yotzer ha-adam.

Gezegend bent U, HEERE, onze God, Koning van het heelal, Schepper van de mens.

4

בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ אֱלֹהֵ-ינוּ מֶלֶךְ הָעוֹלָם, אֲשֶׁר יָצַר אֶת הָאָדָם בְּצַלְמוֹ, בְּצֶלֶם דְּמוּת תַּבְנִיתוֹ, וְהִתְקִין לוֹ מִמֶּנּוּ בִּנְיַן עֲדֵי עַד: בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ, יוֹצֵר הָאָדָם.

Barukh atah Adonai Eloheinu melekh ha‑olam, asher yatzar et ha-adam b’tzalmo, b’tzelem d’mut tavnito, v’hitkin lo mimenu binyan adei ad. Baruch atah Adonai, yotzeir ha-adam.

Gezegend bent u, HEERE, onze God, Koning van het heelal, die de mens naar zijn evenbeeld schiep, naar het evenbeeld [van zijn] gelijkenis vormde, en voor hem uit Zichzelf een eeuwigdurend gebouw bereidde. 

Gezegend bent u HEERE, Schepper van de mens.

5

שׂוֹשׂ תָּשִׂישׂ וְתָגֵל הָעֲקָרָה, בְּקִבּוּץ בָּנֶיהָ לְתוֹכָהּ בְּשִׂמְחָה: בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ, מְשַׂמֵּחַ צִיּוֹן בְּבָנֶיהָ.

Sos tasis v’tageil ha-akara b’kibutz baneha l’tocha b’simcha. 

Baruch atah Adonai, m’sameach Tzion b’vaneha.

Mag het onvruchtbare [Jeruzalem] zich verheugen en blij zijn met het bijeenbrengen van haar kinderen in haar midden. 

Gezegend bent U, HEERE, die Sion met haar kinderen blij maakt.

6

שַׂמַּח תְּשַׂמַּח רֵעִים הָאֲהוּבִים, כְּשַׂמֵּחֲךָ יְצִירְךָ בְּגַן עֵֽדֶן מִקֶּֽדֶם: בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ, מְשַׂמֵּֽחַ חָתָן וְכַלָּה.

Sameiach tesamach reiim ha-ahuvim k’sameichacha y’tzircha b’gan eden mikedem. 

Baruch ata Adonai, m’sameiach chatan v’chalah.

Schenk overvloedige vreugde aan [uw] geliefde vrienden , zoals U vanouds blijdschap schonk aan uw schepsel in de Hof van Eden. 

Gezegend bent U, HEERE, die de bruidegom en de bruid blij maakt.

7

בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ אֱלֹהֵ-ינוּ מֶלֶךְ הָעוֹלָם, אֲשֶׁר בָּרָא שָׂשׂוֹן וְשִׂמְחָה, חָתָן וְכַלָּה, גִּילָה רִנָּה דִּיצָה וְחֶדְוָה, אַהֲבָה וְאַחֲוָה שָׁלוֹם וְרֵעוּת, מְהֵרָה יְ-יָ אֱלֹהֵ-ינוּ יִשָּׁמַע בְּעָרֵי יְהוּדָה וּבְחוּצוֹת יְרוּשָׁלָיִם, קוֹל שָׂשׂוֹן וְקוֹל שִׂמְחָה, קוֹל חָתָן וְקוֹל כַּלָּה, קוֹל מִצְהֲלוֹת חֲתָנִים מֵחֻפָּתָם, וּנְעָרִים מִמִּשְׁתֵּה נְגִינָתָם: בָּרוּךְ אַתָּה יְ-יָ, מְשַׂמֵּחַ חָתָן עִם הַכַּלָּה.

Baruch atah Adonai Eloheinu melech ha-olam, asher bara sason v’simcha chatan v’kallah, gilah rinah ditzah v’chedvah, ahavah v’achavah v’shalom v’reut. M’hera Adonai Eloheinu yishammah b’arei Yhudah uv-chutzot Y’rushalayim kol sason v’kol simcha, kol chatan v’kol kalah, kol mitzhalot chatanim meichupatam u-n'arim mimishte n’ginatam. 

Baruch ata Adonai, m’sameiach chatan im hakalah.

Gezegend bent U, HEERE, onze God, Koning van het heelal, die vreugde en blijdschap schiep, bruidegom en bruid, vrolijkheid, zang, geluk en uitbundigheid, liefde, broederschap, vrede en vriendschap. HEERE, onze God, laat ons spoedig daar in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem de stem van vreugde en de stem van blijdschap horen, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, de stem vol uitbundige vreugde van bruidegommen vanuit hun huwelijkstent, en van jongeren bij hun vreugdevolle maaltijden. Gezegend bent U, die de bruidegom blij maakt met de bruid.


De tweede beker wijn 


Vervolgens zal de bruidegom de bruid de tweede wijnbeker aanbieden en zullen zij beiden daarvan drinken. De bruid neemt de beker uit de hand van de bruidegom aan als symbool van haar aanvaarding en drinkt daaruit. Daarna drinkt de bruidegom. Als ook de bruidegom daarvan gedronken heeft, zegt hij: 

“Ik zal deze beker niet weer drinken, totdat wij weer verenigd zijn”. 

Dit past natuurlijk uitstekend bij het vroeger hierop volgende vertrek naar het huis van de vader om daar de woning voor hen klaar te maken. Tegenwoordig is dit alleen een symbolische uitspraak, die verwijst naar hoe het vroeger toeging en naar de Bijbelse ordening van het huwelijk. Het wordt hier duidelijk wat Jezus bedoelde toen Hij zei: 

“Ik zeg jullie, dat Ik van nu af aan niet meer van de vrucht van de wijnstok zal drinken 

tot op de dag dat Ik die met jullie nieuw zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader.”  

(‹Mt. 26:29; Mk. 14:25; Lk. 22:18›). 


De priesterlijke zegen

Na de tweede beker wijn is het de gewoonte dat de rabbijn de familieleden en andere belangrijke gasten uitnodigt om onder de ’choeppah’ te komen staan en het bruidspaar de ‘birkat kohanim’, de priesterlijke zegen, mee te geven die wij vinden in Numeri 6:24-26 ...

De HEERE zal je zegenen en over je waken! 

De HEERE zal zijn aangezicht over je laten schijnen en zal je genadig zijn!

 De HEERE zal zijn aangezicht naar je toewenden en je vrede geven!’

Daarna zegent de rabbijn het paar met de zegen die het volk en de oudsten van Betlehem over Ruth uitspraken bij haar huwelijk met Boaz, zoals geschreven in Ruth 4:11 ...

Mag de HEERE de vrouw, die in je huis komt, maken als Rachel en als Lea, 

die beiden het huis van Israël gebouwd hebben. 

Handel voortvarend in Efratha en mag je naam bekend worden in Bethlehem! 

Mag je huis zijn als het huis van Perez, die door Tamar aan Juda werd gebaard, 

door het nakomelingschap dat de HEERE je uit deze jonge vrouw zal schenken.” 


Met deze zegen wordt het bruidspaar verbonden met het koningshuis van David, want uit het huwelijk van Boaz met Ruth, waarbij Boaz uit de lijn van Juda en Perez stamde, werd in de 10e generatie vanaf Perez koning David geboren (‹zie Ruth 4:18-22›). Daarmee wordt eigenlijk ook de komende zoon van David in beeld gebracht...

Dan wordt als derde de verwoesting van Jeruzalem in herinnering gebracht met de woorden van Psalm 137:5-6 ...

“Als ik jou zou vergeten, o Jeruzalem,

laat dan mijn rechterhand zichzelf vergeten. 

Laat mijn tong aan mijn gehemelte vastkleven, 

als ik niet aan jou zou denken, 

als ik Jeruzalem niet zou stellen 

boven mijn grootste blijdschap!” 

Deze verzen bepalen de gedachten bij de verwoesting van de heilige stad Jeruzalem in 70 n. Chr., waarmee wij willen uitdrukken dat onze diepste vreugde niet volkomen is zolang de stad met de Tempel, ‘Bet Ha-Mikdash’ niet is hersteld. Zelfs als wij vieren dat er een nieuw Joods gezin wordt gevormd en gezegend, dienen wij er onszelf er toch aan te herinneren, dat Gods Huis nog wacht op zijn herstel! 

Mazel Tov!

Na de priesterlijk zegen en de andere recitaties legt de bruidegom het glas op de grond en trapt hij het stuk met zijn rechter voet ter herinnering aan de verwoesting van Jeruzalem. De gasten roepen ‘Mazel tov!’ , d.w.z ‘Geluk!’, maar omdat het menselijk leven zo kwetsbaar is, is het ook goed om bij het begin van het huwelijk hieraan herinnerd te worden als men schrikt bij het plotselinge breken van het glas. Met dit breken van het glas is de ceremonie onder de ‘choeppah’ beëindigd.

mazeltov-(C) Blake Ezra Photography 2014.png

Mazel Tov! - De bruidegom trapt het glas waaruit gedronken is stuk!      

(©) Blake Ezra Photography 2014


‘Yichoed’ - de Eénwording

Na het breken van het glas begroeten de gasten elkaar hartelijk en de bruidegom en bruid worden door de twee getuigen van onder de ‘choeppah’ uitgeleid. Ze lopen hand in hand, want zij zijn nu immers getrouwd. De getuigen brengen hen naar de ‘yichoed’ ruimte, waar zij uitsluitend met zijn tweeën zullen zijn wat symbolisch staat voor de lichamelijke éénwording in het huwelijk. Het woord ‘yichoed’ betekent ‘één-wording’ of ‘één-zijn’. Na het verlaten van de ‘choeppah’ kan de vrouw de ring aan een andere vinger doen. Terwijl zij enige minuten samen afgezonderd zijn in de ‘yichoed’-ruimte, kan de bruidegom de bruid een geschenk geven en kunnen zij elkaar hun genegenheid tonen en elkaar bemoedigen. Vaak brengt men hen wat eten en drinken, omdat de bruidegom en de bruid de huwelijksdag vaak beginnen met vasten en dit het geschikte moment is om hun vasten te breken. 

Traditioneel houden de twee getuigen de wacht bij de ‘yichoed’ kamer opdat alles naar behoren toegaat, maar tradities verschillen.

De gasten begeven zich in deze tijd naar de ruimte voor het feest, de ‘se’udat nissoe’in’, die we aansluitend zullen beschrijven.

In de week die volgt op de huwelijkssluiting is het in bepaalde religieuze Joodse kringen de gewoonte, dat het paar elke avond bij een ander gezin wordt uitgenodigd, waar dan iedere keer de zeven zegeningen over hen worden uitgesproken. Daarbij is het ook de gewoonte om samen een maaltijd te gebruiken. 

III. ‘Se’udat Nissoe’in’ (סעודת נִשּׂוּאִין) - Het Bruiloftsfeest

Traditioneel was de ‘nissoe’in’, de huwelijksvoltrekking, 7 dagen, waarbij halverwege de bruidegom uit het bruidsvertrek kwam om de getuigen, de familie en de genodigden mee te delen dat het huwelijk voltrokken was om daarna weer terug te keren in de ‘choeppah’ en zich met de bruid voor te bereiden op het bruiloftsfeest. De getuigen, de familie en de genodigden bereidden zich dan ook op het feest voor en de bruiloftsgasten zouden na afloop van de zevende dag komen voor het feest, dat dan ook weer een week zou duren en een feest was met vrienden en familie, waarbij maaltijden ter ere van de bruidegom en bruid werden geserveerd (‹zie ook Genesis 29:22 en Ri. 14:10-17›). 

Bij huwelijksfeesten in het vroegere Syrië, dat is Aram, het land van de familie van Abraham, werden bruidegom en bruid 7 dagen lang op tronen gezet die op een dorsslede stonden en vervolgens werden ze op de dorsvloer als koning en koningin rondgereden.  

In vroeger tijden was er dus sprake van 7 dagen voor de huwelijksvoltrekking, de ‘nissoe’in’, en van nog eens 7 dagen voor het bruiloftsfeest. 

Tegenwoordig spelen alle onderdelen van de huwelijkssluiting zich echter hoofdzakelijk af op één dag. Na afloop van de ‘choeppah’-ceremonie komen bruidegom en bruid als de koning en koningin van het feest vanuit de ‘choeppah’ naar de feestzaal. Tijdens het feest worden bruidegom en bruid gezien als koning en koningin en moet je dus goed op jet tellen passen wat je wel of niet tegen hen zegt. Alle gasten zijn a.h.w. hun onderdanen, wat tegenwoordig vaak aanleiding is voor veel humoristische taferelen. Het gebeuren gaat gepaard met veel vreugdebetoon, zang, muziek en dansen. 

Als de huwelijkspartners eerder getrouwd waren, dan is het feest 3 dagen en worden de zeven zegeningen (‹zie hiernִִa›) alleen uitgesproken na de maaltijd op de eerste dag. 


De maaltijd

‘Se’udat nissoe’in’ (סעודת נִשּׂוּאִין), ‘de maaltijd van het optillen’, d.w.z. het bruiloftsmaal, de eerste maaltijd, die de bruidegom en bruid met hun gasten houden die ook dient om de harten van bruidegom en bruid te sterken en te bemoedigen. De bruidegom en bruid zijn als de koning en koningin en de gasten zijn hun onderdanen. De gasten worden ‘b’nai choeppah’ genoemd, d.w.z. ‘zonen van het bruidsvertrek’ (‹zie Mt. 9:15, Mk. 2:19, Lk. 5:34›). Het zijn de intiemere gasten, de familieleden en vrienden van de bruidegom en vriendinnen van de bruid. 

Het is een ‘mitsvah’, een gebod, om de bruidegom en bruid een vreugdevolle dag te bezorgen. 

De zegeningen

Het uitspreken van de zegen na de maaltijd gaat terug op de woorden van Deuteronomium 8:10: 

“Als je dan gegeten hebt en verzadigd bent, zul je de HEERE, je GOD, zegenen voor het goede land dat Hij je gegeven heeft.”

Men noemt dit met een Jiddisch woord ‘bentsching’. Het woord ‘bentsch’ betekent ‘zegenen’. 


Vóór de maaltijd worden de bruid en bruidegom gezegend en ook de wijn en het brood, de ‘challah’ of ‘challot’. 

Na de maaltijd volgen opnieuw de ‘sheva brachot’ (‹שבע ברכות›), de ‘zeven zegeningen’(‹die ook verwijzen naar de 7 dagen die de ‘se’udat nissoe’in’ duurt:  voor elke dag een zegen›). Soms worden de zeven zegeningen in omgekeerde volgorde opgezegd.

Ten slotte wordt de viervoudige zegen van de maaltijd uitgesproken, de ‘birkat ha-mazon’ (‹בִּרְכַּת הַמָּזוׂן›). Het is een dankgebed of zegenbede. Zie Bijlage IV.


De dansen

In sommige chassidische gemeenschappen is het de gewoonte dat de bruid danst met de bruidegom, haar vader en met de andere mannelijke gasten zoals voorname rabbijnen, waarbij zij de hand van de bruidegom en van haar vader vast houdt, maar ten opzichte van de andere gasten houdt zij het ene einde van een sjaal of riem vast en de gast het andere einde.


rabbijnbruiddans.jpg

Daarna dansen de bruidegom en bruid samen. 

Het is de gewoonte op het feest om het bruidspaar op de schouders te nemen en hen feestelijke en vorstelijk rond te dragen, vaak in een stoel of ‘koninklijke zetel’. Dit is de ‘hora’ dans, waarbij bruidegom en bruid de tegenoverliggende hoeken van een zakdoek tussen hen in vasthouden terwijl zij op hun ‘verheven’ zetels door de gasten in het rond gedragen worden. De gasten dansen in cirkels, vaak de vrouwen in een cirkel en de mannen in een cirkel met een lichte afscheiding tussen beide groepen. De bruidegom en bruid worden door de mannelijke gasten met stoel en al opgeheven boven hun hoofden en rondgedragen of gehost. 

Een andere dans is de dans die dient om de bruid te verblijden, waarbij onzinnige voorwerpen zoals banieren. kostuums, confetti, springtouwtjes gemaakt van servetten gebruikt worden. 

De gasten kunnen allerlei speelse opdrachten krijgen waardoor zij ‘aan den lijve ondervinden’ dat zij onderdanen zijn van de vorst en de vorstin. Dit alles gebeurt met grote uitbundigheid en vreugde. Muziek maken hoort er uiteraard bij. Traditioneel werd vaak op de fluit gespeeld.

De ‘Krenzl’ is een dans, waarbij de moeder van de bruid met een bloemenkrans op haar hoofd op een zetel in het midden van de feestzaal plaats neemt (‹soms vader en moeder elk op zijn/haar zetel›), terwijl haar dochters om haar heen dansen, gewoonlijk op de bruiloft van de laatste nog ongehuwde dochter uit haar kinderschare,

De zogenaamde ‘riqoed ha-mzinka ofwel ‘de bezemdans’ - ריקוד המזינקה - wordt gedanst bij het huwelijk van de laatste dochter die trouwt, gewoonlijk de jongste. Deze dans wordt uitgevoerd door de moeder van de betreffende dochter-bruid samen met de bruidegom. Zij veegt symbolisch haar huis schoon, maar het lijkt erop dat deze traditie die mogelijk in de Oekraïne ontstond van betrekkelijk recente tijd is, de 18e of 19e eeuw en geen echte wortels in het Jodendom heeft. 

Het bruiloftsfeest is de vervulling van een Wetsvoorschrift, een ‘mitsvah’, zoals bij voorbeeld ook de rituele besnijdenis en het voorlezen van een traktaat van de Talmoed of de Mishnah. Daarom worden de bijbehorende maaltijden ook aangeduid als ‘se’udat mitsvah’.  Bij het huwelijk gaat het om de vervulling van het gebod ‘L'Sameach Chatan v'Kallah’, het gebod om de bruidegom en de bruid te verblijden, dat wel wordt herleid naar Lev. 19:18. Om de bruid vreugde te schenken doet men er volgens Ketubot 17a goed aan haar met complimenten te overladen. Zelfs als die complimenten lichtelijk overdreven zijn. Zo is er een lied op de bruid dat zegt: ‘Geen poeder, geen verf, geen haarvlechten en toch zo schoon als een gazelle!’

Bij de Joodse huwelijksceremonie slaat de bruidegom zijn ‘talliet’, zijn vierkantige gebedskleed  (‹Num. 15:38-40›) uit over het hoofd van de bruid als een bedekking en als teken van zijn liefdevol en beschermend gezag.  Het bedekken van de vrouw met de slip van het kleed van de man ten teken van zijn hartsbesluit om haar te huwen is overigens bekend uit Ruth 3:9 en Ez. 16:8. Het bijzondere in de Joodse huwelijksceremonie is dat de bedekking wordt uitgebeeld met de gebedsmantel! Het is in het bijzonder het geestelijk leven van de man, zijn onderdanigheid aan en omgang met Jezus Christus, die zijn liefdevol en beschermend gezag richting dienen te geven. 


‘Choeppah’ en ‘Soekkot’

De rabbijnen constateerden een verband tussen de ‘soekkot’, de ‘loofhut’van het Loofhuttenfeest enerzijds en de ‘choeppah’ van de huwelijksvoltrekking anderzijds (‹Tractaat Sukkah 25b›). Beiden stonden in het teken van grote vreugde. Het tractaat ontslaat het bruidspaar van verplichting om zich te verheugen in de ‘soekkot’ als hun huwelijk valt in het Loofhuttenfeest, want ... er is geen  andere vreugde zoals de vreugde onder de ‘choeppah’, het huwelijksbaldakijn of het hemelbed. En er is geen echte vreugde dan alleen waar de bruiloftsmaaltijd gehouden wordt. Zo wordt de wolk die de Israëlieten beschermde ook wel vergeleken met de bescherming onder de ‘choeppah’ en zegt men “Met de wolk van de ‘choeppah’ en de schaduw van de ‘soekkot’ leeft Israël in gemeenschap met zijn God”. Maar o.i. is er een essentieel verschil. De ‘soekkot’ is een tijdelijk verblijf en is verbonden met het op reis zijn naar het Vaderhuis. De ‘choeppah’ is het huis van de bruidegom en bruid, het beeld en het begin van hun blijvende woning.


GODS SPREKEN DOOR HET SCHADUWBEELD VAN DE HUWELIJKSSLUITING OP ÉÉN DAG 

OVER HET HUWELIJK van CHRISTUS EN DE GEMEENTE  ....

1.

Zoals de bruidegom uitspreekt dat hij de bruid voor zich verworven heeft, de ‘kinyan’, zo lezen wij ook in Hosea 2:21-22 dat God tegen zijn volk zegt: 

“Voor eeuwig zal Ik jou tot mijn bruid verwerven, ja,, Ik zal jou voor Mij tot bruid verwerven door gerechtigheid en recht, door liefdevolle trouw en barmhartigheid. Ik zal jou voor Mij tot bruid verwerven door trouw, en jij zult de HEERE kennen.”

2.

Het huwelijk is in de Bijbel een verbond van trouw dat niet geschonden mag worden. In Mal. 2:14, 15 lezen wij: “Omdat de HEERE getuige geweest is tussen jou en de vrouw van je jeugd, tegenover wie je ontrouw bent geworden, terwijl zij toch je gezellin was en de vrouw van je verbond. Niet één die (nog) geest over heeft, doet dat!” en in Spr. 2:17 wordt de jongeman gewaarschuwd voor de vreemde vrouw die de vriend (= haar eigen man) van haar jeugd verlaat en het verbond van haar GOD vergeet. Dat verbond is het huwelijksverbond dat voor Gods oog voltrokken is.  

3.

Psalm 45 is een bruiloftslied. Het is een prachtige psalm waarin vs. 1-10 over de bruidegom gaan en vs. 11-18 over de bruid. Men denkt wel dat het om de bruiloft van David met Maächa ging, want de tekst verwijst naar de koning (vs. 2) en naar prinsessen (vs. 10). In vs. 4 wordt de bruidegom aangespoord zich met zijn zwaard te omgorden. 

4. 

De Wet op Sinaï, het Oude Verbond, op tafelen van steen geschreven, vormde de ‘ketoebah’, de huwelijksovereenkomst voor het volk Israël.  In Ex. 24:3 lezen we dat het volk de overeenkomst aanneemt als zij zeggen:  “Alle woorden die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen.”  

Deze ‘ketoebah’, de Wet, lag ook in de Woning, de Tabernakel, in de Kist in het Allerheiligste, d.w.z. in de afbeelding van de hemelse Woning, maar niet die Woning zelf. Deze afbeelding stond op aarde, dat is het huis van de Bruid. In de hemel, de woning van de hemelse Vader was ook een ‘ketoebah’, maar die was geschreven in het binnenste van de Bruidegom, want er staat geschreven “Ik heb lust, o mijn GOD, om te doen wat U behaagt. Uw Wet is opgeborgen in mijn binnenste.”  (‹Ps. 40:9›)

De nieuwe ‘ketoebah’, is het nieuwe verbond van God met zijn volk, is geschreven in de harten: “Want dit is het Verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal mijn Wet in hun binnenste leggen en Ik zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot GOD en zij zullen Mij tot volk zijn.”  (‹Jer. 31:33›). 

5. 

Mozes als de middelaar van het oude Sinaïtische huwelijksverbond deed een sluier voor zijn aangezicht, maar met de HEERE sprak hij van aangezicht tot aangezicht. 

Deze sluier moeten wij niet verwarren met de hoofdbedekking van de vrouw, waarover wij lezen in 1 Kor. 11:2-16 want die hoofdbedekking is op haar hoofd en is o.i. in eerste instantie het haar, dat staat voor een macht op het hoofd. De sluier daarentegen komt voor het gezicht en heeft betrekking op het zien van de heerlijkheid van de bruid, want Mozes was in zekere zin de vertegenwoordiger van de bruid Israël die bij de berg Sinaï in ondertrouw ging met haar God. 

6.

In 2 Kor. 3:18 lezen wij dat de bruid van het Lam ongesluierd voor de HEERE mag verschijnen: “Wij allen echter zien de heerlijkheid van de HEERE met ongesluierde gezichten, alsof wij in een spiegel kijken, en wij veranderen naar het beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door de HEERE, de Geest.” Maar als wij op weg gaan naar het Vaderhuis, dan zijn de gelovigen nog niet ten volle in dat beeld van Christus veranderd. Wij moeten nog voor de rechterstoel van Christus verschijnen (‹2 Kor. 5:10›) en het vergankelijke moet daarna nog onvergankelijkheid aandoen bij de laatste ramshoorn (‹1 Kor. 15:51-53›). Jezus’ Christus was opgestaan uit de dood toen Hij aan de discipelen verscheen, maar Hij was nog niet overgegaan naar de heerlijkheid die Hij bij zijn Vader had voor de grondlegging van de wereld. Wij vinden ook ondersteuning in deze gedachte in Johannes 17:24

7.

Het boek Openbaring voorziet in 10 getuigen - de ‘minyan’ bij het hemelse huwelijk. De twee getuigen in Op. 11 worden de twee kandelaren genoemd. Een kandelaar is dus een getuige. Jezus Christus loopt in Openbaring 1 temidden van zeven kandelaren, dat zijn de 7 gemeenten. Samen hebben wij dan 9 kandelaren. Jezus Christus is naar wij veronderstellen de 10e Kandelaar, zodat wij 10 getuigen hebben, want Hij kan van Zichzelf getuigen naar waarheid volgens Johannes 8:14 (‹vergelijk  Jh. 5:30-32, dat er mee in tegenspraak lijkt, maar niet is›)

Ook bij de verkenning van Kanaän waren er 10 verkenners nodig, 10 getuigen (Num. 14:27). Het is het kleinste aantal mannen (boven 13 jaar) om een openbare samenkomst van de gelovigen te hebben. 

8.

“Ik zeg jullie, dat Ik van nu af aan niet meer van de vrucht van de wijnstok zal drinken tot op de dag dat Ik die met jullie nieuw zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader.”  (‹Mt. 26:29; Mk. 14:25; Lk. 22:18›). Bijzonder is dat Jezus’ Zich met deze woorden ook als de Bruidegom bekend maakt, die afscheid van de bruid neemt en op weg zal gaan naar het Vaderhuis.

Tegelijk is dit o.i. een Nazireeërbelofte ... (‹Num. 6›). Het is niet aannemelijk dat er nog een scheermes over zijn hoofd zou komen, en wij denken dat Jezus vanaf dat moment geen alcoholhoudende azijn meer gedronken heeft. Er is nl. alcoholhoudende azijn en niet-alcoholhoudende azijn. Die laatste zou hij dan aan het kruis gedronken hebben. Vgl. Mt. 27:34 met 27:48; Mk. 15:23 met 15:36 en Lk. 23:36 met 23: Zie Jh. 19:30. In Mk. 15:23 kunnen wij heel duidelijk lezen, dat bij eerste keer dat Hem drinken werd aangeboden, er van wijn sprake was ofwel van alcoholhoudende azijn. 

9. 

De kleren van de heiligen, de gelovigen, d.w.z. hun daden, zullen worden gereinigd na de Opname voor de Rechterstel van Jezus Christus. Alle ongerechtigheid zal verbrand worden als ‘hout, hooi en strostoppels’, zodat alleen hun gerechtige daden overblijven: ‘goud, zilver en kostbare stenen’ (‹1 Kor. 3:10-15›), zodat de Bruid bereid wordt voor haar huwelijk met Christus in de hemel.

10.

In de ‘ketoebah’, de huwelijksovereenkomst, wordt vastgelegd dat de bruid mede-erfgenaam is met de man. Zo zijn de gelovigen, als de Bruid,  zodra zij tot geloof gekomen en in geestelijke status van ondertrouw met het Lam van God verkeren, ook al mede-erfgenamen met Hem. Over dat grote voorrecht lezen wij in Rom. 8:17, Ef. 3:6; 2 Pt. 1:14. 

11.

Het optreden van de twee getuigen in Op. 11 hangt samen met het plaatsvinden van de vereniging van Bruidegom en Bruidsgemeente in de hemel ten tijde van de 7-jarige laatste jaarweek van Daniël op aarde. M.a.w. er speelt zich een huwelijksceremonie af in het boek Openbaring.  Zie ook de Inleiding op het boek Openbaring van de EBV.

12.

Over de bruiloft van het Lam lezen wij in Openbaring 19:7, 8 ... 

“Wij verheugen ons en vieren feest en wij bewijzen Hem eer, want het Bruiloftsfeest van het Lam is gekomen en zijn vrouw heeft zich voorbereid en haar is gegeven om bekleed te worden met rein, blinkend linnen want dit linnen zijn de rechtvaardige daden van de heiligen.” (‹Openbaring 19:7, 8›)

13.

In Jesaja 25:6 staat ... 

“De HEERE van de legermachten zal op deze berg voor alle volken een feestmaal met vette spijzen klaarmaken, een feestmaal met belegen wijnen, met vette, mergrijke spijzen, met belegen, gezuiverde wijnen.”  

Dit wijst erop dat er een Feestmaaltijd op aarde zal zijn met gasten als Jezus Christus na zijn huwelijk met zijn Bruid uit de hemel komt. Dan zullen er onzes inziens 3 groepen vertegenwoordigd zijn nl.

1. de vrienden van de Bruidegom (‹in Jh. 3:28-30 noemt Johannes de Doper zich de vriend van de bruidegom›). 

2. de heiligen die het merkteken van het beest weigeren uit de 2e helft van de grote verdrukking, maar met Christus zullen heersen (Openbaring 20:4-6)

3. de gelovige rest van Israël die tot bekering komt met zijn komst - Zach. 12:1-14 ... (‹zie ook bij ‘Het Zwagerhuwelijk’ hierna›)

14.

De heiligen van het OT zullen volgens de Joodse Bijbelleraar Arnold Fruchtenbaum Jes. 26:19 en Dan. 12:2 opstaan na de grote verdrukking. 

Fruchtenbaum spreekt van een 75 dagen interval na de wederkomst van Christus, een interval dat hij verbindt met de 1335 dagen nl. 1260 + 75 - 1335 dagen - zie Daniel 12:2. In dit 75 dagen interval zullen zijns inziens de OT heiligen opstaan en ook de heiligen die het merkteken weigerden ... 

15.

De plaats die Christus voor zijn Bruid bereid heeft in het Vaderhuis is het Nieuwe Jeruzalem, het hemelse Jeruzalem. De gelovigen zullen als leden van de Bruid daarin wonen. In Op. 21:9-22:5 krijgen wij een kijkje in die hemelse woning*

16. 

In Jesaja 26:19, 20, 21 lezen wij ...

“Je doden zullen herleven! Mijn dode lichamen zullen opstaan! Wordt wakker en juich, jullie die in het stof wonen! De dauw van de lichten is immers uw dauw, en de aarde zal de schimmen van de doden uitwerpen. Ga heen, mijn volk, ga in je binnenkamers en sluit je deuren achter je. Verberg je voor een ogenblik, totdat de hevige woede voorbij is. Want zie, de HEERE zal uit zijn plaats uitgaan om de ongerechtigheid van de bewoners van de aarde aan hen te vergelden en de aarde zal het op haar vergoten bloed prijsgeven, en zij zal wie op haar vermoord zijn niet langer bedekken.” 

Belangrijke teksten ivm. bruidegom en bruid: Jes. 61:10 (zoals een bruidegom zich als priester tooit) 

Jes. 62:5 haar zonen zullen Sion trouwen, God zal Zich over Sion verheugen, Jer. 2:2, 32 bruidstijd, Hos, 2:18, 21, 22 en Op. 21:2, 9, 17

17.

De huwelijks-‘choeppah’ wordt wel als een symbool gezien van de wolk die de berg Sinaï overdekte toen God zijn verbond sloot met de twaalf stammen van Israël. Wat die dag plaatsvond, was een huwelijksceremonie waarin God met Israël trouwde. 

Bijzonder zijn de woorden uit Jesaja 4:4-6 die op de toekomst betrekking hebben ...

“Wanneer mijn Heer het vuil van de dochters van Sion afgewassen zal hebben en de bloed(schuld) van Jeruzalem uit haar midden uitgedelgd zal hebben door de Geest van oordeel en door de Geest van verbranding, dan zal de HEERE overdag een wolk scheppen over heel de Woning op de berg Sion en over haar samenkomsten, en ’s nachts rook en de glans van een vlammend vuur, want over alles wat heerlijk is, zal een huwelijksbaldakijn (‹een ‘choeppah’›) zijn. Er zal een hut zijn tot schaduw overdag tegen de hitte en tot een toevlucht en schuilplaats voor de vloed en de regen.” 

18.

zitten met Hem aan tafel zoals Mefiboseth

4. HET ZWAGERHUWELIJK

De instelling van het zwagerhuwelijk

Van de wettelijke voorschriften betreffende het ‘zwagerhuwelijk’, ook wel genoemd ‘leviraatshuwelijk’ van het Latijnse ‘levir’ wat ‘broer van de echtgenoot’ betekent, lezen wij allereerst in Deuteronomium 25:1-5 ...

“Wanneer broeders bij elkaar wonen en één van hen sterft en hij heeft geen zoon, dan zal de vrouw van de gestorvene niet de vrouw van een vreemde man van buitenaf mogen worden. Haar zwager zal bij haar komen en haar tot vrouw nemen en zijn zwagerplicht tegenover haar vervullen. Dan zal de eerstgeborene, die zij baren zal, de naam van zijn gestorven broer in stand houden, opdat zijn naam niet uit Israël zal worden uitgewist. Maar als de man niet bereid is de vrouw van zijn broer te nemen, dan zal de vrouw van zijn broer naar de poort gaan, naar de oudsten, en zeggen: ‘Mijn zwager weigert voor zijn broer een naam in Israël in stand te houden, hij wil zijn zwagerplicht tegenover mij niet vervullen.’ Dan zullen de oudsten van zijn stad hem roepen en met hem spreken. Blijft hij dan bij zijn standpunt en zegt hij: ‘Ik ben niet bereid haar tot vrouw te nemen!’, dan zal de vrouw van zijn broer voor de ogen van de oudsten tot hem naderen en zijn sandaal van zijn voet trekken en hem in zijn gezicht spuwen en zij zal als volgt verklaren en zeggen: ‘Zo zal men doen met de man die het huis van zijn broer niet wil bouwen!’ Zijn naam zal in Israël genoemd worden: ‘Het huis van wie men de sandaal heeft uitgetrokken’. ”

De Hebreeuwse woorden ‘de zwagerplicht vervullen’ gaan terug op de Piël (‹een afgeleide werkwoordsvorm›) van een Hebreeuws werkwoord יָבַם (‹yāḇam - H2992›) dat slechts drie keer in het OT voorkomt, nl. in Gen. 38:8 en in bovenstaande tekst in Deuteronomium 25:5, 7. Het is niet bekend wat de oorsprong van het werkwoord is, maar de betekenis van het werkwoord is zoals die in de bovenstaande tekst staat nl. ‘de zwagerplicht vervullen’ en inhoudelijk wordt het uit de tekst duidelijk wat dat betekent. Het Hebreeuwse woord voor ‘zwager’ of ‘schoonbroer’ is יָבָם (‹yābām - H2993›) en voor ‘schoonzus’ is het יְבָמָה  (‹yᵉbāmāh - H2994›). 

Het eerste huwelijk is onvruchtbaar, het tweede huwelijk is vruchtbaar.

De vrouw is dezelfde, de tweede man is a.h.w. de voortzetting van de eerste man.

Het nageslacht is het nageslacht van één man nl. de gestorvene, maar het is verwekt door de levende man. 

Het nageslacht beërft het land en houdt de naam van de gestorvene op het land in stand.

Hoe wij het ook formuleren, het is een bijzondere ‘constructie’ en bijna niet te begrijpen wat er gebeurt. Wij willen nu wat dieper op dit wonderlijke voorschrift ingaan, dat dus al in Genesis voor de Wet werkzaam was en nageleefd werd.

Eerst willen wij stil staan bij enkele woorden uit Jesaja over ‘de vrouw Jeruzalem’. Jeruzalem is een onvruchtbare vrouw, die eenzaam achtergebleven is, zo leren wij uit Jesaja 1:8-10 ...

“De dochter van Sion is achtergebleven als een hut in een wijngaard, als een nachthut in een komkommerveld, als een belegerde stad. Als de HEERE van de legermachten niet een gering overblijfsel voor ons had overgelaten, zouden wij als Sodom geworden zijn, wij zouden gelijk geworden zijn aan Gomorra.” “Luister naar het woord van de HEERE, leiders van Sodom! Hoor de Wet van onze GOD, volk van Gomorra!” 

Maar aan het eind van het boek Jesaja in Jesaja 66:7-11 zien wij dat deze onvruchtbare vrouw Jeruzalem op een wonderlijke manier heel veel kinderen krijgt ...

“Voordat (Sion) in barensnood was, heeft zij gebaard, voordat de weeën haar overkwamen, deed zij een mannelijk kind ontkomen. Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft ooit zoiets gezien? Zou een land op één dag geboren kunnen worden? Zou een volk ooit in één keer geboren kunnen worden? Maar Sion heeft nauwelijks weeën gekregen, of zij heeft haar zonen al gebaard.” 

“Zou Ik de baarmoeder ontsluiten en dan niet doen baren?, zegt de HEERE. Zou Ik, die doe baren, toesluiten?, zegt je GOD.” 

“Verblijd je met Jeruzalem en verheug je over haar, allen die haar liefhebben! Juich over haar met gejubel, allen die over haar getreurd hebben, opdat jullie mogen zuigen en verzadigd worden aan haar borsten vol vertroosting, opdat jullie met volle teugen zullen drinken en genieten van de kostelijkheden van haar heerlijkheid.” 

Aan het begin van Jesaja zien wij Sion als een verlatene en als een vrouw die door haar zonde heel erg is gaan lijken op Sodom en Gomorra en om die reden spreekt God ook tot hen als tot de leiders van Sodom en als tot het volk van Gomorra. 

Niet alleen in de tijd van Jesaja was Jeruzalem geestelijk ernstig in verval, maar ook in deze dagen van de eindtijd, nu Israël sinds 1948 weer in de druk van de tijden zich in het land Israël en in Jeruzalem heeft gevestigd. In Openbaring 11:7, 8 lezen wij dat de twee getuigen (‹Henoch en Elia›) na drieënhalf jaar worden gedood en wel als volgt ... 

“Als zij hun getuigenissen voltooid hebben, zal het beest dat uit de zee opkomt, oorlog met hen voeren en het zal hen overwinnen en hen doden. Hun lijken zullen op het plein van de grote stad liggen, die in geestelijke zin Sodom en Egypte genoemd wordt, waar hun Heer gekruisigd is.”

De grote stad die hier in Openbaring genoemd wordt is Jeruzalem, waar de Tempel in die (‹nabije›) dagen zal komen te staan blijkens Op. 11:1, 2. Maar Jeruzalem zal geestelijk gezien aan Sodom en Egypte gelijk zijn, wat wil zeggen dat het vol zonde en afgoderij zal zijn. Wij lezen daar o.a. over in Gen. 19:4-11. Ook in deze dagen is Jeruzalem een door vijanden belegerde stad aan het worden, net als in de dagen van Jesaja, want heel de wereld is tegen haar en tegen Israël. Net als in de dagen van Jesaja gaat het Joodse volk op in haar zonden en opstandigheid en ongeloof in plaats van zich te heiligen en af te zonderen van de wereld en te vertrouwen op de God van Israël. 

Maar het boek Jesaja spreekt van een enorme verandering zoals wij hiervoor lazen in Jesaja 66:7-11. Deze verandering hebben wij nog nooit gezien in Jeruzalem en is daarom een belofte voor de naaste toekomst, als Israël, d.w.z. de rest van het volk dat nog in Jeruzalem over is, als alle volken op haar aanvallen, als één man berouw krijgt over de dood van haar Eerstgeborene: Jezus Christus. 

We lezen in Zacharia 12:9-12 

Op die dag zal Ik erop uit zijn om alle volken die tegen Jeruzalem optrekken, te vernietigen. (Maar) over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik de Geest van genade en van smeekbeden uitstorten en zij zullen Mij aanschouwen die zij doorstoken hebben en zij zullen over Hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over de enige zoon en men zal bitter over Hem wenen zoals men bitter weent over (de dood van) de eerstgeborene. [Op die dag] zal de rouwklacht in Jeruzalem groot zijn, zoals de rouwklacht van Hadad-Rimmon in het dal van Megiddon. Het land zal rouwklachten aanheffen, elke familie afzonderlijk. 

De familie van het huis van David afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, 

de familie van het huis van Nathan afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, ...” .... enzovoorts ...

Nooit in Egypte en sinds de dagen van Egypte hebben zij deze Eerstgeboren Zoon als volk erkend.  Alleen de apostelen en de discipelen en een klein deel van het volk geloofde in Hem, maar de leiders en het volk als geheel hadden Hem verworpen en Hem laten kruisigen. Deze Jezus Christus was ook de Eerstgeborene, die het mogelijk maakte dat de Israëlieten destijds in Egypte voor veel plagen gespaard bleven en uiteindelijk weg konden trekken.  Wij lezen in Exodus 8:19 dat God door Mozes tegen Farao zegt ...

“En Ik zal een loskoopsom tussen mijn volk en jouw volk in zetten. Tegen de morgen zal dit teken er zijn!” 

Deze loskoopsom is Jezus Christus, want in Openbaring 13:8 lezen wij over ‘het Lam dat geslacht is vóór de grondlegging van de wereld’. Omdat dit Lam dus al in Gods wil geslacht was voor de grondlegging van de wereld, was het ook mogelijk om dit Offerlam als een loskoopsom tussen Gods volk en het volk van Farao neer te zetten. Maar nog nooit had Israël God gedankt voor dat Lam. Nu dat er in de hoogste tijd van benauwdheid toch nog van komt, brengt dat een onvoorstelbare ommekeer teweeg in Jeruzalem en wordt de onvruchtbare vrouw Jeruzalem opeens een moeder met heel veel kinderen, een volk dat op één dag geboren wordt en ook nog eens een land dat op één dag geboren wordt, zegt Jesaja. 


Het eerste zwagerhuwelijk in Genesis, een apart geval

Maar al voor de Wet gekomen was, lezen wij in de geschiedenis van Juda, de zoon van Jakob, in Genesis 38 over het zwagerhuwelijk. Dat was nog geruime tijd voor de Wet aan het volk Israël gegeven werd door bemiddeling van Mozes. Wij moeten hierbij niet vergeten dat Adam en Eva van God het nodige onderwijs hadden ontvangen en dat Noach dat onderwijs na de zondvloed op zijn beurt weer doorgaf. Veel gebeurde mondeling. Adam leefde vanaf de schepping tot ver in de dagen van Methusalah die nog wel zo’n 600 jaar tegelijk met Noach leefde. Noach leefde bijna tot aan de geboorte van Abraham, maar in ieder geval leefde Noach al de dagen van Abrahams vader Terah en al de dagen van zijn grootvader Nahor. Kortom: het is helmaal niet zo vreemd dat Jakob en dus ook zijn zoon Juda Goddelijke wetten kenden zoals die van het zwagerhuwelijk.

De geschiedenis leert dat Juda zich losmaakte van zijn broers, net zoals zijn zus Dina in Genesis 34 zelf op pad ging naar Sichem en vernederd werd door de Sichemieten. Ook voor Juda zou dit zich losmaken van de zonen van Jakob rampzalige gevolgen hebben, zoals Genesis 34 duidelijk maakt. Jakob woonde met zijn zonen in het dal van Hebron (‹Gen. 37:14›) en Juda daalde van daar af (‹Gen. 38:1›), wat betekent dat hij richting opging van de Filistijnen, westwaarts, naar het Laagland. Want de stad van Adullam, die dichtbij de grot lag, waar David veel later zou schuilen, werd door Luitenant Conder (‹Tent-work, ii. 158›) gevonden in de grote vallei van Elah, die de hoofdweg was. van Hebron naar het land van de Filistijnen in noordwestelijke richting. De zonen gingen misschien wel vaker die kant uit om weiden te vinden voor hun vee en Hira was Juda kennelijk goed gezind. Zij raakten bevriend. Misschien dat Hira zelfs de zorg toevertrouwd kreeg over de kudden van Juda. Juda vindt daar de Kanaänitische vrouw Sua en trouwt met haar. Izak en Rebekka hadden hun zonen laten merken dat het in hun ogen een gruwel was om met Kanaänitische vrouwen te trouwen (‹Gen. 26:35; 28:8›) en deze stap van Juda was daarom een zondige stap, want hierdoor kreeg de Kanaänitische afgoderij vat op het. nageslacht van de zonen van Jakob. Juda krijgt drie zonen bij Sua, de dochter van een man met de naam Hira uit Adullam: Er, Onan en Sela. Er, de eerstgeborene trouwde met Tamar, maar Er stierf omdat hij een slecht man was in Gods ogen. Dit heeft dan waarschijnlijk als achtergrond dat Er afgoderij was gaan bedrijven. 

Onan moest voor zijn broer Er alsnog bij Tamar kinderen verwekken voor zijn gestorven broer, maar hij weigert en verspilt zijn zaad op de grond en wordt door God gedood. Deze verachtelijke opstelling tegenover zijn broer, zal. Juda waarschijnlijk herinnerd hebben aan de de houding van hem en zijn broers tegenover Jozef. 

Vervolgens is de derde broer Sela aan de beurt, maar zijn vader Juda is bevreesd dat ook hij door God gedood zal worden en laat Tamar op alleen achter blijven. Op een dag doet zij zich langs de weg als een hoer voor en haar vader, die inmiddels weduwnaar geworden is, zoekt deze hoer op en verwekt bij haar een tweeling. Hij weet niet dat deze vrouw zijn dochter is, maar als hij hoort dat zijn dochter zwanger is, wil hij haar levend verbranden om haar hoererij, maar zij confronteert hem ermee dat hij de verwekker is. Hij belijdt en laat haar in leven en had geen gemeenschap meer met haar en zij geeft hem het hoerenloon terug, waarmee zij aangeeft geen hoer te zijn, maar eigenlijk zijn bijvrouw. Zij baart vervolgens Perez en Zerach. Perez wordt vervolgens voorvader van Boaz (‹over wie wij het hierna nog zullen hebben›) en Boaz is een voorvader van David en daarmee van Jezus Christus (‹zie Matteüs 1›). 

Het feit dat de vader, Juda, in zijn zondigheid de wet van het zwagerhuwelijk in zekere zin vervulde of beter gezegd deed wat de wet van het zwagerhuwelijk niet deed door de zondigheid van zijn zonen, was geen wetsinstelling en wij vinden het dan ook niet terug in de Wet. Juda verwekte dus als vader in onwetendheid en in zondigheid nageslacht voor zijn zoon. Maar het bijzondere hiervan is dat dit een voorbeeld is dat het mogelijk was dat er gerechtigheid buiten de Wet om geopenbaard werd, niet omdat Juda naar een hoer ging, niet omdat zijn schoondochter Tamar hem met list verleidde, maar omdat rechtvaardige God als het ware de plaats innam van de ongehoorzame zonen van Israël, dat is Jakob. Gods hand bestuurde dit alles niettegenstaande de ernstige zonde van zijn volk. 

Hierin is ook nog iets anders eigenaardig, want Jakob en zijn zonen hebben nog geen land. Het zijn herders. Daarom zullen wij bij deze geschiedenis in gedachten moeten houden, dat het in wezen gaat om een toekomstig land, een land van de belofte.

Het tweede zwagerhuwelijk van Boaz, de losser van het land en de vrouw

Een ander voorbeeld van het zwagerhuwelijk, maar dan uit de tijd nadat het volk Israël de Wet ontvangen had op de berg Sinaï, is het huwelijk van Boaz met Ruth.  Wij lezen over dit bijzondere huwelijk in het boek Ruth. 

Ruth, een vrouw uit Moab keert met haar schoonmoeder Naomi, die de weduwe is van een man uit Bethlehem, na een lang verblijf in Moab vanwege de hongersnood in haar eigen land Israël, terug naar Bethlehem in het land Juda. Naomi’s man Elimelech is in Moab overleden en haar zonen Machlon en Chiljon ook, zodat Naomi en Orpa, de schoondochters van Naomi beiden als weduwe achterbleven. Beide weduwvrouwen gaan met hun schoonmoeder mee op reis, maar Orpa keert onderweg terug naar Moab, zodat alleen Ruth. met haar schoondochter Naomi in Bethlehem aankomt. De beide vrouwen moeten een weg vinden om in hun levensonderhoud te voorzien. Ruth vindt werk op de velden van Boaz en Boaz, die een familielid is via Elimelech, de overleden man van Naomi is haar gunstig gezind. Ze komen niet tekort. Naomi blijkt nog eigendomspapieren te hebben van het land van haar man (‹Ruth 4:5›). Naomi bereid Ruth voor op het zwagerhuwelijk en adviseert haar om dit op een speciale wijze aan Boaz bekend te maken. Die reageert daar positief op en meldt zich bij de stadspoort van Bethlehem aan als losser van het land met de bruid, dat is Ruth. Er is nog één andere losser voor hem, maar die ziet ervan af.  De losser die afhaakt, doet zijn schoen uit en overhandigt die schoen aan Boaz en geeft hem daarmee het recht om het land te kopen. Het is geen botte weigering van de eerste losser, maar er zijn kennelijk omstandigheden die hem daartoe noodzaken. Het is ook geen onbarmhartigheid tegenover Naomi en Ruth, want hij weet dat Boaz zich al bereid verklaard heeft. Dat is het goede van Boaz’s duidelijk initiatief ten overstaan van de oudsten van de stad en ten opzichte van de mannen van de stad. Ruth hoeft hem dan ook niet in het gezicht te spugen zoals dat staat in Deuteronomium 25:1-5 en ook hoeft zij hem niet de ene schoen uit te trekken, want hij zelf geeft het recht van lossing vrijwillig door aan Boaz, die de schoen in ontvangst neemt en zich losser en bruidegom verklaart. 

Volgens Deuteronomium 25:1-5 moest een broer de zwagerplicht vervullen. Het woord ‘broer’ is enigszins rekbaar, want Boaz is geen broer in directe zin, maar wel een verwant. Het land moest binnen de familie blijven en in principe moest de losser die het nauwst verwant was, als eerste de zwagerplicht vervullen, maar kennelijk vatte men het zo op dat een andere losser, die minder nauw verwant was, dit recht kon overnemen. 

In de Bijbel lezen wij van ‘Obed, de zoon van Boaz’ in Lukas 3:32, maar rechtens werd Obed beschouwd als de zoon van Elimelech. Dat Lukas toch spreekt van ‘Obed, de zoon van Boaz’ is misschien te verdedigen door erop te wijzen dat het in Lukas 3 om de stamboom van Maria gaat, dus de stamboom van een vrouw, die gaat over de geboortelijn, maar niet over de rechten op het land of op het koningschap. In Ruth 4:21, 1 Kronieken 2:12 en in Matteüs 1:5  lezen wij wel dat Boaz Obed verwekte, maar niet dat Obed de zoon van Boaz was, want in Ruth gaat het om de geslachtslijn naar koning David en in Matteüs 1:5 ook, maar dan uitgebreid tot aan Jezus Christus, de Zoon van David, de gekruisigde koning van de Joden. In 1 Kr. 2:12 gaat het om de mannelijke geslachtslijn van Juda en de bijhorende rechten van en binnen de stam. 


 Het derde zwagerhuwelijk van God met Jeruzalem


Het zwagerhuwelijk is het aardse schaduwbeeld van het hemelse ‘zwagerhuwelijk’ dat ten opzichte van de vrouw Israël wordt voltrokken. Zij is - met Jeruzalem als haar personificatie - de onvruchtbare vrouw waaruit God kinderen zal verwekken, zoals wij daarover in het voorgaande al lazen in de woorden van de profeet Jesaja over Jeruzalem. Door Gods optreden als haar losser zal zij een blijde vrouw worden, zoals wij in Psalm 113:9 over de HEERE GOD lezen als volgt lezen ...

“... die de onvruchtbare van het huis doet wonen, als een blijde moeder van kinderen. Hallelu-Jah!”

Israël is vrij van de Wet die haar aan haar Man verbond onder de Wet, omdat haar Man, GOD ZELF, in Jezus Christus gekruisigd en gestorven is, om het eigendom te worden van een Ander die uit de doden is opgestaan, zoals wij in Romeinen 7:1-4 lezen. Israël heeft als volk en land de HEERE GOD echter verworpen en meent op eigen houtje zich van een bestaan op aarde te kunnen verzekeren. Maar de praktijk is dat zij overal vervolgd wordt en herinnerd wordt aan het feit dat zij het land Israël is uitgezet om haar ontrouw. Juist nu zij in deze dag, nog steeds op eigen houtje en zonder zich te schikken onder haar Man, haar Losser, toch eigenaresse van het land probeert te worden, blijkt dat zij de wind nog meer tegen krijgt en heel de wereld zich tegen haar keert. Pas als de rest die nog van dit volk in Jeruzalem overblijft onder het geweld van de vloed van vijandigheid die de volken over haar brengen zich tot de HEERE bekeert (‹Zacharia 12:10-14›) en zij de Eerstgeborene uit de doden erkennen als de Zoon die voor hen stierf om hen uit Egypte en uit de slavernij van de zonde te bevrijden, pas dan zal dit Goddelijke zwagerhuwelijk een feit worden en zal de Opgestane voor de Overledene nageslacht verwekken op de naam van de Gekruisigde, de Overledene, op het land in stand te houden. 

De HEERE GOD zal op één dag een land voortbrengen voor deze onvruchtbare vrouw Jeruzalem en op één dag een volk aan haar geboren doen worden als Hij al haar zonen en dochters. Zie ook Jesaja 49:14-23, 54:1-3 en Jesaja 66:7-14.

Hierin is de Vader aanwezig in heel dit hemelse zwagerhuwelijk, namelijk daarin dat Hij alle Joden buiten Israël tot leven zal wekken. Zoals Ezechiël 37 de herleving van een dal vol doodsbeenderen beschrijft, zo zullen zij die tot het huis van Israël behoren door God uit hun graven van vervlogen hoop opstaan en naar Jeruzalem gebracht worden. Dit zijn allemaal Joden van wie de oude mens begraven zal worden op die dag door het volledig vervliegen van hun hoop: zij hebben geen enkele verwachting meer van hun eigen vlees: het is dood. Maar God wekt nieuw leven in hen, door de Geest en doet hen bovendien op hun benen staan.  Het lijkt wel dat zij een nieuw lichaam krijgen.  

Het vertrouwen van Jeruzalem op haar Man, haar Maker, zal dit alles in beweging zetten. Dit is de werkelijkheid van het zwagerhuwelijk waarvan het Oude Testament spreekt door middel van (‹1›) de twee voorbeelden uit het huis van Juda, (‹2›) door de Wet die het voorschrijft en waarvan Jezus Christus de vervulling is en (‹3›) door de profeten, zoals de profeet Jesaja, die spreekt van de onvruchtbare vrouw Jeruzalem die op één dag een heel volk doet geboren worden en op één dag ook een land voor haar bereid ontvangt.


5. HET HUWELIJK OP WEG NAAR DE EEUWIGHEID

In de boeken van de Profeten en in het boek Openbaring ontdekken wij dat het huwelijk van de Hemelse Bruidegom met de hemelse Bruid als zijn hemelse Lichaam op aarde een weerspiegeling kent in de aardse gestalte van die bruid, nl. in de gestalte van Jeruzalem. De hemelse Koning, de Bruidegom, is op aarde de Vredekoning voor een periode van duizend jaar, samen met zijn gemalin de hemelse koningin, die zijn hemelse lichaam is, maar die ook een aardse gestalte of belichaming heeft in Jeruzalem.

Na de duizend jaar zullen de hemel en aarde vervangen worden voor een nieuwe hemel en een nieuwe aarde en zal het hemelse Jeruzalem als een Bruid neerdalen en zal er één Bruid zijn, de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem dat vanuit de hemel, van bij God neerdaalt. Wij volstaan met de tekst van Openbaring 21 ... 


1 Daarna zag ik een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de vroegere hemel en de vroegere aarde waren voorbijgegaan en de zee bestond niet meer.   2 Ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, vanuit de hemel, van bij GOD neerdalen, getooid als een bruid die voor haar man versierd is. 3 En ik hoorde een luide stem uit de hemel zeggen:

“Zie, de Woning van GOD is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn en GOD Zelf zal bij hen zijn, en hun GOD zijn.  4 Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en door Hem zal er voortaan geen dood en geen verdriet of geklaag of ziekte meer zijn.”  

5 En terwijl ik liep, zei Hij die op de troon zat:

“Zie, Ik maak alle dingen nieuw!”

En Hij zei tegen mij:

“Schrijf: Deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig.”  

6 Hij sprak tot mij: 

“Het is gebeurd. Ik ben de Alef en Ik ben de Tav, het Begin en de Voleinding. Ik zal de dorstige voor niets te drinken geven uit de bron van Levend Water.  7 Wie overwint, zal deze dingen beërven. Ik zal zijn GOD zijn en hij zal mijn zoon zijn.  8 Maar de twijfelaars, de ongelovigen, de boosdoeners, de onreinen, de moordenaars, de tovenaars, de hoereerders, de afgodendienaren en alle leugenaars, hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel, dat is de tweede dood.”  

Eén van de zeven engelen, die de zeven schalen die gevuld waren met de zeven laatste plagen bij zich hadden, kwam en sprak tot mij en zei:

“Kom, ik zal je de Bruid, de Vrouw van het Lam, laten zien.”  

10 Hij leidde mij in de Geest naar een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad Jeruzalem, die uit de hemel neerdaalde, van bij GOD.   11 Zij had de heerlijkheid van GOD en haar licht glansde als de kostbaarste edelstenen, als de jaspis die eruit ziet als kristal. 12 Zij had een grote, hoge muur met twaalf poorten, en bij de poorten stonden twaalf engelen, en er stonden namen op de poorten geschreven, de namen van de twaalf stammen van Israël. 13 Op het oosten waren drie poorten, op het noorden drie poorten, op het zuiden drie poorten en op het westen drie poorten. 14 De muur van de stad had twaalf fundamenten met daarop de twaalf namen van de apostelen van de Zoon.  

15 Degene die met mij sprak, had een gouden meetlat om daarmee de stad en haar muur op te meten.   16 De stad was vierkant. Haar lengte was als haar breedte. Hij mat de stad met de meetlat. Haar lengte was twaalfduizend stadiën, ongeveer tweeëntwintighonderd kilometer. Haar breedte en haar hoogte waren gelijk. 17 Hij mat de muur ervan: honderdvierenveertig el, naar de maat van een mens, die is van de engel. 18 De muur ervan was gebouwd van jaspis en de stad was van zuiver goud, dat leek op zuiver glas. 19 De fundamenten van de muur van de stad waren versierd met edelstenen. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, 20 het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende goudsteen, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacinth, het twaalfde amethyst. 21 Twaalf poorten en twaalf parels, één op één. Elke poort ervan was uit één parel. De brede straat van de stad was van zuiver goud, doorzichtig als glas.

11 Ik zag geen Tempel in haar, want de HEERE GOD, de Almachtige, is haar Tempel. 13 Want het Lam en de stad hebben de zon of de maan niet nodig om haar te verlichten, want de heerlijkheid van GOD verlicht haar en het Lam is haar Lamp.   14 De volken zullen in haar licht wandelen en de koningen van de aarde zullen hun heerlijkheid naar haar toe brengen.   15 Haar poorten zullen overdag niet gesloten worden, want er zal daar geen nacht zijn.   16 Zij zullen de heerlijkheid en de eer van de volken naar haar toe brengen. 17 Er zal niets onreins in haar zijn, niemand die gruwelijke dingen doet of die liegt, alleen zij die opgeschreven staan in het Boek van het Lam.  


EEN WAARSCHUWING: DE LEEGHEID VAN HET CEREMONIEEL

Wij hebben in deze studie veel aandacht besteedt aan het ceremonieel van het Joodse huwelijk met als reden dat het op wonderlijke wijze heenwijst naar de huwelijksrelatie van Christus en de Gemeente en zijn toekomstige relatie met zijn aardse bruid Jeruzalem. Maar omdat er veel christenen zijn die menen dat het nabootsen van de vieringen van de Joodse Feesten, zoals er vroeger mannen waren dat je pas echt christen was als je je op Joodse wijze liet besnijden, daarom willen wij een waarschuwing laten klinken tegen die tendenzen. Jazeker, er zijn diepe betekenissen vastgelegd in al deze Joodse op Bijbelse voorschriften berustende instellingen, tradities en ceremoniën, maar zij zijn op zich genomen leeg en krijgen pas hun werkelijke vervulling in Jezus Christus. In Hem wordt de christen volwassen in zijn geloof, niet door het navolgen en nabootsen van de schaduwen daarvan in het Oude Testament. Hebreeën 10 zegt het heel duidelijk ...

“Want de Wet was (slechts) een schaduw van de goede, toekomstige dingen, niet het wezen van die dingen.”


EEN AANMOEDIGING: DE VOLHEID IS IN CHRISTUS

Jezus Christus is niet een schaduw, maar Hij is de werkelijkheid, de belichaming of het lichaam van die afschaduwingen. Daarom staat er geschreven in Kolossenzen 2:16, 17 ...

“Laat niemand jullie verontrusten in zake voedsel of drank of inzake de verschillen tussen feesten 

of inzake het begin van de maanden of inzake de sabbatten, 

want zij zijn een schaduw van de komende dingen, maar Christus is het lichaam.”

In andere vertalingen staat er dat Christus de werkelijkheid is. De gedachte is deze: de schaduw van een persoon is verbonden met het lichaam van die persoon en dat lichaam is de werkelijkheid van die persoon, niet zijn schaduw. Over de schaduw kan je met goed fatsoen heenlopen, maar niet over zijn lichaam. Daarom wordt het volwassen christelijk leven niet zozeer gekenmerkt door een terugkijken op de schaduwen van de Joodse Feesten, maar ...

- door een trouwe, persoonlijke omgang met Jezus Christus in Woord en gebed; 

- door een trouwe wandel in de gemeenschap met andere christenen door het bijwonen van de wekelijkse vaste samenkomsten, door herderlijke zorg voor broeders en zusters en voor de Gemeente van Jezus Christus;

- door een wekelijks deelnemen aan het Avondmaal en zo Jezus Christus’ dood te gedenken en daardoor te verkondigen, totdat Hij komt (‹1 Kor. 11:16 ›); zie ook het onderwerp ‘Het Avondmaal’. 

- door persoonlijk van Jezus Christus te getuigen en bij te dragen  aan de gezamenlijke inspanningen van de Evangelieverkondiging dichtbij én veraf; 

– door de doop door onderdompeling op het persoonlijk geloof te ondergaan en te bedienen voor ieder die zich van zijn wandel en leven in deze wereld in het vlees tot Jezus Christus bekeert; 

- door het Woord van Jezus Christus vast te houden en in het hart te dragen (‹Kolossenzen 3:16 ;1 Petrus 2:2›), het op de juist wijze in het licht te stellen en te onderwijzen aan jezelf, in je huwelijk en gezin en in de gemeenschap van de gelovigen, en door bij dat alles en in alles een goed voorbeeld te zijn en te geven;  

- door ongezuurd te leven, d.w.z. door de zonde weg te doen, de zonde van boosheid, vuiligheid, onreinheid, hebzucht, toverij en occultisme, seksuele immoraliteit, verslaving en overmatig gebruik van alcohol en sterkedrank of wat dan ook, trots, gierigheid, losbandigheid, door de boze te weerstaan en door het oude leven af te leggen (‹Galaten 5:19-21; Efeziërs 4:23; 25-31; Kolossenzen 3:8›), om ons vervolgens te bekleden met de rechtvaardige daden van heiligen (‹Efeziërs 4:32; Kolossenzen 3:12›) en vrucht te dragen van de Heilige Geest (‹Galaten 5:22-25; Kolossenzen 3:12-14›); 

- door lasten af te leggen, d.w.z. zaken in je leven die een last zijn voor het leven met Christus in plaats van een stimulans of hulp (‹Hebreeën 12:1›);

- door een gevend leven te leiden (‹Romeinen 8:32; 2 Kor. 9:6›);

- door de gaven van de Geest te beheren naar Gods wil;

- door het lijden van de christen te aanvaarden (‹1 Petrus 2:18-25›); 

– door de vervolging om het geloof in Jezus Christus te aanvaarden als een natuurlijk onderdeel van het christelijk leven; 

- door eenvoudig te leven, in eenvoud van hart, niet in grootse dingen en door jezelf van de wereld te bewaren.

Veel christenen leven in tradities en gewoonten, die in meerdere of mindere mate goed zijn. Het Woord van God is echter waarop wij ons leven dienen te bouwen. Wie tevreden is met christelijke tradities en christelijke gewoontegetrouwheid als leidraad heeft, zal mogelijk voor veel kwaad bespaard worden, maar hij zal niet het Leven vinden en niet door de Heilige Geest vervuld worden in dit leven en in het toekomstige leven zal Hij, zo Hij God in eeuwigheid al niet zal missen, mogelijk moeten ontdekken dat zijn werken niet standhouden en door het vuur vergaan, omdat er niet gebouwd is met goud, zilver en kostbaar gesteente, maar met hout, hooi of stro (‹1 Kor. 3:10-15; 2 Kor. 4:10›). 

Maar hoe dan ook: u, jij en ik schieten in veel opzichten tekort, maar toch is het bovenstaande het volwassen christelijk leven en daarom is de oproep aan ieder van ons om de strijd van het geloof de strijden ... voorwaarts christenstrijders, niet achterwaarts, volg je Meesters’ spoor ... minder is er niet en meer is er niet: Hij, Jezus Christus, is de Weg, de Waarheid en het Leven! Niemand komt tot de Vader dan door Hem (‹Johannes 14:6›)! 

Er is geen compromis, wel vergeving, wel herstel, wel heiliging, wel zegen, wel een goede strijd van het geloof, niet van eigen werken, behalve dan van de werken die God voor ons bereid heeft, opdat wij daarin zouden leven en wandelen (‹Efeziërs 2:8-10›)! 

Volg Christus niet na, zonder volledig op Hem te vertrouwen, opdat Hij in en door je werkt en opdat Hij jou vervult met de vrucht van zijn Heilige Geest.

Laat niets en niemand je de prijs doen missen! 


















BIJLAGE I - DE RELATIE TUSSEN DE HUWELIJKSSLUITING en de ZEVEN BIJBELSE FEESTEN

- DE FEESTEN van de OOGST in het VOORJAAR -

14e Nisan / Abib

voor de uittocht

15e Nisan / Abib

bij het begin van de uittocht

16e Nisan / Abib

in het land

 ... Nisan / Abib

in het lnd

50e dag van de Omertelling

in het land


Het slachten van het Voorbijgaansoffer


Het Feest van het Voorbijgaansoffer (‹Pesach›) op de beginavond van het Feest van de Ongezuurde Broden

 dat 7 dagen duurt

Het Feest van de aanbieding van de eerstelingsgarve van de gersteoogst (‹Omer Resjiet›) in de Tempel op de dag na de feestsabbat

(‹*de orthodoxe Joden beginnen altijd al op de 16e met de Omertelling, dat is na de sabbatdag van het Feest›)

Het Feest van de aanbieding van de eerstelingsgarve van de gersteoogst (‹Omer Resjiet›) in de Tempel op de dag na de eerste weeksabbat na 15 Nisan (‹Lev. 23:10-11›). 

(‹*volgens Leviticus 23:15 moet het Wekenfeest 7 volle sabbatten duren en o.i. zijn dat dan de gewone weeksabbatten›)

Het Vijftig Dagen Feest of Wekenfeest of Pinksteren

(‹Sjavoe’ot›) 

(‹Lev. 23:20›)

(‹de 50 dagen zijn 7 weken, dat is 49 dagen met een 50e dag ter aflsuiting, dat is een jubeljaarcyclus uitgedrukt in dagen: de 50 dagen staan voor 7 x 7 jaren (‹=49›) met het 50e jaar als het jubeljaar›)




Begin van de Omertelling 

7 x 7 dagen = 7 weken = 49 dagen

Einde Omertelling 

50e dag


De loskoping uit de slavernij in Egypte buiten de Wet om

De bevrijding uit de slavernij in Egypte door het Voorbijgaansoffer buiten de Wet om en op voorwaarde van de besnijdenis in het vlees  

(‹Ex. 4:25, 26; 12:44, 48; Lev. 12:3›)









HET KRUISOFFER van JEZUS CHRISTUS

JEZUS CHRISTUS DRIE DAGEN en DRIE NACHTEN in GRAF EN DODENRIJK

OPSTANDING

de EERSTGEBORENE UIT DE DODEN

UITSTORTING HEILIGE GEEST, DE ANDERE VERZOENER (‹Jh. 14:16›)

DE BRUIDSPRIJS BETAALD

MOHAR


DE BRUIDSPRIJS AANVAARD

MOHAR

DE WET in de gestalte van de HEILIGE GEEST van JEZUS CHRISTUS in het HART VAN DE BRUID,  dat is DE GEMEENTE

KETOEBAH

De macht van zonde en dood is verbroken


De opstanding en vergeving van zonde en nieuw leven 

jezelf rein en heilig bewaren

- DE FEESTEN van de OOGST in het NAJAAR -


1 Tisjri

in het land


10 Tisri 

in het land


15-22 Tisjri 

in het land


Dag van Bazuingeschal of Bazuinenfeest

Yom Teru’ah


Rosh ha-Shanah


Verzoendag

Yom Kippur


 

Het Loofhuttenfeest Soekkot


TIEN VASTENDAGEN

 

DE VOLKEN JAARLIJKS NAAR HET LOOFHUTTENFEEST in JERUZALEM 

Jezus Christus in de hemel om in het Huis van de Vader de woningen te bereiden



7 dagen = 7 jaar

Bruidegom en. Bruid in de hemelse ‘choeppah’



de Gemeente bekleed zich. met de mantel van de gerechtigheid en met blinkend fijn linnen, de rechtvaardigde daden van de heiligen

Jezus’ wederkomst op de wolken om de Gemeente als Bruid op te nemen


Jezus verschijnt uit de ‘choeppah’ op de berg Sion met de 144.000 als eerstelingen vrijgekocht voor God en het Lam 

De reine Bruid, volkomen verzoend en

gelijkvormig 

aan Hem. 

Tekenen maagdelijkheid.

Bruidegom met de Bruid als zijn lichaan verlaten de hemel-‘choeppah’


Jezus’ wederkomst op de Olijfberg

Jezus Christus de Vredevorst

- 1000 jaar -

Jeruzalem zijn aardse Bruid en Israël zijn Sieraadland

DE ONGEZUURDE BRODEN ZIJN HET BEELD VAN HET ZICH REIN BEWAREN IN DE PERIODE VAN ONDERTROUW

KIDDOESHIN

DE BRUIDEGOM KOMT OM DE BRUID TE HALEN

LAQAḤ

DE BRUIDEGOM TROOST DE BRUID BIJ AANKOMST IN HET VADERHUIS

 NISSOE’IN

DE BRUIDEGOM WORDT ÉÉN MET ZIJN BRUID

VERZOENING

YICHUD 

BRUIDEGOM met de HEMELSE BRUID als ZIJN LICHAAM KOMEN NAAR DE FEESTMAALTIJD

SE’UDAT NISSOE’IN

BRUIDEGOM met de HEMELSE BRUID als ZIJN LICHAAM HEERST 1000 JAAR ALS KONING met zijn AARDSE KONINKLIJKE GEMALIN, JERUZALEM. 

SOEKKOT




 7 jaar grote verdrukking op. aartde







 22 Tisjri

23 Tisjri

Het Slotfeest

Sj’mini Atseret

 

Vreugde van de Wet

Simchat Tora





DE BRUIDEGOM W

DE KETOEBAH d.w.z. de WET in de gestalte van de HEILIGE GEEST van JEZUS CHRISTUS in het HART VAN DE BRUID,  dat is DE GEMEENTE

Jezus’ wederkomst op de Olijfberg

Jezus op de troon van het Vrederijk















BIJLAGE II - DE ROL VAN DE RAMSHOORN - DE SJOFAR

In de Joodse wetgeving (‹Mishnah, Talmoed, Rishonim, Acharonim en moderne commentatoren›) is er geen aanwijzing te vinden dat het gebruik van een ramshoorn verplicht zou zijn bij een huwelijksceremonie of -feest. Maar muziek maken is toegestaan en niet verboden, zelfs met de ramshoorn, de ‘sjofar’, die niet zozeer een muziekinstrument is, maar belangrijke gebeurtenissen aankondigt door er luid of met stoten op te blazen. 


Waarom werd de ramshoorn of sjofar geblazen?


De ramshoorn komt in 65 verzen voor in het Oude Testament. In het Nieuwe Testament komt de ramshoorn expliciet 9 keer voor. In het totaal dus in 74 verzen. Dit overzicht met een reeks Bijbelse verwijzingen naar de ramshoorn is bedoeld als hulp om licht te werpen op de vraag waarom op de ramshoorn geblazen werd.  


1. De ramshoorn of sjofar herinnert aan het offer van Abraham of beter gezegd aan het offer dat God in de plaats van Abrahams  offer gaf nl. een ram, dat met zijn horens vastzat.  

We lezen in Genesis 22:13 ... 

“Abraham sloeg zijn ogen op en keek rond, en zie, achter hem zat een ram met zijn horens vast in de struiken. Abraham liep erheen, pakte dat ram en bracht het als brandoffer in plaats van zijn zoon.’”


2. Het volk moest bij de berg Sinaï tot God naderen bij het buitengewoon krachtige geluid van de ramshoorn. 

We lezen in Exodus 19:16 ...

“Op de morgen van de derde dag waren er donderslagen en bliksemen en er hing een zware wolk over de berg en het geluid van de ramshoorn klonk buitengewoon hard. Heel het volk in het kamp beefde.”


3. De Wet werd Israël gegeven bij de klank van een ramshoorn uit de hemel. 

We lezen in Exodus 19:19 ... 

“Terwijl het geluid van de ramshoorn gaandeweg heel krachtig werd, sprak Mozes en GOD antwoordde hem met luide stem.” 


4. Juda ging onder ede een verbond met de HEERE aan bij het geluid van een ramshoorn. 

We lezen in 2 Kronieken 15:12-15 ...

“Zij gingen een Verbond aan om met heel hun hart en met heel hun ziel de HEERE, de GOD van hun vaderen, te zoeken. Ieder die de HEERE, de GOD van Israël, niet zou zoeken, zou gedood worden, van klein tot groot, zowel man als vrouw. Zij legden met luide stem een eed af aan de HEERE, bij het geschal van trompetten en ramshorens. Heel Juda was blij over deze eed, want zij hadden die met heel hun hart afgelegd en Hem met heel hun wil gezocht en Hij liet zich door hen vinden en de HEERE schonk hun rust rondom.” 


5. De ramshoorn werd geblazen bij het begin van het jaar op de eerste van de zevende maand. 

We lezen in Numeri 10:10 ...

“Spreek tot de zonen van Israël en zeg: ‘In de zevende maand, op de eerste dag van de maand, zal het voor jullie sabbat zijn, een gedenkdag bij het schallen van de ramshoorn, een heilige bijeenkomst’ ”. 


6. De ramshoorn werd geblazen op de Grote Verzoendag op de tiende van de maand. 

We lezen in Leviticus 25:9

“In de zevende maand, op de tiende van de maand, zul je de ramshoorn laten klinken. Op de Verzoendag zul je de ramshoorn door heel jullie land laten klinken.”


7. De ramshoorn werd geblazen op de Grote Verzoendag bij het begin van het Jubeljaar. De ramshoorn klonk door heel het land.

We lezen in Leviticus 25:8-11

“Jullie zullen ook zeven jaarweken tellen, zeven keer zeven jaren, zodat de dagen van de zeven jaarweken samen negenenveertig jaar voor je zullen zijn. In de zevende maand, op de tiende van de maand, zul je de ramshoorn laten klinken. Op de Verzoendag zul je de ramshoorn door heel jullie land laten klinken. Het jaar van het vijftigste jaar zullen jullie heiligen. In heel het land zullen jullie voor alle inwoners vrijheid afkondigen. Het zal een jubeljaar voor jullie zijn en ieder van jullie zal terugkeren naar zijn eigen bezittingen en ieder zal terugkeren naar zijn eigen familie. Het jaar van het vijftigste jaar zal een jubeljaar voor jullie zijn. Jullie mogen niet zaaien en wat er vanzelf is opgekomen mogen jullie niet oogsten en jullie mogen niets afsnijden van de ongerepte wijnstok. ” 


8. De ramshoorn werd geblazen bij het begin van een Feest, maar ook om een vasten af te kondigen of een gewijde bijeenkomst aan te kondigen. 

We lezen in Psalm 81:4 ...

“Blaas op de ramshoorn bij nieuwe maan, bij vollemaan, op de dag van ons feest.”

We lezen in Joël 2:15

“Blaas de ramshoorn in Sion, heilig een vasten, roep een gewijde samenkomst uit.”


9. De ramshoorn werd geblazen om de HEERE te loven.

We lezen in Psalm 98:5 ...

“Psalmzing de HEERE bij de lier, bij de lier en de klank van een lied, bij trompetten en de klank van een ramshoorn. Barst uit in gejubel voor het aangezicht van de koning, de HEERE.” 

We lezen in Psalm 150:3 ...

“Loof Hem met geklank van de ramshoorn, loof Hem met de harp en lier! ”


10. De ramshoorn werd geblazen om de strijd te beëindigen. 

Wij lezen in 2 Samuël  2:28 ... 

“Toen blies Joab op de ramshoorn en heel het volk stond stil. Zij achtervolgden Israël niet meer en streden niet verder.”

Wij lezen in 2 Samuël  20:1 ... 

“Er was daar een man van niets, genaamd Seba, de zoon van Bichri, een Benjaminiet. Hij blies op de ramshoorn en zei: “Wij hebben geen deel aan David en wij hebben geen erfdeel bij de zoon van Isaï. Laat iedere man naar zijn eigen tenten gaan, Israël!” 

Wij lezen in 2 Samuël  20:22 ... 

“De vrouw kwam met haar wijsheid bij heel het volk en zij hakten Seba, de zoon van Bichri, het hoofd af en wierpen het Joab toe. Toen blies hij op de ramshoorn en zij verspreidden zich en gingen van de stad weg. Ieder ging naar zijn eigen tenten en Joab keerde terug naar Jeruzalem, naar de koning.”


11. God stijgt omhoog bij het klinken van de ramshoorn. 

Wij lezen in Psalm 47:6 ... 

“GOD stijgt omhoog onder gejubel, de HEERE, bij het klinken van de ramshoorn.”


12. Er werden ramshorens geblazen voor de Kist van God, de Ark toen die omhoog werd gebracht naar Jeruzalem. 

We lezen in 2 Samuël 6:15 ...

“David en heel het huis van Israël brachten de Kist van de HEERE omhoog onder gejuich en bij het geluid van de ramshoorn. ”

We lezen in 1 Kronieken 15:28 ... 

“Heel Israël bracht de Kist van het Verbond van de HEERE omhoog onder gejuich, bij het schallen van de ramshoorn en het schetteren van de trompetten en bij het geklank van de cimbalen en zij speelden op de harpen en de lieren.”


13. De ramshoorn werd geblazen om te waarschuwen. 

We lezen in Ezechiël 33:3-6 ...

“... en die ziet het zwaard over het land aankomen, blaast op de ramshoorn en waarschuwt het volk en iemand hoort het geluid van de ramshoorn, maar laat zich er niet door waarschuwen, en vervolgens komt het zwaard en neemt hem weg, dan zal zijn bloed op zijn eigen hoofd rusten. Hij hoorde het geluid van de ramshoorn, maar liet zich niet waarschuwen, zijn bloed rust op hem, maar de ziel van wie zich laat waarschuwen, zal ontkomen.”

We lezen in Jesaja 18:3 ...

“Wanneer men op de bergen de banier opheft, zullen alle burgers van de wereld en alle bewoners van de aarde het zien, en wanneer men op de ramshoorn blaast, zullen jullie het horen!” 

14. De ramshoorn werd geblazen om de Israëlieten op te roepen als er oorlog was. 

We lezen daarover in Richteren 3:27 ...

“Toen hij daar aankwam, blies hij op de ramshoorn in het bergland van Efraïm. Daarop daalden de zonen van Israël met hem het gebergte af en hij zelf liep voor hen uit.” 

en in Richteren 6:34 ...

“De Geest van de HEERE bekleedde Gideon. Hij blies op de ramshoorn en de Abiëzrieten werden bijeengeroepen om achter hem te gaan staan.”

en in 2 Samuël 20:1 ...

“Er was daar een man van niets, genaamd Seba, de zoon van Bichri, een Benjaminiet. Hij blies op de ramshoorn en zei: “Wij hebben geen deel aan David en wij hebben geen erfdeel bij de zoon van Isaï. Laat iedere man naar zijn eigen tenten gaan, Israël!” 

en in Jeremia 4:5 ...

“Verkondig het in Juda en laat het horen in Jeruzalem en zeg: ‘Blaas op de ramshoorn in het land!’, roep met luide stem en zeg: ‘Kom bijeen, kom naar de vestingsteden!’ ”

en in Jeremia 4:19 ...

“Help, mijn buik, mijn buik, ik krimp ineen van de weeën, o de wanden van mijn hart, mijn hart gaat in mij tekeer, ik kan niet zwijgen, want het schallen van de ramshoorn snijdt door mijn ziel, o wee, strijdgeschal.”

en in Jeremia 5:27 ...

““Hef de banier omhoog op aarde, blaas op de ramshoorn onder de volken, zonder de volken tegen haar af, roep de koninkrijken van Ararat, Minni en Askenaz tegen haar op, stel een leger tegen haar op, laat de paarden oprukken als wrede, verslindende sprinkhanen!”

en in Nehemia 4:14 ...

“Op de plaats waar jullie het geluid van de ramshoorn horen, daar moeten jullie bij ons komen. Onze GOD zal voor ons strijden.” 

en in Amos 3:6 ...

“Als men in de stad op de ramshoorn blaast, zou het volk dan niet sidderen? Als er een kwaad in de stad is, zou de HEERE dat dan niet hebben gedaan?”


15. Gideon bracht de vijandige legers in verwarring met de ramshoorn. 

We lezen in Joz. 7:15-22

“Toen Gideon het verhaal van deze droom en de uitleg ervan had gehoord, boog hij zich neer in aanbidding en keerde naar het legerkamp van Israël terug en zei: “Sta op, want de HEERE heeft jullie het legerkamp van Midian in handen gegeven.” Hij verdeelde de driehonderd man in drie hoofd(afdeling)en en hij gaf iedereen een ramshoorn in de hand en en een lege kruik en een fakkel binnen in de kruik. Hij zei tegen hen: “Kijk naar mij en doe net zo. Zie, als ik bij de rand van het legerkamp aangekomen ben, dan moeten jullie net zo doen als ik. Als ik op de ramshoorn blaas, ik en allen die met mij zijn, dan moeten jullie ook op de ramshorens blazen om heel het legerkamp heen en zeggen: ‘Voor de HEERE en voor Gideon!’ ” Gideon en de honderd mannen die met hem waren, kwamen bij de rand van het legerkamp aan tegen het begin van de middelste nachtwacht, toen de wachtposten zich nog maar net opgesteld hadden, en zij bliezen op de ramshorens en sloegen de kruiken stuk, die zij in hun hand hadden. De drie hoofdafdelingen bliezen op de ramshorens en braken de kruiken stuk. Met hun linkerhand hielden zij de fakkels vast en met hun rechterhand de ramshorens om daarop te blazen en zij riepen: “Het zwaard van de HEERE en van Gideon!” Zij stonden rondom het legerkamp, ieder op zijn plaats. Toen ging heel het legerkamp op de loop en zij schreeuwden en vluchtten weg. Toen de driehonderd mannen op de ramshorens bliezen, maakte de HEERE dat ieder in heel het legerkamp het zwaard tegen de ander ophief en het leger vluchtte tot bij Beth-Sitta in de richting van Tseredath, tot aan de oever van Abel-Mehola, bij Tabbath.”


16. Zeven ramshorens werden voor de Kist, de Ark, uit gedragen bij het beleg van Jericho, terwijl een week lang iedere dag één keer om de stad heen trok met soldaten, priesters en de Kist en op de zevende dag werd er luid op geblazen ...

We lezen in Jozua 6:4 ...

“De zeven priesters die) voor de Kist uitlopen zullen zeven ramshorens voor het jubelgeschal dragen. Op de zevende dag moeten jullie zeven keer om de stad heentrekken en dan moeten de priesters op de ramshorens blazen.”


17.  De ramshoorn werd geblazen om het volk zijn zonde en overtredingen bekend te maken.

We lezen in Jesaja 58:1 ...

“Roep luidkeels, houd je niet in, verhef je stem als een ramshoorn en verkondig mijn volk hun overtreding en het huis van Jakob hun zonden.”


18. De ramshoorn werd gebruik bij de kroningsceremonie van de koning. 

We lezen in 2 Samuël 15:10 ...

“Absalom had ijlbodes uitgezonden naar alle stammen van Israël om te zeggen: “Als jullie het geluid van de ramshoorn horen, dan moeten jullie zeggen: ‘Absalom is koning in Hebron.’ ” 

We lezen in 1 Koningen 1:34, 39 ...

“Laat Zadok, de priester, met Nathan, de profeet, hem daar tot koning over Israël zalven. Dan moeten jullie op de ramshoorn blazen en zeggen: ‘Leve koning Salomo!’ ”

“Zadok, de priester, nam de hoorn met olie uit de tent en zalfde Salomo. Zij bliezen op de ramshoorn en heel het volk zei: ‘Lang leve koning Salomo!’ 

We lezen in 2 Koningen 9:13 ...

“Toen haastten zij zich en een ieder pakte zijn kleed en legde het onder hem neer op de kale treden van de trap en zij bliezen op de ramshoorn en zeiden: ‘Jehu is koning!’ ”


19.  De ramshoorn zal geblazen worden in de Messiaanse tijd. 

We lezen daarover in Jesaja 27:13 ...

“Op die dag zal men op een grote ramshoorn blazen. Dan zullen degenen komen die in het land Assyrië verloren dreigen te gaan en degenen die verdreven zijn naar het land Egypte. Zij zullen de HEERE aanbidden op de heilige berg in Jeruzalem.” 

We lezen daarover ook in Zacharia 9:14 ...

“De HEERE zal boven hen verschijnen en zijn pijlen zullen flitsen als de bliksem, en mijn Heer, de HEERE, zal op de ramshoorn blazen en Hij zal voortschrijden in zuiderstormen. ”


20. De ramshoorn zal geblazen worden als God zijn engelen uitzendt om zijn uitverkorenen bijeen te brengen. 

Wij lezen daarover in Matteüs 24:31 ...

“Hij zal zijn engelen uitzenden met een grote ramshoorn en zij zullen zijn uitverkorenen uit de vier wind(streken) bijeenbrengen, van het ene uiterste van de hemelen tot aan het andere uiterste ervan.” 


21. De ramshoorn zal geblazen worden als de ontslapenen worden opgewekt en de nog levende gelovigen veranderd zullen worden.

Wij lezen in 1 Korintiërs 15:51, 52 ...

“Zie, ik deel jullie een geheimenis mee: wij zullen niet allemaal ontslapen, maar wij allen zullen veranderd worden, plotseling, in een oogwenk, wanneer de laatste ramshoorn klinkt, en de doden zullen onvergankelijk opstaan en wij zullen veranderd worden.”


22. De ramshoorn zal geblazen worden 

Wij lezen in 1 Thessalonicenzen 4:16 (‹strikt genomen staat er niet ‘ramshoorn’, maar ‘hoorn’›) ...

‘Want onze Heer Zelf zal bij het bevel en bij de stem van het hoofd van de engelen en bij (het klinken van de rams)hoorn van GOD neerdalen van de hemel en de doden die in Christus zijn, zullen het eerst opstaan.”


23. De stem van Jezus klinkt als de ramshoorn.

Wij lezen in Openbaring 1:10 dat de apostel Johannes onze Here Jezus Christus hoorde spreken.

“Ik kwam in de Geest op de eerste dag van de week en ik hoorde achter mij een luide stem als van een ramshoorn ...”

Dat gebeurt nog eens in Openbaring 4:1. 

“Hierna zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel. En de stem, die ik als een ramshoorn met mij had horen spreken, zei: “Kom hierheen naar boven en Ik zal je tonen wat er hierna te gebeuren staat.” 


24. De ramshoorn zal zeven keer geblazen worden wanneer het Lam de zeven zegels van de boekrol heeft geopend.

Wij lezen in Openbaring 8:1, 2, 6 

(vs. 1, 2) “Toen Hij het zevende zegel opende, was er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang. En ik zag de zeven engelen die voor GOD stonden en hun werden zeven ramshorens gegeven ... (vs. 6) ”De zeven engelen die de zeven ramshorens hadden, maakten zich klaar om erop te blazen.”


25. De ramshoorn zal niet meer gehoord worden in het gevallen Babylon. 

In Openbaring 18:22 lezen wij ...

“Het geluid van de harp en van de ramshoorn en van allerlei zangers en hoornblazers zal niet meer in je gehoord worden ...”  


Samenvattend kunnen wij dit zeggen ...


- de ramshoorn kondigde heilige samenkomsten 

- de ramshoorn kondigde de heilige oorlog aan en blies deze af

- de ramshoorn kondigde de verovering van de stad en het land van Gods vijanden aan

- de ramshoorn kondigde Gods oordelen aan

- de ramshoorn kondigde een verbond met God aan

- de ramshoorn kondigde Gods opstijgen naar omhoog aan

- de ramshoorn bracht de zonde in herinnering

- de ramshoorn kondigde volkomen verzoening aan

- de ramshoorn is nauw verbonden met Gods tegenwoordigheid in de gedaante van de Kist en zeven ramshoorns getuigden daarvan

- de ramshoorn kondigde de kroning van de koning aan

- de ramshoorn klonk ook tot lof en eer aan God

- de ramshoorn zal klinken in de komende dagen als de Messias terugkomt


Onze menselijke geschiedenis is door God verbonden met het Lam van GOD en dat Lam is mannelijk en dus een Ram. 

Daarom dat wij bij al deze gelegenheden de Ramshoorn van Hem horen, niet in het minst in het boek Openbaring waar dat Lam alleen waardig blijkt te zijn om de lossersrol aangaande het land en de erbij horende vrouw te openen


De Bijbel is het boek van het RAM van GOD !


















BIJLAGE III - DE VERBONDSSLUITING OP DE BERG SINAÏ

In het verbond op de berg Sinaï zien wij de typische kenmerken van een Joodse huwelijkssluiting en ook in het boek Ruth vinden wij deze  kenmerken voor een goed deel terug, zoals in het schematisch overzicht hieronder te zien is. 

De ondertrouw van Israël met God op de berg Sinaï onder de Wet is een schaduwbeeld van de ondertrouw van de Gemeente van Jezus Christus door de Heilige Geest op de eerste dag van het Vijftig Dagen Feest (‹=Pinksteren›). Beide gebeurtenissen tonen daarom duidelijke overeenkomsten. In beide gevallen was er wind en vuur en een sterk geluid. 

De Joodse traditie zegt dat toen Israël de Wet ontving, de engelen hen kroonden met kransen van vuur. We lezen dat er bij de Sinaï een gemengd volk voor de HEERE verscheen. Als God zijn volk op de Sinaï ontmoet davert zijn stem van de donder. (‹De Joodse traditie leert dat Gods stem zich verdeelde in de 70 talen van de volken›). In Jer. 23:29 zegt God: “Is mijn woord niet als vuur, spreekt de HEERE, en als een hamer die een rots verbrijzeld?’ ” Zoals een hamer een rots in stukken slaat, zo verdeelde Gods stem zich toen. 

Op de eerste dag van het Vijftig Dagen Feest of Wekenfeest waren er ook tongen van vuur en Joodse mannen uit alle volken onder de hemel in Jeruzalem. Gods stem doorbrak alle taalbarrières alsof het niets was door het spreken in tongen tot eer van God.

God gaf zijn Wet op stenen tafelen in de handen van Mozes, God gaf zijn Geest op tafelen van vlees in de harten van de gelovigen nadat Hij naar de hemel gegaan was. 

Zoals de Wet, de Thora, gezag heeft over de ondertrouwde vrouw Israël die Hij uit Egypte heeft verlost, zo heeft de Heilige Geest gezag over de Gemeente van Jezus Christus, zijn ondertrouwde vrouw die Hij uit de volken verlost heeft. 

Mozes bracht een offer en sprenkelde het bloed deels op het altaar en deels op het volk, zo werd het verbond op de berg Sinaï gesloten. Daarna ging Mozes met de oudsten de berg op, ze gebruikten een maaltijd, aanschouwden God en aten en dronken. Vervolgens ging Mozes alleen de wolk in en kwam na weken terug met de stenen tafelen. 

Jezus bracht ook eerst het Offer in Zichzelf, een nieuw Verbond en vervolgens deelt Hij de gave van de Heilige Geest aan de gelovige Israëlieten uit ter voorbereiding op de komende eeuw. Jezus verscheen na zijn opstanding 40 dagen lang aan zijn apostelen en discipelen en gaf hen de grote zendingsopdracht op een berg (‹Mt. 28:16›) en Hij hield maaltijd met zijn discipelen in een bovenkamer in Jeruzalem, voordat Hij vanaf de Olijfberg naar de hemel ging. 

In Ex. 32:28 kwamen er 3000 mensen  om en op het Vijftig Dagen Feest, Pinksteren, kwamen er 3000 mensen tot Leven ... 

We zetten alles nog eens in een overzicht, ook hoe het toeging bij het huwelijk van Izak en Rebekka en dat van Boaz en Ruth.


Izak en Rebekka

Sinaï Verbond

Boaz - Ruth Lossing

Verbond in Christus

1.

BESLUIT & HUWELIJKSOVEREENKOMST


de ‘shiddoekhin’

(de huwelijks-overeenkomst)


De dienstknecht van Abraham is de ‘shadkhan’, die bemiddelt voor diens zoon Izak voor de bruid Rebekka. 


De dienstknecht betaalt ook 

de bruidsprijs.

de ‘shiddoekhin’

(huwelijksovereenkomst)


Mozes treedt op als huwelijksbemiddelaar, 

tussen God en het volk.

Gods Wet, de Thora

onderwijst hoe het volk zich rein dient te bewaren.

Exodus 19:3-9



de ‘shiddoekhin’

(huwelijksovereenkomst)

Naomi heeft de lossersrol van het land van haar man bewaard en daarmee liggen alle bepalingen en wederzijdse verplichtingen vast voor de loskoop van het land en de daarbij behorende vrouw.

Ruth 2:20

Boaz besluit het land met Ruth erbij te lossen. In de poort van de stad bij de rechtszaak onder toezicht van 10 man, een  zgn. ‘minyan’, komt hij er als de wettige  losser uit. Boaz, de Israëlitische man, uit de stam Juda  en uit de stad Bethlehem. 

Ruth 4:5, 9, 10, 11

de ‘shiddoekhin’

(huwelijksovereenkomst) 



Het plan en het besluit was er 

voor de grondlegging van de wereld 

en de bruidsprijs was toen al betaald, want wij lezen van het Lam dat geslacht is vóór de grondlegging van de wereld.

De bruid was toen al uitgekozen.

Openbaring 13:8

Efeziërs 1:4-6




De dienstknecht van Abraham eet en drinkt nadat de overeenkomst gesloten is. 

Het is een eenvoudige ontmoeting. Rebekka’s familie wil er wel 10 dagen van maken, maar de knecht vertrekt al de volgende dag.

Mozes klom met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël omhoog ...  Zij aanschouwden GOD, aten en dronken.’ 

Dit is  de maaltijd bij de totstandkoming van de ondertrouw, het is niet het bruiloftsmaal!

Exodus 24:9-11

----


In het boek Ruth ligt de nadruk op de lossing, niet op de huwelijkssluiting tussen Boaz en Ruth


2.

VERZEGELING & OVERHANDIGING VAN DE ONDERTROUWAKTE- DE ‘KETOEBAH’

IN HET BIJZIJN VAN TWEE GETUIGEN


De knecht van Abraham geeft geschenken van de bruidegom aan de aanstaande bruid. 

Van een geschreven overeenkomst, een ‘ketoebah’, wordt geen melding gemaakt, 

maar deze kan er wel geweest zijn.

Ontvangst van 

de ‘ketoebah’

de Wet

op tafels van steen


Deze Wet is zijn grote Gave aan de bruid Israël die Hij in ondertrouw neemt. 


De twee getuigen zijn o.i. Aäron en Jozua, die naast de bemiddelaar Mozes nauw bij alles betrokken zijn.

Aäron en Jozua zijn geen familieleden van elkaar en zo behoort dat ook te zijn bij getuigen. 

We lezen in het boek Ruth, niet over de ‘ketoebah’, maar deze kan wel gebruikelijk geweest zijn, maar de archeologie reikt wat betreft de ‘ketoebah’ niet verder dan de tijd van de Babylonische ballingschap.

De ondertrouwde Bruid, de Gemeente, die ontstaan is in Handelingen 2,  ontvangt de Heilige Geest als gave, 


Deze Geest is de ‘ketoebah’,

haar bruidsgeschenk. 

Hij vertegenwoordigt de Bruidegom

in het hart van de Bruid, 

zolang zij nog niet bij Hem 

in het Vaderhuis is. 

3.

DE VERWERVING - ‘KINYAN’


Rebekka stemt erin toe om mee te gaan, d.w.z. zij gaat akkoord met heel de huwelijksovereenkomst en de knecht en de familieleden zijn getuigen.

Het volk zegt ‘ja’

Er waren getuigen

Ruth had al van tevoren op de dorsvloer aangegeven dat zij de lossing wenste en daarmee ook het huwelijk met Boaz aanvaardde.

Er waren tien oudsten getuigen van de ‘kinyan’, de koop - Ruth 4:2


3.

PERIODE VAN ONDERTROUW - ‘kiddoeshin’



God onderhoudt zijn ondertrouwde vrouw Israël met ‘manna’ uit de hemel. Dit geldt voor heel het volk.


Met het bloed van de offers bewaart Hij Israël, zijn ondertrouwde vrouw,  

in reinheid van levenswandel.


Zijn ondertrouwde vrouw verspreid een welriekende geur in haar goede tijden onder de volken.



God onderhoudt zijn ondertrouwde vrouw, de Gemeente, met Zichzelf als het Brood van het Leven, de Ware Spijs, en  Hij bewaart haar rein met zijn Bloed (‹Johannes 6:›)

5.

DE LOSSER WETTELIJK AANGEWEZEN


--

De Losser is degene die volgens de Wet daartoe gerechtigd  is! 

De losser wordt wettelijk erkend en gaat tot lossing over.

De losser wordt wettelijk erkend in Op. 5 en gaat tot lossing over in Op. 6.

3.

DE REINIGING - DE ‘MIKVEH’ - HET REINIGINGSBAD

 

Mogelijk 

dat er op de reis ergens een gelegenheid was

 om zich te reinigen

Exodus 19:10

‘Ga naar het volk toe 

en heilig hen vandaag en morgen 

en laten ze hun kleren wassen.’

Ruth 3:3

Was je en zalf je en doe je overkleed aan 

en daal af naar de dorsvloer ...’

Titus 3:5-7

Hij heeft ons gered, niet door rechtvaardige werken die wij zouden gedaan hebben, maar door zijn barmhartigheid, door het waterbad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest ...






4.

DE ‘CHOEPPAH’ - HUWELIJKSBALDAKIJN of HEMELBED

5.

de ‘choeppah’

(huwelijksbaldakijn)



de Tent van Izak

de ‘choeppah’

(huwelijksbaldakijn)

Ex. 19:9, 16; 24:15 e.v. 

Dit zijn enkele teksten die doen denken aan de tegenwoordigheid van het huwelijksbaldakijn bij de Verbondssluiting. 


“De HEERE zei tegen Mozes: “Zie, Ik zal tot je komen in een dichte wolk, opdat het volk het zal horen als Ik met je spreek en zij ook voor eeuwig in jou zullen geloven.” Want Mozes had de HEERE de woorden van het volk meegedeeld.” (Ex. 19:9)


de ‘choeppah’

(huwelijksbaldakijn)

Ruth 3:9

Hij zei: “Wie ben je?” 

Zij zei: “Ik ben Ruth, uw dienares,

 spreid uw vleugel over uw dienares uit, want u bent de losser.” 


Ruth 3:11 

‘Nu dan, mijn dochter, wees niet bang. Alles wat je gezegd hebt, zal ik voor je doen, want iedereen in de poort van mijn volk weet, dat je een deugdzame vrouw bent.’

de ‘choeppah’

(huwelijksbaldakijn)

Openbaring 7:15

Daarom zijn zij voor de troon van GOD en dienen Hem dag en nacht in de Tempel, en Hij die op de troon zit, 

zal bij hen wonen. 

(Aramese Peshitta NT)


Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn Tent over hen uitspreiden. 

(Griekse NT)


Wij vinden in Jes. 4:5 een prachtige tekst over het toekomstige huwelijksbaldakijn dat God zal instellen over Jeruzalem:

‘... dan zal de HEERE overdag een wolk scheppen over heel de Woning op de berg Sion en over haar samenkomsten, en ’s nachts rook en de glans van een vlammend vuur, want over alles wat heerlijk is, zal een huwelijksbaldakijn zijn.’


DE TWEE GETUIGEN

6.

--

Ex. 19:10, 24

Aäron en Jozua

Ruth 4:2, 9, 10

de tien oudsten-getuigen, 

die het volk vertegenwoordigen

Openbaring 11:3



SE’UDAT NISU’IM - HET BRUILOFTSMAAL na de ‘CHOEPPAH”

7.

--

--

Ruth 4:11, 12

Het bruiloftsmaal  wordt niet genoemd, maar de sfeer van feestelijkheid is wel te proeven, nu Boaz Ruth als zijn vrouw heeft verworven. 









Beide geschiedenissen, (a) die van de verbondssluiting op de Sinaï en (b) die van Boaz en Ruth bevatten elementen van de Joodse huwelijkssluiting, maar er missen nog de nodige elementen, omdat het in geval van (a) gaat om een ondertrouw van God met zijn volk en niet om de huwelijksdag en het feest, en ook blijft de Bruidegom, GOD, op afstand, en in geval van (b) gaat het om de lossing van de akker met de vrouw die erbij hoort en blijven ook de huwelijksdag en het huwelijksfeest buiten beschouwing. Het beeld is nog lang niet compleet. Pas in de laatste dagen zal alles voltooid worden en zal de Bruiloft plaatsvinden, die dan genoemd wordt de Bruiloft van het Lam (‹Op. 19:6-10›).

De Feestrol (‹Megilla›) van het boek Ruth‚ neemt zijn plaats in gedurende het Wekenfeest, dat volgt op het Feest van het Voorbijgaansoffer en het Feest van de Ongezuurde Broden. Gezamenlijk beslaan deze 3 feesten een periode van 2 maanden. Dat was ook de periode van de dag van de Uittocht uit Egypte tot aan de aankomst bij de berg Sinaï en de daarop volgende Wetgeving. Toen vond de huwelijkssluiting plaats tussen God en zijn volk  en zo vindt ook in het boek Ruth op diezelfde tijd aan het eind van het Wekenfeest het huwelijk plaats tussen de losser Boaz en de door hem met het land geloste bruid.  


BIJLAGE IV - DE TEKST VAN DE ‘KETOEBAH’


ketoebah-aramees-engels-2.jpg


DIT IS OM ZEKER TE STELLEN 

DAT op de  ... dag van de week, ... dag van de maand ... in het jaar 57 ... dat overeenkomt met de ... dag van (de maand) ... (in het jaar) ..., de heilige huwelijksovereenkomst werd afgesloten in ... (plaatsnaam) tussen Bruidegom .... en zijn Bruid ...

De voornoemde Bruidegom verklaarde het volgende ten overstaan van zijn Bruid: 

“Je bent mijn vrouw in overeenstemming met de Wet van Mozes en van Israël. Ik beloof oprecht dat ik een betrouwbare echtgenoot voor je zal zijn. Ik zal je eren en je liefhebben. Ik zal voor je werken. Ik zal je beschermen en je ondersteunen en je voorzien van alles wat nodig is voor je levensonderhoud, zoals dat passend is voor een Joodse echtgenoot om te doen. Ik zal ook alle verdere verplichtingen op mij nemen die zijn voorgeschreven door onze godsdienstig statuut.”

En de voornoemde bruid heeft zich tot trouw aan hem verplicht, in genegenheid en oprechtheid en bijgevolg heeft zij het op zich genomen om alle plichten na te komen zoals dat voor een Joodse vrouw passend is.

Deze Huwelijksovereenkomst is op de juiste wijze tot stand gekomen zoals dat de gewoonte is in Israël.

.................

................... ..................

Rabbijn Getuigen


BIJLAGE V - EIGENTIJDSE TEKST VAN DE ‘TENA’IM’, DE ‘KETOEBAH’ EN DE ‘GET’


De volgende drie teksten van de ‘tena’im’, de ‘ketoebah’ en de ‘get’ zijn een vertaling van Engelse teksten die zijn opgesteld door het Kollel Institute in Toronto, een Joodse onderwijsinstelling, die internationale bekendheid heeft verkregen. De deelnemers aan de opleiding vormen een kerngroep van geleerden die zich voltijds bezig houden met de Thora-studie op hoog niveau.

De teksten hebben duidelijk een niet-orthodox karakter en zijn enigszins modernistisch, maar geven een goed beeld van wat de drie documenten inhouden en ook van de tinten die de verschillende Joodse groeperingen eraan geven.



Eigentijdse tekst van de ‘Tena’im’ (‹de bepalingen of de huwelijkse voorwaarden›)

Mag het u goed gaan!

“Mag deze (overeenkomst) uitlopen en uitspruiten als een groene tuin. Wie een vrouw vindt, heeft een groot goed gevonden en de gunst gevonden van de HEERE God, Die goed is en Die deze eenheid ondersteunt.”  

Mag Hij, Die de uitkomst vanaf het begin beslist, een goede bekendheid en duurzaamheid verlenen aan de verplichtingen en voorwaarden die besproken en overeengekomen zijn door beide partijen, dat is enerzijds ______  die de bruidegom vertegenwoordigt en anderzijds  ______  die de bruid vertegenwoordigt, (en geven) dat alle verplichtingen van de bruidegom ten opzichte van de bruid zijn nagekomen, en dat evenzo, alle verplichtingen van de bruid ten opzichte van de bruidegom zijn nagekomen. Geen van beiden heeft nog claims of eisen ten opzichte van de ander, alleen rest nog de verplichting dat de voornoemde bruidegom de voornoemde bruid zal trouwen (‘optillen’) door de ‘choeppah’ en de ‘kiddoeshin’ in overeenstemming met de Wet van Mozes en Israël, op de  ______  dag van (de maand)  ______  in het jaar  ______ 

Zij zullen niet voor elkaar weglopen en niets voor elkaar verbergen met betrekking tot hun bezittingen, maar eerder behoren zij gelijkwaardig het gezag over hun bezittingen te delen, vreedzaam en rustig, zoals dat de gewoonte is van hen die kinderen van de Thora zijn en van hen die ontzag hebben voor de HEERE. Al het bovenstaande is opgesteld in goede (onderlinge) verstandhouding en na zorgvuldig afwegen. We hebben de wettelijke formaliteit voltrokken om de overeenkomst en alles wat hierboven vermeld staat en uitgewerkt is voor beide partijen bindend te maken door een voorwerp dat wettelijk geschikt is voor het in werking doen treden van een overeenkomst. 

ALLES IS GELDIG EN BEVESTIGD

Verklaard door __________________________, Getuige Verklaard door  ___________________________, Getuige 

 





Een eigentijdse ‘Ketoebah’ uit Atlanta, Verenigde Staten (Kollel Instituut - Toronto)

Op dinsdag, de 8e van (de maand) Tammoez, in het jaar 5611 vanaf de Schepping van de Wereld volgens de berekening van de stad Atlanta, waren wij er getuigen van dat de jongeman Moshe, de zoon van Benjamin, als volgt tegen bruid, Sarah, de dochter van  Avraham, zei “Wees mijn vrouw overeenkomstig de wet van Mozes en Israël. Ik zal je dienen, eren, onderhouden en voorzien in wat je nodig hebt in overeenstemming met de wijze waarop Joodse mannen, die trouw hun vrouwen dienen, eren, onderhouden en in hun levensbehoeften voorzien. Ik heb je het bedrag van 200 ‘zoeza’ in zilver gegeven in overeenstemming met de wetsvoorschriften van de Thora en ik zal je voorzien van voeding, kleding en voorzien in wat je verder nodig hebt en ik zal met je leven zoals dat de gewoonte van heel de wereld is.” De jonge vrouw Sarah is akkoord [met de voorwaarden] en zal zijn vrouw worden en haar bruidsgeschenk dat haar door het huis van haar vader ter beschikking is gesteld in zilver, goud, juwelen, kleding en meubilair met zich meenemen. De bruidegom Moshe heeft het zojuist genoemde bruidsgeschenk ontvangen voor 100 zuivere zilverstukken en hij heeft ermee ingestemd om van zichzelf hier nog eens 100 zuivere zilverstukken aan toe te voegen zodat het totaal uitkomt op 200 pure zilverstukken. De bruidegom Moshe heeft verklaard: “Ik heb het zakelijk onderpand van deze ‘ketoebah’-akte, het bruidsgeschenk en wat ik er persoonlijk aan heb toegevoegd als verplichting [voor de bruid] op me genomen en op mijn erfgenamen na mij om dat op te brengen van alle bezittingen en eigendommen die ik op enige plaats onder de hemel heb, die ik al in eigendom heb of nog mijn eigendom zullen worden, onroerende goed of roerend goed. Al het bovenstaande zal als onderpand dienen voor de betaling van de ‘ketoebah’, het bruidsgeschenk en wat ik er persoonlijk aan toegevoegd heb, zelfs als het betaald moet worden door het kleed van mijn schouders te nemen, hetzij bij mijn leven [in geval van echtscheiding] of bij mijn sterven, vanaf de dag van vandaag.” Moshe heeft de betaling op zich genomen van deze ‘ketoebah’, het bruidsgeschenk en wat hij er persoonlijk aan heeft toegevoegd, met alle regelgeving in verband met alle ‘ketoebah-documenten en toevoegingen die onder de dochters van Israël gebruikelijk zijn, die opgesteld zijn in overeenstemming met het voorschrift van de Wijzen, en niet als een ‘asmachta’ [een overeenkomst gebaseerd op de aanname dat beide partijen het ermee instemmen] of als een eenvoudige overeenkomst op een blanco formulier.  Wij hebben de verwerving (dat is de zgn. ‘kinyan’) [die het bovenstaande document bindend maakt] door Moshe, de zoon van Benjamin, de bruidegom van Sarah, de dochter van Abraham, de bruid, in werking gesteld in overeenstemming met alles wat hiervoor op schrift gesteld en verklaard is door middel van een voorwerp dat geschikt is om de koopovereenkomst te bekrachtigen. 

Al het bovenstaande is betrouwbaar vastgesteld en bindend. 

[De twee getuigen zetten hier hun handtekeningen] 

De tekst van een ‘Get’, een Joods echtscheidingsdocument (Kollel Instituut - Toronto)

Op de  __________ dag van de week, de __________ dag van de maand __________ in het jaar ____ ______ vanaf de schepping van de wereld volgens de berekening van de kalender die wij gewend zijn te volgen, in de stad __________, die ligt aan de rivier __________, en bij de waterbronnen, stem ik er uit vrije wil mee in, terwijl ik onder geen enkele druk sta,  ik, _______, die ook bekend sta als ______, de zoon van __________, die vandaag aanwezig is in de stad  ____ ______, die ligt aan de rivier __________, en dicht bij de waterbronnen, om je te laten gaan en in vrijheid te stellen en van je te scheiden, opdat je de beschikking en het gezag over jezelf zult hebben, jij, mijn vrouw __________, de dochter van ____ ______, die vandaag in de stad  __________ bent, gelegen aan de rivier __________ en dichtbij de waterbronnen, die tot nu toe mijn vrouw geweest bent. 

Nu dan, ik laat je gaan, en stel je in vrijheid en scheid van je opdat je de beschikking en het gezag over jezelf zult hebben om heen te gaan en de man te trouwen die je wilt. Niemand mag je vanaf deze dag belemmeren en je bent gerechtigd tot iedere man

Dit is voor jou een brief van wegzending, een brief van invrijheidstelling en een document van ontheffing, in overeenstemming met de Wet van Mozes en Israël. 

_________ de zoon van  _________ , getuige
_________ de zoon van  _________ , getuige

Van deze ‘get’ d.w.z. ‘scheidbrief’ zegt Jezus Christus in Matteüs 19: 8, 9 ....

“Hij zei tegen hen: ‘Om de hardheid van jullie harten heeft Mozes jullie toegestaan om van jullie vrouwen te scheiden, maar vanaf het begin is het niet zo geweest. Maar Ik zeg jullie: Wie zijn vrouw verlaat, terwijl er geen sprake van overspel is, en een ander tot vrouw neemt, pleegt overspel, en wie een door haar man verlatene tot vrouw neemt, pleegt overspel.’ ”

BIJLAGE VI - DE TEKST VAN DE BIRKAT HA-MAZON - DE ZEGENBEDE NA DE MAALTIJDbirkat_hamazon-page1.jpgbirkat_hamazon-page2.jpg

DE ZEGENBEDE NA DE FEESTMAALTIJD, NA DE SE’UDAT NISSU’IN 

In veel Joodse gemeenschappen zal de dankzegging  en zegening na de maaltijd ingeleid worden met het zingen van ‘Devai Haser’, d.w.z. ‘Neem de verdrukking weg!’ 

Neem de verdrukking weg en ook de toorn,
Dan zullen de stommen in zingen uitbarsten.
Hij zal ons leiden op rechte paden
en de zegenbedes van de zonen van Jeschurun [Aäron] verhoren.

דְּוַי הָסֵר וְגַם חָרוֹן 

וְאָז אִלֵּם בְּשִיר יָרוֹן. 

נְחֵנוּ בְּמַעְגְלֵי צֶדֶק, 

שְׁעֵה בִּרְכַּת בְּנֵי יְשׁוּרוּן (בְּנֵי אַהַרוֹן).

De stem van vreugde en de stem van blijdschap 

de stem van de bruidegom en de stem van de bruid

zal weer gehoord worden in de steden van Juda

en op de pleinen van Jeruzalem

קוֹל שָׂשׂוֹן וְקוֹל שִׂמְחָה ,וְקוֹל שִׂמְחָה
קוֹל חָתָן וְקוֹל כַּלָּה ,וְקוֹל כַּלָּה
עוֹד יִשָּׁמַע בְּעָרֵי יְהוּדָה
.וּבְחוּצוֹת יְרוּשָׁלַיִם

Het tweede deel van bovenstaande tekst houdt verband met Jeremia 33:10,11.


Hierna volgen eerst twee inleidende psalmen ...


Psalm 137

עַל נַהֲרוֹת בָּבֶל שָׁם יָשַׁבְנוּ גַּם בָּכִינוּ בְּזָכְרֵנוּ אֶת צִיּוֹן. עַל עֲרָבִים בְּתוֹכָהּ תָּלִינוּ כִּנֹּרוֹתֵינוּ. כִּי שָׁם שְׁאֵלוּנוּ שׁוֹבֵינוּ דִּבְרֵי שִׁיר וְתוֹלָלֵינוּ שִׂמְחָה שִׁירוּ לָנוּ מִשִּׁיר צִיּוֹן. אֵיךְ נָשִׁיר אֶת שִׁיר יְהוָה עַל אַדְמַת נֵכָר. אִם אֶשְׁכָּחֵךְ יְרוּשָׁלָ‍ִם תִּשְׁכַּח יְמִינִי. תִּדְבַּק לְשׁוֹנִי לְחִכִּי אִם לֹא אֶזְכְּרֵכִי אִם לֹא אַעֲלֶה אֶת יְרוּשָׁלַ‍ִם עַל רֹאשׁ שִׂמְחָתִי. זְכֹר יְהוָה לִבְנֵי אֱדוֹם אֵת יוֹם יְרוּשָׁלָ‍ִם הָאֹמְרִים עָרוּ עָרוּ עַד הַיְסוֹד בָּהּ. בַּת בָּבֶל הַשְּׁדוּדָה אַשְׁרֵי שֶׁיְשַׁלֶּם לָךְ אֶת גְּמוּלֵךְ שֶׁגָּמַלְתְּ לָנוּ. אַשְׁרֵי שֶׁיֹּאחֵז וְנִפֵּץ אֶת עֹלָלַיִךְ אֶל הַסָּלַע. 

“Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij als wij aan Sion dachten. Aan de wilgen in haar midden hingen wij onze lieren op. Want zij, die ons gevangen hielden, vroegen ons daar om de woorden van een lied te zingen, zij die ons kwelden vroegen om iets vreugdevols. Zij zeiden: “Zing toch voor ons uit de liederen van Sion!” Hoe zouden we een lied van de HEERE kunnen zingen, op vreemd grondgebied? Als ik jou zou vergeten, o Jeruzalem, laat dan mijn rechterhand zichzelf vergeten. Laat mijn tong aan mijn gehemelte vastkleven, als ik niet aan jou zou denken, als ik Jeruzalem niet zou stellen boven mijn grootste blijdschap! O HEERE, denk toch aan de zonen van Edom, op de dag van Jeruzalem, zij die zeggen: “Ontbloot haar, ontbloot haar, tot op haar fundament toe!” O dochter van Babel, jij die tot verwoesting gedoemd bent, gelukkig zijn zij die aan jou je misdaad zullen vergelden, die jij tegenover ons hebt begaan. Gelukkig is hij, die je kleine kinderen zal grijpen en verpletteren op de rots.” 


Psalm 126

שִׁיר הַמַּעֲלוֹת בְּשׁוּב יְהוָה אֶת שִׁיבַת צִיּוֹן הָיִינוּ כְּחֹלְמִים. אָז יִמָּלֵא שְׂחוֹק פִּינוּ וּלְשׁוֹנֵנוּ רִנָּה אָז יֹאמְרוּ בַגּוֹיִם הִגְדִּיל יְהוָה לַעֲשׂוֹת עִם אֵלֶּה. הִגְדִּיל יְהוָה לַעֲשׂוֹת עִמָּנוּ הָיִינוּ שְׂמֵחִים. שׁוּבָה יְהוָה אֶת שְׁבִיתֵנוּ כַּאֲפִיקִים בַּנֶּגֶב. הַזֹּרְעִים בְּדִמְעָה בְּרִנָּה יִקְצֹרוּ. הָלוֹךְ יֵלֵךְ וּבָכֹה נֹשֵׂא מֶשֶׁךְ הַזָּרַע בֹּא יָבוֹא בְרִנָּה נֹשֵׂא אֲלֻמֹּתָיו.  

Lied van het opgaan. “Toen de HEERE hen die naar Sion terugkeerden terugbracht, was het alsof wij droomden. Onze mond was vol gelach, en onze tong vol gejuich. Onder de volken zei men: ‘De HEERE heeft grote dingen met hen gedaan!’ De HEERE heeft grote dingen met ons gedaan, wij zijn er blij van geworden. O HEERE, breng een keer in onze gevangenschap zoals waterstromen een keer brengen in het Zuiderland. Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Wie de zaadbuidel draagt, gaat huilend voort, maar straks zal hij komen met gejuich en zijn schoven dragen.” 


Daarna is het vaak gebruikelijk om, als er drie of meer mannen van 13 jaar of ouder aan de tafel gegeten hebben, de volgende inleidende woorden te spreken:

Mijne heren, laten wij de zegen uitspreken:

רַבּוֹתַי, נְבָרֵךְ: 

De anderen antwoorden: 

המסבים עונים

Gezegend is de Naam van de HEERE van nu aan tot in eeuwigheid. (Ps. 113:2)

יְהִי שֵׁם יְיָ מְבֹרָךְ מֵעַתָּה וְעַד עוֹלָם: 

De leider zegt ...

המזמן אומר

Met de toestemming van onze heren en onze leraren en meesters, 

laten wij (onze God), van Wie wij gegeten hebben, zegenen!

בִּרְשׁוּת מְרָנָן וְרַבָּנָן וְרַבּוֹתַי, נְבָרֵךְ (אֱלֹהֵינוּ) שֶׁאָכַלְנוּ מִשֶּׁלוֹ: 

De anderen antwoorden: 

המסבים עונים

Gezegend is (onze God) van wiens overvloed wij gegeten hebben 

en door wiens goedheid wij leven.

בָּרוּךְ (אֱלֹהֵינוּ) שֶׁאָכַלְנוּ מִשֶּׁלוֹ וּבְטוּבוֹ חָיִינוּ: 

De leider herhaalt en zegt:

המזמן חוזר ואומר

Gezegend is (onze God) van wiens overvloed wij gegeten hebben

en door wiens goedheid wij leven.

בָּרוּךְ (אֱלֹהֵינוּ) שֶׁאָכַלְנוּ מִשֶּׁלוֹ וּבְטוּבוֹ חָיִינוּ: 


De ‘Birkat Ha-Mazon’, de Zegen van de Maaltijd

De ‘Birkat Ha-Mazon’, de Zegen van de Maaltijd bestaat uit vier zegeningen, die na de maaltijd worden gereciteerd. De eerste drie zegeningen worden beschouwd als door de geschreven Wet vereiste zegeningen. 


1. De eerste ‘birkat ha-mazon’, de eerste zegening of dankzegging is voor het eten. 

Deze zegening gaat terug op Berakhot 48b. Een dankzegging voor het voedsel was volgens de traditie door Mozes opgesteld uit dankbaarheid voor het ‘manna’ dat de kinderen van Israël na de Uittocht aten gedurende de reis door de woestijn.

בָּרוּךְ אַתָּה יְהֹוָה אֱלֹהֵינוּ מֶלֶךְ הָעוֹלָם הַזָּן אֶת הָעוֹלָם כֻּלּוֹ בְּטוּבוֹ בְּחֵן בְּחֶסֶד וּבְרַחֲמִים, הוּא נֹתֵן לֶחֶם לְכָל־בָּשָׂר כִּי לְעוֹלָם חַסְדּוֹ וּבְטוּבוֹ הַגָּדוֹל תָּמִיד לֹא חָסַר לָנוּ וְאַל יֶחְסַר לָנוּ מָזוֹן (תָּמִיד) לְעוֹלָם וָעֶד בַּעֲבוּר שְׁמוֹ הַגָּדוֹל כִּי הוּא אֵל זָן וּמְפַרְנֵס לַכֹּל וּמֵטִיב לַכֹּל וּמֵכִין מָזוֹן לְכָל־בְּרִיּוֹתָיו אֲשֶׁר בָּרָא בָּרוּךְ אַתָּה יְיָ הַזָּן אֶת הַכֹּל. 

Gezegend bent U, o HEERE, onze God, Koning van het heelal, o HEERE onze God, Koning van het heelal, die heel de wereld voedt met uw goedheid, met genade, met liefdevolle trouw en tedere barmhartigheid. U geeft voedsel aan alle vlees, want uw liefdevolle trouw duurt tot in eeuwigheid. Door uw grote goedheid heeft het ons nooit aan voedsel ontbroken, o, mag het ons tot in eeuwigheid niet ontbreken om wille van uw grote Naam, want U voedt en onderhoudt alle wezens en U doet goed aan allen en U zorgt voor voedsel voor al uw schepselen die U geschapen hebt. Gezegend bent U, o HEERE, die allen voedsel geeft.

2. De tweede ‘birkat ha-mazon’, de tweede zegening of dankzegging is voor het land. 

Deze zegening is een dankzegging voor het land Israël en deze zegen wordt toegeschreven aan Jozua die Israël het beloofde land binnenleidde.

נוֹדֶה לְּךָ יְהֹוָה אֱלֹהֵינוּ עַל שֶׁהִנְחַלְתָּ לַאֲבוֹתֵינוּ אֶרֶץ חֶמְדָּה טוֹבָה וּרְחָבָה וְעַל שֶׁהוֹצֵאתָנוּ יְיָ אֱלֹהֵינוּ מֵאֶרֶץ מִצְרַיִם וּפְדִיתָנוּ מִבֵּית עֲבָדִים וְעַל בְּרִיתְךָ שֶׁחָתַמְתָּ בִּבְשָׂרֵנוּ וְעַל תּוֹרָתְךָ שֶׁלִּמַּדְתָּנוּ וְעַל חֻקֶּיךָ שֶׁהוֹדַעְתָּנוּ וְעַל חַיִּים חֵן וָחֶסֶד שֶׁחוֹנַנְתָּנוּ, וְעַל אֲכִילַת מָזוֹן שָׁאַתָּה זָן וּמְפַרְנֵס אוֹתָנוּ תָּמִיד, בְּכָל יוֹם וּבְכָל עֵת וּבְכָל שָׁעָה. 

Wij danken U, O HEERE, onze God, omdat U een aantrekkelijk, goed en overvloedig land aan onze vaderen als erfdeel in bezit hebt gegeven en omdat U, o HEERE, onze God, ons uit het land Egypte hebt geleid en ons uit het huis van de slavernij bevrijd hebt, maar ook (danken wij U) voor uw Verbond, dat u in ons vlees als (uw) zegel gegeven hebt, uw Wet die U ons hebt onderwezen, uw wetsvoorschriften, die U ons bekend hebt gemaakt, het leven, de genade en liefdevolle goedheid die U aan ons hebt geschonken en voor het voedsel waarmee U ons voortdurend voedt en ons iedere dag onderhoudt, elk seizoen en elk uur.

3. De derde ‘birkat ha-mazon’, de derde zegening of dankzegging is voor Jeruzalem.

Deze zegening wordt toegeschreven aan David, die Jeruzalem tot de hoofdstad van Israël maakte en aan Salomo, die de Tempel in Jeruzalem bouwde.  

רַחֶם נָא יְיָ אֱלֹהֵינוּ עַל יִשְׂרָאֵל עַמֶּךָ, וְעַל יְרוּשָׁלַיִם עִירֶךָ, וְעַל צִיּוֹן מִשְׁכַּן כְּבוֹדֶךָ, וְעַל מַלְכוּת בֵּית דָּוִד מְשִׁיחֶךָ, וְעַל הַבַּיִת הַגָדוֹל וְהַקָדוֹשׁ שֶׁנִּקְרָא שִׁמְךָ עָלָיו. אֱלֹהֵינוּ, אָבִינוּ, רְעֵנוּ, זוּנֵנוּ, פַרְנְסֵנוּ וְכַלְכְּלֵנוּ וְהַרְוִיחֵנוּ, וְהַרְוַח לָנוּ יְיָ אֱלֹהֵינוּ מְהֵרָה מִכָּל צָרוֹתֵינוּ. וְנָא אַל תַּצְרִיכֵנוּ יְיָ אֱלֹהֵינוּ, לֹא לִידֵי מַתְּנַת בָּשָׂר וָדָם וְלֹא לִידֵי הַלְוָאָתָם, כִּי אִם לְיָדְךָ הַמְּלֵאָה הַפְּתוּחָה הַקְּדוֹשָׁה וְהָרְחָבָה, שֶׁלֹא נֵבוֹשׁ וְלֹא נִכָּלֵם לְעוֹלָם וָעֶד. 

Wees barmhartig, o HEERE onze God, over Israël, uw volk, over Jeruzalem, uw stad, over Sion,  de Woning van uw heerlijkheid, over het koninkrijk van het huis van David, uw gezalfde, en over het grote en heilige Huis waarover uw Naam is uitgeroepen. O, onze God, onze Vader, voed ons, onderhoud ons, steun ons, breng ons verademing en schenk ons verademing van al onze benauwdheden, o HEERE onze God. Wij smeken U, o HEERE onze God, laat het ons niet ontbreken aan handen met gaven van vlees en bloed en (ook) niet aan handen met leningen, maar alleen aan uw helpende hand, die vol is, geopend, heilig en overvloedig, zodat wij niet voor eeuwig en altijd beschaamd of teleurgesteld zullen zijn.

4. De vierde ‘birkat ha-mazon’, de vierde zegening of dankzegging is voor Gods goedheid.

Deze zegening is opgesteld door Gamliël in Yavneh. De verplichting om deze zegening te reciteren wordt in het algemeen beschouwd als een taak voor een Joodse ‘rabbijn’. De gekleurde woorden klinken als ‘ha-Tov ve-ha-Metiv la-kol’ en betekenen ‘die goed is en goed is (voor allen).

בָּרוּךְ אַתָּה יְיָ אֱלֹהֵינוּ, מֶלֶךְ הָעוֹלָם, הָאֵל אָבִינוּ, מַלְכֵּנוּ, אַדִירֵנוּ, בּוֹרְאֵנוּ, גֹּאֲלֵנוּ, יוֹצְרֵנוּ, קְדוֹשֵׁנוּ קְדוֹשׁ יַעֲקֹב, רוֹעֵנוּ רוֹעֵה יִשְׂרָאַל, הַמֶּלֶךְ הַטּוֹב וְהַמֵּיטִיב לַכֹּל, שֶׁבְּכָל יוֹם וָיוֹם הוּא הֵיטִיב, הוּא מֵיטִיב, הוּא יֵיטִיב לָנוּ, הוּא גְמָלָנוּ, הוּא גוֹמְלֵנוּ, הוּא יִגְמְלֵנוּ לָעַד, לְחֵן וּלְחֶסֶד וּלְרַחֲמִים וּלְרֶוַח הַצָּלָה וְהַצְלָחָה, בְּרָכָה וִישׁוּעָה, נֶחָמָה פַּרְנָסָה וְכַלְכָּלָה וְרַחֲמִים וְחַיִּים וְשָׁלוֹם, וְכָל טוֹב; וּמִכָּל טוּב לְעוֹלָם אַל יְחַסְּרֵנוּ.

Gezegend bent U, o HEERE, onze God,  Koning van het heelal, o God, onze Vader, onze Koning, onze Sterkte, onze Schepper, onze Verzoener, onze Maker, onze Heilige, de Heilige van Jakob, onze Herder, de Herder van Israël, o Koning, die Goed is en goed is voor allen, dag aan dag heeft Hij (ons) goed gedaan, Hij doet (ons) goed en Hij zal ons goed doen: U hebt ons overladen en U overlaadt ons en U zult ons altijd overladen met genade, liefdevolle trouw, barmhartigheid, verlichting, uitkomst, voorspoed, zegen en redding, troost, voorzienigheid en levensonderhoud, barmhartigheid en leven en vrede en al het goede: laat ons van al het goede tot in eeuwigheid niets tekortkomen.

Op dit punt is de ‘Birkat Ha-Mazon’, de zegen van de maaltijd eigenlijk beëindigd met de woorden אַל יְחַסְּרֵנוּal yechasrenu’, d.w.z. ‘mag ons niets ontbreken ...’

Na deze vier zegeningen volgen een reeks korte gebeden, die elk beginnen met ‘ha-rachman’, ‘de Barmhartige’. De gebeden doen een beroep op Gods barmhartigheid. 

הָרַחֲמָן הוּא יִמְלוֹךְ עָלֵינוּ לְעוֹלָם וָעֶד. הָרַחֲמָן הוּא יִתְבָּרַךְ בַּשָּׁמַיִם וּבָאָרֶץ. הָרַחֲמָן הוּא יִשְׁתַּבַּח לְדוֹר דּוֹרִים, וְיִתְפָּאַר בָּנוּ לָעַד וּלְנֵצַח נְצָחִים, וְיִתְהַדַּר בָּנוּ לָעַד וּלְעוֹלְמֵי עוֹלָמִים.

De Barmhartige zal over ons regeren voor eeuwig en altijd. De Barmhartige zal gezegend zijn in hemel en op aarde. De Barmhartige zal geprezen zijn in alle generaties, verheerlijkt onder ons voor altijd en geëerd onder ons tot in alle eeuwigheid. 

הָרַחֲמָן הוּא יְפַרְנְסֵנוּ בְּכָבוֹד. הָרַחֲמָן הוּא יִשְׁבּוֹר עֻלֵּנוּ מֵעַל צַּוָּארֵנוּ, וְהוּא יוֹלִיכֵנוּ קוֹמְמִיוּת לְאַרְצֵנוּ. הָרַחֲמָן הוּא יִשְׁלַח לָנוּ בְּרָכָה מְרֻבָּה בַּבַּיִת הַזֶּה, וְעַל שֻׁלְחָן זֶה שֶׁאָכַלְנוּ עָלָיו. הָרַחֲמָן הוּא יִשְׁלַח לָנוּ אֶת אֵלִיָּהוּ הַנָּבִיא זָכוּר לַטּוֹב, וִיבַשֵּׂר לָנוּ בְּשׂוֹרוֹת טוֹבוֹת יְשׁוּעוֹת וְנֶחָמוֹת.

Mag de Barmhartige ons een waardig bestaan geven. Mag de Barmhartige het juk op onze nek verbreken en ons in oprechtheid naar het land brengen. Mag de Barmhartige een overvloedige zegen over dit huis brengen en over deze tafel waaraan wij gegeten hebben. Mag de Barmhartige ons de profeet Elia zenden, mag aan hem gedacht worden voor altijd, hij zal ons goede tijdingen brengen, uitreddingen en troost.

De volgende woorden kunnen worden aangepast naar de omstandigheden:

בבית אביו אומר הָרַחֲמָן הוּא יְבָרֵךְ אֶת אָבִי מוֹרִי בַּעַל הַבַּיִת הַזֶּה, וְאֶת אִמִּי מוֹרָתִי בַּעֲלַת הַבַּיִת הַזֶּה. אוֹתָם וְאֶת בֵּיתָם וְאֶת זַרְעָם וְאֶת כָּל אֲשֶׁר לָהֶם, אוֹתָנוּ וְאֶת כָּל אֲשֶׁר לָנוּ, כְּמוֹ שֶׁנִּתְבָּרְכוּ אֲבוֹתֵינוּ אַבְרָהָם יִצְחָק וְיַעֲקֹב בַּכֹּל מִכֹּל כֹּל – כֵּן יְבָרֵךְ אוֹתָנוּ כֻּלָּנוּ יַחַד בִּבְרָכָה שְׁלֵמָה. וְנֹאמַר: אָמֵן. בַּמָרוֹם יְלַמְּדוּ עֲלֵיהֶם וְעָלֵינוּ זְכוּת שֶׁתְּהֵא לְמִשְׁמֶרֶת שָׁלוֹם. וְנִשָׂא בְרָכָה מֵאֵת יְיָ, וּצְדָקָה מֵאֱלֹהֵי יִשְׁעֵנוּ, וְנִמְצָא חֵן וְשֵׂכֶל טוֹב בְּעֵינֵי אֱלֹהִים וְאָדָם.

Mag de Barmhartige mijn geëerde vader, het hoofd van dit huis, en mijn moeder, het hoofd van dit huis, hen hun huishouding, hun zaad en al wat het hunne is, net zo met een volkomen zegen zegenen, zoals onze vaderen Abraham, Izak en Jakob in alles, door alles en met alles gezegend werden. Laten wij ‘Amen!’ zeggen. Mogen er daarboven voorspraak voor hen en voor ons zijn ten goede opdat de vrede bewaard mag worden. Mag er zegen zijn van de HEERE en gerechtigheid van de God van onze redding en mogen wij genade en goed begrip vinden in de ogen van God en mensen.   


הָרַחֲמָן הוּא יְזַכֵּנוּ לִימוֹת הַמָּשִׁיחַ וּלְחַיֵּי הָעוֹלָם הַבָּא. מַגְדִּיל (ביום שמתפללים בו מוסף ובמלוה מלכה—מִגְדּוֹל) יְשׁוּעוֹת מַלְכּוֹ, וְעֹשֶׂה חֶסֶד לִמְשִׁיחוֹ, לְדָוִד וּלְזַרְעוֹ עַד עוֹלָם. עֹשֶׂה שָׁלוֹם בִּמְרוֹמָיו, הוּא יַעֲשֶׂה שָׁלוֹם עָלֵינוּ וְעַל כָּל יִשְׂרָאַל. וְאִמְרוּ: אָמֵן.

Mag de Barmhartige ons waardig maken voor de dagen van de Messias en voor het leven in de toekomende eeuw. Op de sabbatten en de Feesten en de Nieuwe manen is Hij een toren van uitreddingen voor zijn koning. Op doordeweekse dagen schenkt Hij grote redding aan zijn koning. Hij bewijst liefdevolle goedheid aan zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad, voor altijd (‹2 Samuël 22:51›). Mag Hij die vrede brengt in zijn hoogten, vrede stichten voor ons en voor heel Israël. Zeg dan: Amen!

יְראוּ אֶת יְיָ קְדֹשָׁיו, כִּי אֵין מַחְסוֹר לִירֵאָיו. כְּפִירִים רָשׁוּ וְרָעֵבוּ, וְדֹרְשֵׁי יְיָ לֹא יַחְסְרוּ כָל טוֹב. הוֹדוּ לַיְיָ כִּי טוֹב, כִּי לְעוֹלָם חַסְדּוֹ. פּוֹתֵחַ אֶת יָדֶךָ, וּמַשְׂבִּיעַ לְכָל חַי רָצוֹן. בָּרוּךְ הַגֶּבֶר אֲשֶׁר יִבְטַח בַּיְיָ, וְהָיָה יְיָ מִבְטַחוֹ. נַעַר הָיִיתִי גַּם זָקַנְתִּי, וְלֹא רָאִיתִי צַדִּיק נֶעֱזָב, וְזַרְעוֹ מְבַקֶּשׁ לָחֶם. יְיָ עֹז לְעַמּוֹ יִתֵּן, יְיָ יְבָרֵךְ אֶת עַמּוֹ בַשָּׁלוֹם.

Vrees de HEERE, jullie heiligen, want die Hem vrezen komen niets tekort. Jonge leeuwen komen tekort en lijden honger, maar wie de HEERE zoeken, zal het niet ontbreken aan alle goeds, O, dank de HEERE, want Hij is goed, zijn liefdevolle trouw duurt voor eeuwig. U doet uw hand open en verzadigt alles wat leeft met het goede. Gezegend is de man die op de HEERE vertrouwt en wiens vertrouwen de HEERE is (‹Jeremia 17:7›). Ik ben jong geweest en nu ben ik oud.  Toch heb ik nooit een rechtvaardige gezien die verlaten was of zijn nakomelingen om brood zien bedelen (‹Psalm 37:25›). De HEERE zal zijn volk sterken, de HEERE zal zijn volk zegenen met vrede (‹Psalm 29:11›).

Na de ‘Birkat Ha-Mazon’ volgen nog een keer de zeven zegeningen die al tijdens de huwelijkssluiting uitgesproken zijn. In gemeenschappen waar het bruidspaar na de huwelijksvoltrekking 7 dagen lang iedere dag in een huis in de gemeenschap wordt uitgenodigd, zal er op elk van de zeven avond één van de zeven zegeningen uitgesproken worden.

Van vele van deze teksten zijn er Askenazische (‹Oosteuropese›) en Sefardische (‹Westeuropese›) varianten. Dit is voor deze bespreking niet zo belangrijk. Hoofddoel is om een goed beeld te krijgen van hoe het toegaat bij de Joodse huwelijkssluiting en wat één en ander wil zeggen over Gods huwelijk met zijn Gemeente en zijn Volk. 

Volgens rabbijn Abraham Isaac Kook vormen de vier zegeningen een ‘gebedsladder’ die opklimt van de persoonlijke behoeften, naar de materiële noden van het land Israël, naar de geestelijke behoeften van de natie nl. Jeruzalem en de Tempel om ten slotte uit te komen bij met het hoogste verlangen nl. om ‘het licht voor de volken te zijn’.    




Bronnen:

W.J. Ouweneel: Hoogtijden voor Hem (Uitgeverij Medema, 2001)


Chuck Missler: The Wedding Model (Pattern is prologue: The Rapture, part 2)


Arnold G. Fruchtenbaum: The Jewish wedding system and the bride of the Messiah (Ariel Ministries)


Miriam Feinberg Vamosh: Vrouwen in de tijd van de Bijbel (De Banier,  Utrecht, 2008) 

Oorspronkelijke titel: Women at the time of the Bible (Palphot Ltd., Herzlia, Israël)


Raphaël Patai & Ayelet Oettinger: Bride Price (In de Encyclopedia of Jewish Folklore and Traditions, Haya Bar-Itzhak, ed. Rotledge 2012, pg. 87.)


Dov Linzer, “The Act of Marriage – Mohar and other Marriage-Monies,” in Kiddoeshin: Ownership or Partnership? - Yeshivat Chovevei Thora (July 31, 2016).


Arno Lamm & Emile-Andre Vanbeckevoort: Wake-up! (Uitgeverij Het Zoeklicht, Doorn, 2014)


Alfred Edersheim: Life and Times of Jesus the Messiah - Book 3, Ch. 4: The marriage feast in Cana of Galilee - The miracle that is a sign. 


Eli J. Mansour: A guide to the wedding ceremony according to the Syrian-Jewish tradition.


S. Ph. de Vries Mzn.: Joodse riten en symbolen. Oorspronkelijke uitgave  W.J. Thieme & Cie., Zutphen 1927-1932 (2 dln.›)


José Luís Sánchez Sánchez: The Sephardi Berberisca Dress, Tradition and Symbology, Universidad Complutense de Madrid, 2017 


Yaëlle Azagury: The Traje de Berberisca: an Encoded Dress, 2012


Mr. Joop C. Al: Overzicht van het Joodse Huwelijks- en Echtscheidingsrecht, 2002, Wolf Legal Publishers, Nijmegen



Bewerking: 

redactie EBV  - 1 juni 2023