BIJBELSE TIJDLIJNEN 


Inleiding

In Genesis 1 lezen wij over de scheppingsweek van 7 dagen. Daarmee is de ordening voor de schepping ingesteld! Zes dagen werkte God en op de zevende dag rustte Hij (‹Gen. 2:1, 3›). Alles werd in die ene week geschapen en gemaakt, zoals we heel duidelijk lezen in Ex. 20:11. Op de zevende dag voltooide God het scheppingswerk, zoals we lezen in Genesis 2:2, dus niet op zesde dag zoals we geneigd zijn te denken. De rust was de bekroning van de schepping. 

DIT WAS IN HET BEGIN.  

De instelling van dagen, jaren en vaste tijden was daarmee een feit. Er is geen enkele aanwijzing dat hierin enige verandering gekomen is sinds ‘IN HET BEGIN’, integendeel alles wijst erop dat deze ordening tot nu toe intact is gebleven. wij lezen in Genesis 1:14 ...

En GOD zei: “Laten er lichten komen aan de hemelkoepel om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, laten zij worden tot tekenen, vaste tijden, dagen en jaren en laten ze tot lichten worden aan de hemelkoepel om licht te geven op de aarde!” En zo gebeurde het. 

De dagen, bestaande uit de avond en morgen, waren er en ook de nacht en de dag. Want aan het eind van iedere scheppingsdag lezen wij ‘Het was avond geweest en morgen geweest, de ... dag’. Licht en donker wisselden elkaar af, ook al in de eerste drie dagen en op de vierde dag werd die afwisseling verder vorm gegeven met de schepping van de hemellichamen. 

De duur van dagen, maanden en jaren is vrijwel onveranderlijk gebleven, zoals ook de afstand van zon en maan ten opzichte van de aarde uiterst nauwkeurig gehandhaafd gebleven zijn vanaf HET BEGIN tot NU TOE.  De tijd had te doen met ordening, volgorde en voortgang. Pas met de zondeval werd de beleving van tijd ook negatief gekleurd door angst en vrees voor de dood zoals wij in Hebreeën 2:14, 15 lezen waardoor wij aan slavernij onderworpen waren.

“Omdat de zonen aan vlees en bloed deelhebben, 

heeft ook Hij daaraan op dezelfde wijze deel gekregen, 

opdat Hij door zijn dood, hem die de macht over de dood had, de satan, 

zou uitschakelen en allen zou verlossen die uit vrees voor de dood 

heel hun leven aan slavernij onderworpen waren.”

Het Hebreeuwse woord יוֹם (‹yōm›) voor ‘dag’ is waarschijnlijk afgeleid van de derde persoon enkelvoud יָּחָם (‹yāḥām›) van het Hebreeuwse werkwoord חָמַם (‹ḥāmam›) door de afzwakking van de middelste letter ‘h’. Het werkwoord betekent ‘warm worden’, ‘heet worden’, ‘warm zijn’ of ‘heet zijn’, zodat het woord ‘dag’ heenwijst naar het midden van de dag, wanneer de zon op zijn hoogst staat. 

Het Hebreeuwse woord שָׁנֵה (‹šāne›) voor ‘jaar’ is verbonden met de idee van herhaling en met het getal ‘twee’ dat niets anders is dan ‘nog een keer’. De jaren zijn dus kringlopen, de ovale cirkel die de aarde om de zon heeft gemaakt is op zijn beginpunt gekomen en dan volgt hij steeds weer opnieuw dezelfde route ... rond en rond!

Het Hebreeuwse woord מוֹעֲדִים (‹mōʿadīm›) voor ‘vaste tijden’ is verbonden met de gedachte van ‘samenkomen’ of ‘bijeenkomen’. Daarom lijkt de uitdrukking te wijzen op de maanden en tijden van nieuwe maan en van de feesten die als oogstfeesten in Israël altijd verbonden waren met bepaalde maanden en de maand was verbonden met de kringloop van de maan om de aarde.


1. Eén dag is één dag

In Genesis 1 lezen wij voor het eerst over de dag, die opgedeeld wordt in een avond en morgen. Het licht was er op de eerste dag, God bracht het tevoorschijn. Er staat niet dat God het licht schiep. Geleerden weten na duizenden jaren nog steeds niet wat het licht nu eigenlijk is. God is Licht zegt 1 Johannes 1:5 en bij de schepping bracht Hij het Licht tevoorschijn (‹Gen. 1:3›)! 

Er was al voor de zondeval een afwisseling van donker en licht, er was al een ordening van avond en morgen en van dagen en de lichten aan de hemel dienden zelfs voor het aangeven van vast tijden (‹Ps. 104:19›) en van dagen en jaren. 

We hebben het al gezegd: de dag als bestaande uit avond en morgen is de grondvorm van de scheppingstijd en kalender. Dit is een zeer fundamenteel gegeven! 


2. Eén dag is als duizend jaar

We hebben vastgesteld dat de dag het fundament vormt van de Bijbelse tijdrekening. Toch lezen wij in Psalm 90:4 ...

“Want duizend jaar zijn in uw ogen als de dag van gisteren, 

wanneer die voorbij is gegaan, en als een nachtdienst van een bewaker.” 

En 2 Petrus 3:8 herinnert hieraan met de woorden ... 

“Maar dit ene ding moeten jullie niet vergeten, geliefden, 

dat een dag bij de HEERE is als duizend jaar 

en duizend jaar als één dag.” 

We hoeven bij het lezen van deze woorden niet te gaan twijfelen aan het feit dat één dag één dag is, want er staat duidelijk het woordje ‘als’ in deze woorden. Duizend jaar zijn dus niet één dag, maar als één dag!

Zeven van zulke dagen van 1000 jaar brengen ons op 7000 jaar, waarvan 4000 jaar van Adam tot Christus en 2000 jaar van Christus tot zijn terugkomst of wederkomst (‹Hosea 6:2 - “Hij zal ons na twee dagen levend maken, op de derde dag zal Hij ons doen opstaan en wij zullen voor zijn aangezicht leven!”›) en ten slotte de laatste 1000 jaar van het komende Duizendjarig rijk (‹Op. 20›), die te beschouwen is als de sabbatsrust van de schepping en als het leven voor zijn aangezicht waarvan Hosea spreekt. Deze Hosea spreekt ook uit dat “ ... de zonen van Israël vele dagen zullen blijven zitten zonder koning, zonder vorst, zonder slachtoffer, zonder gewijde zuil en zonder priestertuniek en afgodsbeelden.” Dit is ook wat er de afgelopen 2000 jaar is gebeurd sinds 70 n. Chr. toen de Tempel in Jeruzalem door de Romeinen werd verwoest. 

De indeling in 7000 jaren is een Bijbelse indeling van de tijd en werd al door de Joodse rabbijnen erkend. Zo schrijft b.v. Vilna Gaon (‹1720-1790›) uit Litouwen: “Iedere scheppingsdag verwijst naar duizend jaren van ons bestaan en ieder detail van die dag zal zijn overeenkomstige gebeurtenis hebben op het verhoudingsgewijs zelfde tijdstip gedurende zijn millenium.” Ook  vele godsdienstige Joden meenden, dat de Messias aan het einde van de 4e periode van 1000 jaar zou komen, de vierde scheppingsdag waarop heel het hemels firmament werd opgevuld. 

De zevende dag na de eerste zes dagen van de week staat voor de zevende periode van 1000 jaar, dat is het komende Duizendjarige rijk, dat weliswaar nergens in de Bijbel ‘Vrederijk’ wordt genoemd, maar waarvan wij wel in Jes. 9:1-6 lezen:

“Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Over hen die wonen in het land van de schaduw van de dood zal het licht schijnen.  U zult het volk talrijk maken, U zult de blijdschap groot maken. Zij zullen zich verblijden voor uw aangezicht, zoals men zich verblijdt bij de oogst, zoals men zich verheugt bij het verdelen van de buit. Want het juk van zijn last en de stok op hun schouders en de staf die hem aandreef, hebt U verbroken net als op Midiansdag. Want elk schoeisel dat door het strijdgewoel besmeurd werd en elke mantel die door het bloed rolde, zal verbrand worden, een prooi van het vuur. Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt zijn Naam: Wonderbaar, Raadsman, Machtige God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Aan de grootheid van zijn heerschappij en aan zijn vrede zal geen einde komen op de troon van David en over zijn koninkrijk om dat te bevestigen en dat te sterken met recht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de HEERE van de legermachten zal dit doen.” 

Wat een adembenemend, indrukwekkend en geweldig Rijk zal dat zijn! Op die dag zal Israël voor Gods aangezicht leven!


3. De dagen van de mens zijn 120 jaren   

In Genesis 6:3 lezen wij van de mens, dat zijn dagen 120 jaren zullen zijn.

“Toen Noach een mensenzoon van vijfhonderd jaar geworden was, verwekte Noach Sem, Cham en Jafet. Toen de mensen zich op aarde begonnen te vermeerderen en er ook dochters aan hen geboren werden, zagen de zonen van GOD dat de dochters van de mensen mooi waren en zij namen voor zichzelf vrouwen uit allen die zij uitkozen. Toen zei de HEERE: ‘Mijn Geest zal niet eeuwig in de mens blijven, om zijn dwalingen is hij vlees. Zijn dagen zullen honderdtwintig jaar zijn. In die dagen waren de ‘nefilim’, de gevallenen, op aarde en ook daarna, toen de zonen van GOD tot de dochters van de mensen kwamen en zij aan hen baarden. Zij zijn de geweldigen van die vroegere tijd, mannen van naam. De HEERE zag dat de slechtheid van de mens groot was op aarde en dat alle gedachtenspinsels van zijn hart iedere dag alleen maar slecht waren. De HEERE kreeg er spijt van, dat Hij de mens op aarde gemaakt had en het deed Hem pijn aan zijn hart. De HEERE zei: “Ik zal de mens die Ik geschapen heb van de aardbodem wegvagen, zowel de mens als het vee, als de kruipende dieren en de vogels in de lucht, want ik heb er spijt van dat Ik ze gemaakt heb.’ Maar Noach vond genade in de ogen van de HEERE.” 

Dit aantal van 120 jaren kan slaan op: 

(‹1›) de jaren die Noach nog moest gaan gaan tot de vloed. Zo zou Noach 480 jaar geweest zijn, toen hij de opdracht ontving om de ark te bouwen, want toen hij 600 jaar was, begon de vloed (‹Gen. 7:6›). Voor de houdbaarheid van deze uitleg is geen bewijs.

(‹2›) de leeftijd van de mensen na de vloed, ook al zijn er wel mensen na de vloed ouder geworden dan 120 jaar, dan zijn dat toch uitzonderlijke gevallen. Daarom is deze zienswijze tot op grote hoogte aannemelijk en vormt zij ook een duidelijke verklaring waarom de mensen na de vloed vrijwel niet meer boven die leeftijdsgrens uitgekomen zijn, ook al roepen de uitzonderingen wel vragen op. 

(‹3›) de 120  jaren staan voor 120 jubeljaren. Een jubeljaar was het slot van een periode van 49 jaar, die opgebouwd was uit 7 jaarweken van elk 7 jaar, dat is samen 49 jaar. Het 50e jaar vormde de bekroning van het geheel (‹Lev. 25›). Maar als we vaststellen dat de 120 jaren in Genesis 6 feitelijk voor periodes van 50 jaar staan, dan weten wij dat de tijd van de mens 120 van zulke periodes van 50 jaar vertegenwoordigen en dat is precies 6000 jaar. Deze uitleg lijkt het beste te passen, zonder de uitleg onder 2 teniet te doen.

In Ps. 90:4 lazen wij al dat 1000 jaren in Gods ogen zijn als één dag. Als we dat tot ons laten doordringen, dan wordt het voor ons opnieuw duidelijk, dat de schepping na de zondeval te maken krijgt met 7 dagen of 7 periodes van 1000 jaar van menselijke werkzaamheid en van menselijke bestuur, die afgesloten worden met een 7e dag, d.w.z. een periode van 1000 jaar, het zgn. genoemde Duizendjarige Rijk. Die tijd en dat Rijk zal gekenmerkt worden door Goddelijk bestuur en door vrede en rust: een zeer grote sabbatdag. Zie Op. 20:1-6.  

Sabbatsdag, sabbatsjaar en jubeljaar zijn in dit alles hoogtepunten in de Goddelijke ordening. Dan draait alles om Hem. 

(‹A›) Heel bijzonder is in dit verband dat de Wet in Deuteronomium 31:9-11 voorschrijft dat de Wet om de zeven jaar, dus ieder sabbatsjaar, voorgelezen dient te worden aan heel het volk ...

“Mozes schreef deze Wet op en gaf die aan de priesters, de zonen van Levi, die de Kist van het Verbond van de HEERE droegen, en aan alle oudsten van Israël. Mozes gebood hun en zei: “Na verloop van zeven jaar, op de vastgestelde tijd van het jaar van de kwijtschelding op het Loofhuttenfeest, als heel Israël komt om voor het aangezicht van de HEERE, je GOD, te verschijnen in de plaats die Hij uitkiezen zal, zul je deze Wet ten aanhoren van heel Israël hardop voorlezen. Laat het volk, de mannen, de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen die binnen je poorten zijn, bijeenkomen, opdat zij luisteren en opdat zij leren om de HEERE, je GOD, te vrezen en zij erop zullen letten om alle woorden van deze Wet na te leven en opdat hun zonen, die het niet weten, zullen luisteren en leren om de HEERE, jullie GOD, te vrezen al de dagen dat jullie zullen leven op het grond(gebied) waarnaar jullie, over de Jordaan heen, zullen oversteken om het als erfdeel in bezit te nemen.” 

(‹B›) Daar komt nog bij dat wij in Handelingen 15:21 lezen dat de Wet van God, d.w.z. de Wet van Mozes die die Wet aan het volk overdroeg, zeker na de Babylonische ballingschap vanaf ongeveer 500 v. Chr. wekelijks voorgelezen werd in elke stad en synagoge  ... 

“Want Mozes heeft door vroegere generaties in elke stad predikers in de synagogen, die hem op alle sabbatten voorlezen.” 

In de tijd dat Lukas, de schrijver van Handelingen, dit schrijft - ergens rond 55 n. Chr - zijn de synagoge en de samenkomstplaats van christenen nog heel erg nauw met elkaar verbonden, want de meeste christenen waren Joden of waren niet-Joden die naar de synagogen kwamen waar Paulus en anderen het Evangelie predikten. Ook al verzelfstandigden de christelijke gemeenten geleidelijk aan ten opzichte van de synagoges - omdat het Jodendom zijn plaats en de Tempel en al de ermee samenhangende godsdienst verviel door de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel in 70 n. Chr. - toch bleven de Joden uitkijken naar het herstel van Jeruzalem en van de Tempel, terwijl de christenen, of zij nu Jood waren of niet-Jood, wistten dat zijn een hemelse stad hebben en een hemels huis en hun ogen dus op de hemelse stad en het hemelse huis richtten. Zo voltrok zich de scheiding tussen de synagogen en de samenkomsten van christenen. Maar die scheiding had een diepere grond. De christenen, Jood of niet-Jood, wistten dat hun Messias, hun Gezalfde, gekruisigd en opgestaan was, maar de Joodse leiders hadden met alle macht dat laatste verborgen gehouden voor het volk, want hoewel zij wistten dat het graf door een bovenaardse macht geopend was, misleidden zij het volk en die leugen heeft tot nu toe heel veel invloed gehad en velen van de waarheid afgehouden (‹Matteüs 28:11-15›). Maar hoe dan ook, de Tenach, (‹het Oude Testament›), was en bleef in de synagogen aanwezig en deze Tenach profeteert van de Messias tot nu. toe. Men leest er wekelijks een deel uit voor (‹op  maandag, donderdag en op de sabbatdag›), 54 wekelijkse delen per jaar te beginnen bij Genesis 1:1 en eindigend bij Deuteronomium 33:1-34:12 (‹waarin de dood van Mozes wordt vermeld›), dat op de laatste dag van het Loofhuttenfeest wordt voorgelezen, op de dag van de ‘Vreugde van de Wet’ (‹שִׂמְחַת תּוֹרָה - Šimḥaṯ Tōrāh›). Deze dag luidt een nieuw leesronde van 54 wekelijkse delen in. De meester van de lezing leest de gedeelten op die vaste dagen in de week zingend voor. Psalmen en Spreuken worden het hele jaar door gebruikt. De voorlezingen van de Thora, de Wet, worden aangevuld met de wekelijkse ‘haftārāẖ’-lezingen (‹הַפְטָרָה›), gewoonlijke bestaande uit specifieke passage uit de Profeten. Tussen de Thora lezing enerzijds en de lezing uit de Profeten anderzijds is er meestal een verband (‹zo gaat Gen. 6:9-11:32 over Noach mooi samen met Jes. 54:9 waar het gaat over de wateren van Noach›).  Deze ‘haftārāẖ’ lezingen bestonden al in de tijd van Jezus blijkens Lukas 4:16-30 waar de Here Jezus uit Jesaja voorleest en over Thora lezingen lazen wij al in Handelingen 15:21, ook al is het Maimonides (‹1138-1204 n. Chr.›) die hier meer structuur in heeft gebracht. Op de Feesten wordt per Feest één erbij behorende Feestrol voorgelezen. 

In de christelijke samenkomsten die zich over de wereld uitbreiden was het Oude en Nieuwe Testament aanwezig en in beide werd op de sabbat en later op de zondag daaruit voorgelezen. Zo verbreidt het Woord van God zich tot nu toe over heel de wereld. Wie er meer van wilde weten, kon naar een synagoge of een christelijke bijeenkomst gaan om er te luisteren en zijn vragen te stellen. Dit is geen geringe zaak en maakt duidelijk dat er voor de volken niet veel verontschuldiging is dat zij het Woord van God niet konden kennen, want zij hebben en hadden overal de gelegenheid, net zoals koning Agrippa, om zich op de hoogte te stellen van het joods-christelijk geloof (zie Hd. 26, in het bijzonder vs. 3›). 

Maar de vijandigheid van de Joden tegen Jezus Christus, de Gekruisigde, leidde ertoe dat bepaalde vaste lezingen uit de Profeten na de komst van Jezus geleidelijk aan verwijderd werden uit de reeks van voorlezingen en dat waren vooral die geel duidelijk aantonen dat Jezus, de Gekruisigde en Opgestane Heer, de Messias, van GOD is. Dit zijn belangrijke gedeelten die uit de wekelijkse voorlezingen verwijderd werden: Jesaja 7:14 over de maagdelijke geboorte, Jesaja 42:1-4 over de Dienaar van de Heere, Jesaja 52:13-53:12 over zijn lijden voor de zonden van het volk, Jeremia 31:31-34 over de belofte van een nieuw verbond, Hosea 11:1 dat de HEERE zijn Zoon uit Egypte geroepen heeft, Micha 5:1 over de geboorte van de Messias in Bethlehem, Zacharia 9:9 over de komst van de Messias op een ezel, Zacharia 11:13 dat de Messias verraden zou worden voor 30 zilverstukken en Maleachi 3:1 dat de Messias naar de Tempel zal komen. Zelfs de verzen uit Jesaja 61 die Jezus in Lukas 4:16-30 op Zichzelf betrekt in worden niet meer voorgelezen. Het is dus niet vreemd als Joden zich afvragen waarom de rabbis’s deze gedeelten niet aan het volk laten voorlezen! Zo houden zij de leugen in stand, die de voorvaderen sinds de gebeurtenissen bij het graf, verspreid hebben.

(‹C›) Ten slotte is er het jubeljaar (‹het woord ‘jubel’ is verbonden met een Hebreeuws woord voor een soort blaashoorn of bazuin -  zie Ex. 19:13 waar het woord הַיֹּבֵל (‹H3104›) voor het eerst in de Bijbel voorkomt›) dat na zeven sabbatsjaren, die elk een cyclus van zeven jaar afsloten en 49 jaar vormden, de kroon spande over de 49-jarige cyclus, waarin al het land teruggegeven werd aan de rechtmatige eigenaar.

Bij het lezen van Leviticus 25:8-13 komt dit alles nog eens duidelijk aan de orde:

“Jullie zullen ook zeven jaarweken tellen, zeven keer zeven jaren, zodat de dagen van de zeven jaarweken samen negenenveertig jaar voor je zullen zijn. In de zevende maand, op de tiende van de maand, zul je ramshoorn laten klinken. Op de Verzoendag zul je de ramshoorn door heel jullie land laten klinken. Het jaar van het vijftigste jaar zullen jullie heiligen. In heel het land zullen jullie voor alle inwoners vrijheid afkondigen. Het zal een jubeljaar voor jullie zijn en ieder van jullie zal terugkeren naar zijn eigen bezittingen en ieder zal terugkeren naar zijn eigen familie. Het jaar van het vijftigste jaar zal een jubeljaar voor jullie zijn. Jullie mogen niet zaaien en wat er vanzelf is opgekomen mogen jullie niet oogsten en jullie mogen niets afsnijden van de ongerepte wijnstok, want het is jubeljaar! Het zal voor jullie heilig zijn. Van de akker mogen jullie de opbrengst eten. In dit jubeljaar zal iedereen naar zijn bezit terugkeren. 

Het jubeljaar was na het 49e jaar - dat een jaar van ‘sabbat’, van rust was - het tweede rustjaar er direct achter met als kenmerken: 

(‹1›) op de Grote Verzoendag van het 49e jaar werd dit jaar met langgerekt hoorngeschal aangekondigd, zoals het ook de gewoonte was om op de Grote Verzoendag het jubeljaar en sabbatsjaar met hoorngeschal aan te kondigen.

(‹2›) lag het land twee jaar braak, het land rustte, 

(‹3›) alle bezit kwam terug bij de oorspronkelijke eigenaar, die het als lid van zijn stam als erfdeel van God had ontvangen, maar het land bleef van God!

(‹4›) alle slaven werden vrijgelaten

(‹5›) alle werk moest stoppen, dat is een beeld van het afsluiten van de zonde (‹Dan. 9:24›) 

(‹6›) er was alle tijd om aan geestelijk blinden het gezicht weer te geven door onderwijs in het Woord van God, het was een tijd van geestelijk herstel. In Ezra 8 lezen wij hoe het op Grote Verzoendag behoort toe te gaan, zeker als die dag de inlieidng is tot het jubeljaar.

Het jubeljaar is het schaduwbeeld van volkomen verzoening en herstel en rust voor het land en zijn bewoners, in geestelijke en in alledaagse zin (‹Lev. 25:8-13›). De werkelijkheid is gekomen in Jezus Christus volgens Lk. 4:18, 19 en Dan. 9:24 en die werkelijkheid zal voor de rest Israël werkelijkheid worden als zij allen Hem aanvaarden. Zie Zach. 12-14.


4. De dagen van 1000 jaar worden elk verdeeld in 2 perioden van 500 jaar

... in een avond en morgen

In het voorgaande zagen wij dat de periode van 6000 jaar kan worden verdeeld in 120 jubeljaar cycli, dat is 120 x (49+1=50).

Tien jubeljaar cycli op zich vormen een periode van 490 jaar + 10, waarbij elke periode van 490 jaar staat voor 10 periodes van 49 jaar (‹tot aan jubeljaar›). Tellen wij daarbij voor elke periode van  plus 1 jaar het jubeljaar. De 6000 jaren vanaf de schepping zijn daarom ook te verdelen in 12 perioden van 490+10 jaar, d.w.z. 500 jaar, die wij ook weer kunnen zien als 6 paren van avond (‹500 jaar›) en ochtend of morgen (‹500 jaar›), zoals ook bij de zes scheppingsdagen in Genesis 1 steeds gezegd wordt: ‘Het werd avond en het werd ochtend, de ... dag.’ 

De aanname hierbij is dus dat God het zo gewild en bedoeld heeft dat de sabbatdag en het sabbatsjaar en het jubeljaar en dus heel de jubeljaarcyclus heel de duur van de gevallen schepping zou functioneren, ook al is dat niet gebeurd. Een periode van 500 jaar heeft 10 jubeljaren en een periode van 2000 jaar heeft dus 40 jubeljaren en zo zijn er 120 jubeljaren in 6000 jaar. Het getal 40 komt op diverse belangrijke plaatsen in de Bijbel terug: Mozes leefde 40 jaar in Midian, 40 jaar in Egypte en hij stierf 40 jaar later toen hij 120 was. Jezus werd 40 dagen in de woestijn verzocht. Maar dit terzijde, want het gaat nu om de 490 jaar (=500 jaar als we 10 jubeljaren toevoegen›). Deze 490 jaar kunnen wij in verband brengen met Jezus’ woorden tot Petrus in Matteüs 18:22 over vergeving ...

  “Ik zeg je niet tot zeven, maar tot zeventig keer zeven, zeven!’

Zo zien wij dat 70 x 7 staat voor volkomen vergeving, goddelijke vergeving. De vermenigvuldiging van 70 x 7 levert 490 op en daarom lijken die perioden ook met vergeving en verzoening te maken te hebben! En dat klopt precies met de woorden in Daniël 9:24 ...

“Zeventig weken zijn bepaald over je volk en over je heilige stad, 

om de overtreding af te sluiten, 

de zonden te verzegelen, 

de ongerechtigheid te verzoenen, 

om eeuwige gerechtigheid te brengen, 

om visioen en profeet te verzegelen 

en om het allerheiligste te zalven. “

Het lijkt ons dat tweede keer dat we in Mat. 18:22 ‘zeven’ lezen, gedoeld wordt op het getal van de goddelijke volmaaktheid, in die zin dat het een herhaling is van de eerste ‘zeven’, met als bedoeling te zeggen dat we 70 x 7 x 7 x 7 ... tot in het oneindige toe dienen te vergeven. Goddelijke vergeving kent geen einde, zo diep gaat het. Dat betekent dat een gelovige altijd zijn broeder dient te vergeven (‹vgl. Mk. 11:25; Kol. 3:13›). Vergeven is ook loslaten en het jubeljaar was ook een jaar van loslating en van vrijlating (‹Lev. 25, in het bijzonder vs. 10›). De afkondiging van het jubeljaar vond plaats op de Grote Verzoendag (‹zie Lev. 23:23-32; Lev. 25:9›). 

Deze goddelijke regel staat lijnrecht tegenover de goddeloze regel van Lamech uit Genesis 4:24 

“Want Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zevenenzeventig keer.” 

De goddelijke maat ‘zeventig keer zeven, zeven ...’ is de maat voor vergeving en de wereldse maat ‘zevenenzeventig’ is de menselijke maat voor vergelding of voor genoegdoening in Gen. 4:24 (‹Lamech›), Ri. 8:14 (‹Gideons wraak op de Midianitische vorsten en oudsten›) en Ezra 8:35 (‹77 offerschapen mogelijk te zien als een bede tot God ter afwending van vergelding›). Die maat is een menselijke maat, maar de ‘zeventig keer zeven, keer zeven ...’ is de volmaakt hemelse maat, die voortkomt uit liefde en niet uit wraak of vergelding en die niet gericht is op genoegdoening of op het afwenden van vergelding. 


De indeling van de twaalf cycli van 500 jaar is als volgt:

A.  (‹1-4›) van Adam tot Abraham is een periode van 2000 jaar en deze zou dus 4 perioden van 500 jaar (490 jaar + 10 jubeljaren), kunnen bevatten. De vraag of en hoe die indeling in 4 perioden te onderbouwen is, laten wij hier rusten, maar wel willen wij laten zien dat het om een periode van 2000 jaar gaat (‹zie Genesis 6 en Genesis 11›):



SCHEPPING - Adam - de Mens - IN HET BEGIN - IN DEN BEGINNE 

BEGIN

Vóór Christus

1.

Adam en Eva geschapen

-

4046

2. 

Adam was bij de geboorte van zijn zoon Seth 130 jaar (Adam werd 930 jaar - Gen. 5:5)

130 jaar

3916

3. 

Seth was bij de geboorte van zijn zoon Enos 105 jaar (Seth werd 912 jaar - Gen. 5:8)

235 jaar

3811

4. 

Enos was bij de geboorte van zijn zoon Kenan 90 jaar (Enos werd 905 jaar - Gen. 5:11)

325 jaar

3721

5. 

Kenan. was bij de geboorte van zijn zoon Mahalelel 70 jaar (Kenan werd 910 jaar - Gen. 5:14)

395 jaar

3651

6. 

Mahalelel was bij de geboorte van zijn zoon Jered 65 jaar (Mahalelel werd 895 jaar - Gen. 5:17)

460 jaar

3586

7. 

Jered was bij de geboorte van zijn zoon Henoch 162 jaar (Jered werd 962 jaar - Gen. 5:20)

622 jaar

3424

8. 

Henoch was bij de geboorte van zijn zoon Methusalah 65 jaar (Henoch werd 365 jaar - Gen. 5:23)

687 jaar

3359

9. 

Methusalah was bij de geboorte van zijn zoon Lamech 187 jaar (Methusalah werd 969 jaar - Gen. 5:27)

874 jaar

3172

10.

Lamech was 56 jaar bij Adams dood en bij de geboorte van Noach 182 jaar (Lamech werd 777 jaar  Gen. 5:31) 

1056 jaar

2990


Noach was 500  toen hij Sem, Cham en Jafeth verwekte (Gen. 5:32) 

- Sem werd 98 jaar voor de vloed geboren, want blijkens Gen. 11:10 was Sem 2 jaar na de vloed 100 jaar (Noach was toen 600 minus 98 jaar oud, d.w.z. 502 jaar) 

- Cham is blijkens Gen. 9:24 de jongste van de drie zonen van Noach 

- Jafeth is bij dus de middelste zoon van de drie zonen van Noach 




Noach was 600 jaar bij de zondvloed en leefde na de vloed 330 jaar (Noach werd 930 jaar - Gen. 7:6)

1656 jaar

2390


DE ZONDVLOED - 1 jaar (Gen. 7:11 en Gen. 8:14)

1657 jaar

2387

11. 

Sem was 100 jaar toen hij Arfachsad verwekte, 2 jaar na de vloed (Gen. 11:10) 

1658 jaar

2388

12. 

Arfachsad was 35 jaar toen hij Selah verwekte (Gen. 11: 12)

1693 jaar

2353

13.  

Selah was 30 jaar toen hij Heber verwekte (Gen. 11:14)

1723 jaar

2323


NIMROD - (Cham - Kush - Nimrod - 2e generatie na de vloed) 

TORENBOUW van BABEL 

 DE SPRAAKVERWARRING  (Gen. 11:1-9)



14. 

Heber was 34 jaar toen hij Peleg verwekte (Gen. 11:16)

1757 jaar

2289

15. 

Peleg was 30 jaar toen hij Rehu verwekte (Gen. 11:18)

1787 jaar

2259

16.

DE VERDELING VAN DE AARDE (Gen. 10:25)



17. 

Rehu was 32 jaar toen hij Serug verwekte (Gen. 11:20)

1819 jaar

2227

18. 

Serug was 30 jaar toen hij Nahor verwekte (Gen. 11:22)

1849 jaar

2197


Nahor was 29 jaar toen hij Terah verwekte (Gen. 11:24)

1878 jaar

2168

 19.

Terah was 70 jaar toen hij Abram, Nahor en Haran verwekte en Haran verwekte Lot  (Gen. 11:26, 27)

1948 jaar

2098


NOACH STERFT -DE TIJD VAN DE BELOFTE VAN HET ZAAD VAN DE VROUW 

De tijd van de belofte van het zaad van de vrouw in Genesis 3:15 “eindigt” met 1 man, Noach, de rechtvaardige,  die het menselijke geslacht door de waterdood heen redt! 

ABRAHAM WORDT GEBOREN - DE TIJD VAN DE BELOFTE AAN ABRAHAM

De tijd van de belofte aan Abraham van een groot nageslacht is de voortzetting van de belofte van het zaad van de vrouw en “eindigt” met de opstanding van 1 MAN, Jezus Christus, die het menselijke geslacht door de dood heen redt

± 2000 jaar

= 2 dagen 

van 1000 jr.

zijn voorbij

20.


Terah was 130 jaar, toen hij Abram 60 jaar na de geboorte van Nahor verwekte, want Terah stierf toen hij 205 jaar was (‹Gen. 11:32›). Op dat moment was Abraham 75 jaar oud (‹Gen. 12:4›). Wij nemen aan dat Abram niet lang na de dood van Terah op reis ging naar het land van de belofte. 

God was in Ur der Chaldeeën, in Babylon, al aan Abraham verschenen (‹Handelingen 7:2-4›) ... ‘Ga uit van haar ...!’ (‹vgl. Op. 18:40›). Het lijkt erop dat Abraham de praktische leiding had bij het vertrek uit Ur en dat hij niet alleen Lot, maar ook zijn vader Terah meenam, maar Gen. 11:31 noemt Terah als de leider, als het hoofd. Abraham verliet zijn familie: ooms en tantes, neven en nichten ...  

2008 jaar

in het jaar 2083

vanaf de schepping  

vertrekt

Abraham uit Haran

2038

in het jaar 1963 

v. Chr.  

vertrekt

Abraham uit Haran


DEZE BIJBELSE CHRONOLOGIE WORDT VOORTGEZET IN DE BIJLAGE




Opmerkingen bij de chronologie

1. Men neemt vaak aan dat Abraham de eerste zoon, de eerstgeborene van Terah was, zodat diverse chronologieën de geboorte van Abraham onderbrengen in het jaar 2083 vanaf Adam in plaats van in net jaar 2008. Maar dat klopt niet, met het feit dat Abraham 75 jaar was toen hij uit Haran vertrok, wat samenviel met het 205-de levensjaar van Terah, tevens diens stervensjaar. Dan zou Abram immers 135 jaar zijn geweest bij zijn vertrek. Bovendien lezen wij Gen. 11:27 dat Haran zijn zoon Lot verwekte. Dat doet toch wel vermoeden dat Haran de oudste was. Is het niet de regel dat de oudste als eerste trouwt, niet alleen onder de dochters (Gen. 29:26), maar ook voor de zonen? Pas daarna in Gen. 11:29 lezen wij dat Abram Sara tot vrouw nam en Nahor Jiska. Al met al genoeg zekerheid voor de aanname dat Abram niet de eerstgeborene was. 

2. Sara was een halfzus van Abraham. Zijn vader had ofwel twee of meer vrouwen of hij was hertrouwd. In Genesis 20:12 zegt Abraham tegen  Abimelech “Bovendien is zij ook werkelijk mijn zus. Zij is de dochter van mijn vader, maar niet de dochter van mijn moeder en zij is mijn vrouw geworden.” Omdat Sara 10 jaar jonger was dan Abraham (zie Gen. 17:17) is het aannemelijker dat Abrahams moeder overleden was in geval Terah weduwnaar was geworden, maar in geval hij een bijvrouw had, zou Abraham de zoon van de Terah’s vrouw geweest zijn en Sara van de bijvrouw. In dat geval leidt die achtergrond tot wat meer begrip voor hun handelen inzake Hagar en Ismaël, ook al was dat gedrag zondig. 

3. Adam was 130 jaar bij de geboorte van Seth. Wij weten niet hoe lang hij met Eva in het paradijs was, maar stel dat zij 7 jaar in het paradijs leefden dan is de aardse periode eigenlijk 2000 jaar. Wij zeggen dat niet omdat wij menen dat dit werkelijk zo was of niet zo was, maar alleen om aan te geven hoe de Bijbelse jaartelling mogelijk bevestigt dat er door God 7 dagen van 1000 jaar in de geschiedenis van de mensheid heeft voorzien.

4. de torenbouw van Babel is zeer waarschijnlijk het werk van Nimrod over wie wij lezen in Gen 10:8-12 “Kush verwekte Nimrod. Die begon zich als een geweldig (machthebber) op aarde te manifesteren. Hij werd een geweldig jager voor het aangezicht van de HEERE. Daarom zegt men: ‘Een geweldig jager als Nimrod voor het aangezicht van de HEERE.’ Het begin van zijn koninkrijk waren (de steden) Babel, Erech, Accad en Calne in het land Sinear. Uit dat land trok hij weg naar Assur en bouwde Ninevé, Rehoboth-Ir en Kalach en Resen tussen Ninevé en Kalach, dat is de grote stad.”  Nimrod was een kleinzoon van Cham en zijn zoon Kusch verwekte hij na de vloed

B. (‹4-8›) Er zijn ook 4 tijdvakken van elk 490+10 = 500 jaar te onderscheiden vanaf Abraham tot aan Jezus Christus, namelijk als volgt: 

(‹5›) 

Van Abraham tot in de slavernij in Egypte en de laatste dag voor de Uittocht uit Egypte (‹Exodus›) 


De donkere avond van het nageslacht van de man met de belofte dat wordt afgevoerd naar een ver land.



(‹6›) 

Van de Uittocht uit de slavernij in Egypte tot  aan de voltooiing van Salomo’s Tempel (‹zie 1 Kn. 6:1, 38›) 


De ochtend van het volk van God dat wordt bevrijd en met God in nieuwheid van leven ondertrouwt bij de berg Sinaï en aan Gods hand 40 jaar door de woestijn reist en het beloofde land verovert, een koninkrijk vestigt en een koning krijgt die alle andere koningen in wijsheid overtreft ...



(‹7›)

Van de voltooiing van Salomo’s Tempel tot aan de herbouw van de 2e Tempel na de ballingschap.


De donkere avond van het volk van God waarvan het koninkijk en de troon wordt afgenomen en vervolgens in gevangenschap gaat, eerst 10 stammen, dan 2 stammen.



(‹8›) 

Van de herbouw van de 2e Tempel tot op Jezus Christus, m.n. tot op de dag van zijn intocht in Jeruzalem op 10e Nisan, de dag dat het Lam voor het offer in de Tempel uitgekozen werd. Dit is met zekerheid een periode van precies 490 jaar, waarbij dan wel de vraag is waar de 10 jubeljaren die erbij horen precies geplaatst moeten worden (‹Daniël 9:24›). 


De ochtend de weg naar het eeuwige Koninkrijk, de geboorte van Jezus Christus, de Messias en het uitroepen van zijn Koningschap over de Joden dat door de dood heen uitmondt in een hemels Koninkrijk dat geen einde zal kennen.

De details van deze perioden laten wij nu rusten, maar ieder die in de gelegenheid is en daartoe in staat is, kan zelf onderzoeken in hoeverre de Bijbel deze tijdsindeling aangeeft, maar het voorgaande maakt duidelijk dat er tussen de scheppingsdagen en de geboorte en komst van Jezus Christus 4000 jaar waren, d.w.z. 4 dagen van 1000 jaar en wij weten dat na de dood van Jezus Christus tot nu toe nog eens 2000 jaar aan zijn toegevoegd, waardoor wij uitkomen op 6 dagen van 1000 jaar voor heel de menselijke geschiedenis vanaf Adam tot de nu spoedig te verwachten komst van Jezus Christus. 

In het nu volgende gaan wij in op de laatste, de achtste, van de tot nu toe genoemde periodes van 490 ofwel 500 jaar.


5. Eén week is zeven jaar, een jaarweek, en één dag is één jaar.

De zeventig jaarweken van Daniël  

In Daniël 9:24-27 lezen wij dat God voor Israël één zo’n tijdperk van 490 jaar had bepaald en dat tijdvak was het 8e tijdvak van 500 jaar sinds de schepping, zoals wij hiervoor schreven. 

“Zeventig weken zijn bepaald over je volk en over je heilige stad, om de overtreding af te sluiten, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen, om eeuwige gerechtigheid te brengen, om visioen en profeet te verzegelen en om het allerheiligste te zalven. Weet en begrijp dat het vanaf het uitgaan van het woord voor het herstel en de herbouw van Jeruzalem tot op een Gezalfde, een Vorst, zeven weken en nog eens tweeënzestig weken zijn. Het zal hersteld en herbouwd worden met plein en scheidsmuur in de druk van de tijden. Na die tweeënzestig weken zal de Gezalfde worden afgesneden en Hij zal niets hebben. De stad en het Heiligdom zullen worden verwoest door een volk van een vorst die komen zal en zijn einde zal in een overstroming zijn en tot het einde toe zal er strijd zijn, verwoestingen waartoe vastbesloten is. Hij zal voor velen één week lang het Verbond zwaar maken en in de helft van de week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden en op een vleugel van gruweldaden zal een verwoester komen en wel totdat het vastbesloten eindoordeel over een verwoeste zal worden uitgestort.” 

De zeventig weken zijn de zgn. jaarweken, dat zijn 70 x 7 jaren = 490 jaar. D.w.z. dat de zeventig jaarweken van Daniël een verlossings- of een verzoeningstijdperk zijn (‹zie Mt. 18:22›)! Verder is het belangrijk om te beseffen dat het om 490 Joodse maanjaren van 360 dagen (=12 x 30 dagen) gaat (de diverse kalenders zouden vanaf de tijd van de ballingschap in Babel uiteen zijn gaan lopen, zodat er jaren van 365 dagen en jaren van 360 dagen waren). 

De 69 jaarweken van maanjaren in Daniël 9:26 (‹7 + 62›) zijn dus: 69 x 7 x 360 = 173.880 dagen. 

Deze berekening komt van Robert Anderson in zijn boek ‘The coming Prince’. 

Het woord voor het herstel en herbouw van Jeruzalem was het woord van koning Arthahsasta (‹=Artaxerxes I›) tot Nehemia waarover wij lezen in Nehemia 1 en 2. Historici menen dat op 15 maart 445 v. Chr. was, de dag waarop deze vorst het bevel gaf tot het herstel en de herbouw van Jeruzalem en daarom wordt dit beschouwd als de startdatum van de zojuist genoemde 4e periode van 490 jaar sinds Abraham. Men telt dan 173.880 dagen vanaf die startdatum en zo komt men erop uit dat de laatste dag ervan op 6 april van het jaar 32 n. Chr. viel. Die dag zou dan de 10e Nisan geweest zijn van de Joodse kalender, de dag dat het lam van het Voorbijgaansoffer of Pascha van dat jaar door de hogepriester uitgekozen werd buiten de stad Jeruzalem bij de Damascuspoort. Dat was ook de dag van Jezus’ intocht in Jeruzalem, de eerste keer dat Hij Zich als Koning liet inhuldigen:

 ‘Gezegend Hij die komt in de Naam van de HEERE’ 

(‹Mt. 21:1-11; Mk. 11:1-10; Lk. 19:29-44; Jh. 12:12-19›). 

Eerder had Jezus geweigerd om Zich koning te laten maken (‹Jh. 6:15›). Deze uitkomst van de profetie van Daniël is wel heel bijzonder, ook al is het redelijk om te veronderstellen dat bij zulke berekeningen menselijke misrekeningen niet helemaal uitgesloten kunnen worden. Maar dan nog lijdt het weinig twijfel, dat wij de voltooiing van de 69 jaarweken tijdens Jezus’ verblijf op aarde moeten zoeken en o.i. is het op grond van de woorden uit Daniël 9:26 ‘Na die (zeven en nog eens) tweeënzestig weken zal de Gezalfde worden afgesneden en Hij zal niets hebben!’ het meest aannemelijk is dat dat rond de dagen van de kruisiging het geval was. 

Toch is er ook een andere berekening mogelijk van tijden en jaren, die niet teruggegrijpt op jaartallen van wereldse historici en/of tot stand komt door ingewikkelde berekeingen in verband met het sabbatsjaar en het zonnejaar. We zullen die in de volgende paragraaf bespreken.

Maar voor we met die bespreking beginnen, merken wij ten slotte nog op dat de laatste jaarweek, de 70e, vastgelegd in het boek Openbaring als een periode van 2 keer 3,5 jaar, samen 7 jaar:

- de eerste 3,5 jaar vinden wij in Openbaring 11, het optreden van de twee getuigen

- de tweede 3,5 jaar periode vinden wij in Openbaring 13, maar wordt al aangekondigd in Op. 12.  

Van de laatste jaarweek kan pas sprake zijn (‹a›) wanneer het volk Israël in het land is teruggekeerd uit de verstrooiing onder de volken en, nog nauwkeuriger gezegd, (‹b›) wanneer de herbouw van de Tempel en de hervatting van de offerdienst in het Heiligdom een feit zijn geworden. Wat betreft die eerste voorwaarde kunnen we zeggen dat die in Mei 1948 werd vervuld, toen de staat Israël werd uitgeroepen. Aan de tweede voorwaarde is echter nog niet voldaan, maar de plannen voor de herbouw liggen wel klaar, maar hoe zou dat ooit moeten gebeuren! Toch lijkt het zeker dat die laatste jaarweek nu heel dichtbij is.


Of was toch het woord van Kores het startpunt van de 490 jaren, bestaande uit 70 jaarweken

Wij weten dat God Israël de 70-jarige ballingschap in Babylon oplegde, omdat Israël het land geen rust had gegeven, omdat zij de sabbatsjaren niet hadden onderhouden. Het woord ‘sabbatsjaar’ komt in de Bijbel alleen voor in Lev. 25:5, maar als op andere plaatsen sprake is van een sabbatsrust van het land dan gaat het altijd om jaren, want een land rust alleen als het een jaar onbezaaid is en geen  vrucht behoeft voort te brengen. 

Eén jaar van elke 7 jaar moest het land daarom rust hebben en daar hadden de Israëlieten zich niet aan gehouden. Dit zijn de Bijbelpassages die het getal 70 noemen als de tijd van de ballingschap. Allereerst uit 2 Kronieken 36:17-23 ...

“Hij deed de koning van de Chaldeeën tegen hen optrekken, die hun jongemannen met het zwaard in het Huis van hun Heiligdom doodde. Hij spaarde de jongemannen niet, de maagden niet en ook de ouderen en de grijsaards niet. GOD gaf hen allen in zijn hand. Alle voorwerpen van het Huis van GOD, de grote en de kleine, en de schatten van het Huis van de HEERE en de schatten van de koning en van zijn vorsten, dat alles bracht hij naar Babel. Zij verbrandden het Huis van GOD en braken de muur van Jeruzalem af. Al zijn paleizen verbrandden zij met vuur en zij vernietigden alle kostbare voorwerpen ervan. Wie aan het zwaard ontkomen was, voerde hij in ballingschap af naar Babel en zij werden hem en zijn zonen tot dienaren tot aan de regering van het koninkrijk van Perzië, - opdat het woord van de HEERE door de mond van Jeremia gesproken in vervulling zou gaan - totdat het land zijn sabbatten (=sabbatsjaren) genoten zou hebben. Alle dagen van de verwoesting had het land rust, totdat de zeventig jaren vervuld waren. 

Maar in het eerste jaar van Kores, de koning van Perzië - opdat het woord van de HEERE door de mond van Jeremia in vervulling zou gaan -  wekte de HEERE de geest op van Kores, de koning van Perzië, en deze liet een oproep uitvaardigen voor heel zijn koninkrijk, ook op schrift, en de oproep luidde: “Zo zegt Kores, de koning van Perzië: ‘De HEERE, de GOD van de hemelen, heeft mij alle koninkrijken van de aarde gegeven en Hij heeft mij opgedragen een Huis voor Hem te bouwen in Jeruzalem, dat in Juda ligt. Wie van jullie deel uitmaakt van heel zijn volk, mag de HEERE, zijn GOD met hem zijn en laat hij optrekken!’ ” (‹2 Kronieken 36:17-23›)  

en uit Jeremia ...

“Daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten: ‘Omdat jullie niet naar mijn woorden geluisterd hebben, zie, daarom zal Ik een bode uitzenden en alle volksstammen uit het noorden ophalen, spreekt de HEERE, en ook zal ik een bode zenden naar Nebukadrezar, de koning van Babel, mijn dienaar. Ik zal ze over dit land en over de inwoners ervan en over al deze volken eromheen doen komen en Ik zal hen ter vernietiging afzonderen. Ik zal hen tot een voorwerp van verbijstering maken en tot een aanfluiting en tot eeuwige puinhopen. Ik zal onder hen de stem van vreugde en de stem van blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, het geluid van de molenstenen en het licht van de lamp doen uitsterven. Heel dit land zal tot een puinhoop worden, tot een schrikbeeld en deze volken zullen de koning van Babel dienen, zeventig jaar lang. Als de zeventig jaren vervuld zijn, zal Ik de koning van Babel en dat volk hun ongerechtigheid vergelden, spreekt de HEERE, en ook het land van de Chaldeeën. Ik zal het voor eeuwig in een woest gebied veranderen. Ik zal al mijn woorden over dat land doen komen die Ik daarover gesproken heb, alles wat in deze boekrol geschreven staat, wat Jeremia over alle volken geprofeteerd heeft. Want ook zij, ja zij, zullen op hun beurt vele volken en grote koningen dienen en zo Ik zal hun vergelden naar hun daden en naar het werk van hun handen.” (‹Jeremia 25:8-14›)

“Want zo zegt de HEERE: Pas als de zeventig jaren voor Babel in vervulling zijn gegaan, zal Ik jullie weer opzoeken en dan zal Ik mijn goede woord over jullie gestand doen door jullie naar deze plaats terug te brengen.” (‹Jeremia 29:10›)

In Jesaja 44:24-28 lezen wij het profetisch woord over Kores van Perzië, dat hij de herbouw van de Tempel zal uitroepen ... 

“Zo zegt de HEERE, je Verlosser, je Formeerder van de moederschoot af: ‘Ik ben de HEERE, die alles gemaakt heeft, die de hemel uitspande, Ik alleen, en Ik ben het die de aarde uitspreidde. Wie was er toen bij Mij? Ik ben het die de tekenen van de leugenaars vernietig en waarzeggers dwaas maakt, die de wijzen doet terugdeinzen en hun kennis tot dwaasheid maakt, die het woord van zijn dienaar bevestigt en de raad van zijn boden uitvoert, die tegen Jeruzalem zegt: ‘Jij zult bewoond worden!’ en tegen elk van de steden van Juda: ‘Jij zult herbouwd worden! en ‘Ik zal haar puinhopen weer oprichten!’, die tegen de diepte zegt: ‘Word droog, je rivieren zal Ik doen opdrogen!’, die tegen Kores zegt: ‘Hij is mijn herder en hij zal alles waaraan Ik een welgevallen heb, uitvoeren door tegen Jeruzalem te zeggen: ‘Word herbouwd!’, en tegen de Tempel: ‘Word gegrondvest!’ ” (‹Jesaja 44:24-28›)

En in Jesaja 45:1-7 lezen wij ...

“Zo zegt de HEERE tegen zijn gezalfde, tegen Kores, die Ik bij zijn rechterhand gevat heb om volken voor hem neer te werpen: ‘De lendenen van koningen zal Ik ontgorden om deuren vóór hem te openen en te zorgen dat poorten niet weer gesloten worden. Ik zal voor je uit gaan. Wat oneffen is, zal Ik recht maken, koperen deuren zal Ik verbreken en ijzeren grendels stuk slaan. Ik zal je de schatten van de duisternis geven, verborgen rijkdommen, opdat je zult weten dat Ik, de HEERE, het ben die je bij je naam roept, de GOD van Israël. Ter wille van mijn dienaar Jakob, Israël mijn uitverkorene, riep Ik je bij je naam en Ik gaf je een bijzondere naam, hoewel je Mij niet kende. Ik ben de HEERE, en er is geen ander, buiten Mij is er geen GOD. Ik zal je omgorden, hoewel jij Mij niet kende, opdat men, vanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat, mag erkennen dat er buiten Mij niets is, Ik ben de HEERE, en er is geen ander. Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik maak vrede en schep het kwaad, Ik, de HEERE, doe al deze dingen.’ ” 

Het begin van de Babylonische ballingschap wordt gewoonlijk gedateerd op 587 v. Chr., het 19e jaar van koning Nebukadnezar, het jaar waarin Jeruzalem viel (‹zie 2 Kn. 25:8›). Maar anderen, zoals Keil & Delitszch rekenen de periode van 70 jaar ballingschap niet vanaf de val van Jeruzalem, maar vanaf het allereerste begin van de Babylonische ballingschap rond het 4e jaar van Jojakim (‹2 Kn. 23:35-24:7; 2 Kr. 36:5-8›) ›), dat mogelijk in 606 v. Chr. was volgens de wereldse tijdsrekening (‹in de Bijbelse tijdsrekening - zie verderop - van 526 - 457 v. Chr.›), tot aan het eerste jaar dat Kores alleenheerser was over Babylon in 536 v. Chr. en zijn oproep liet uitgaan tot de herbouw van de Tempel. Deze periode geeft een afgerond getal van 70 jaar te zien en dat stemt overeen met de woorden van 2 Kr. 36:21, Jer. 25:11, 12 en Jer. 29:10 en met de verwachting van Daniël blijkens Dan. 9:2. De jaartallen van de historici over alle gebeurtenissen verschillen onderlinge echter geregeld enkele jaren als het gaat om b.v. de val van Jeruzalem of over het begin- en eindjaar van de regering van een bepaalde koning van Israël of Juda en ook over andere data. Maar het mag duidelijk zijn dat het jaar van de terugkeer rond 536 v. Chr. het jaar waarin Kores de ballingen opriep om terug te keren voor de herbouw van de Tempel, het Huis van de HEERE, niet het jaar is van het startpunt van de 70 jaarweken van Daniël, want zoals wij hiervoor al zagen was 15 maart in het jaar 445 v. Chr. de datum waarop Arthasasta (‹=Artaxerxes I›) het woord deed uitgaan voor de herbouw van de stad Jeruzalem, waarover wij lezen in Nehemia 1 en 2 en er ligt volgens onze berekeningen tot hiertoe ruim 90 jaar tussen het jaar 536 v. Chr. van de oproep van Kores en het jaar 446 v. Chr. van de oproep van Artachsasta.

Al deze jaartallen berustten echter op data en jaartallen zoals die door de wereldse geschiedkunde worden aangereikt. Er is echter ook een Bijbelse tijdrekening en als wij die volgen, komen wij anders uit. 

Deze vraag dwingt ons nog eens goed te kijken naar de woorden van Jesaja, Jeremia en Daniël en naar de Bijbelse tijdrekening, maar voordat wij dat doen, vestigen we er de aandacht op dat er drie keer sprake is van een terugkeer (‹we volgen globaal de dateringen van Halley’s Bible Handbook, maar anderen kunnen er enkele jaren naar voren of naar achteren in de tijd van afwijken›):


Gebruikelijke

jaartelling

Bijbelse jaartelling

GEBEURTENISSEN

BIJZONDERHEDEN

zonnejaren

maanjaren



587 v. Chr.

507 v. Chr.

De verwoesting van Jeruzalem en de Tempel en de wegvoering van Zedekia naar Babel

Tempel verwoest

587 v. Chr.


537 v. Chr.

507 v. Chr.


457 v. Chr.

BEGIN

 BABYLONISCHE BALLINGSCHAP

EINDE

periode

50 jaar


537 v. Chr.

457 v. Chr.

HET EERSTE JAAR van KORES 

Ezra 1:1 opdracht van de HEERE, de God van de hemelen aan Kores om het Huis voor Hem te herbouwen


537 v. Chr.

457 v. Chr.

BEGIN van de ZEVENTIG JAARWEKEN (‹Daniël 9:24›)

Tempel verwoest

537 v. Chr.

1e terugkeer



457 v. Chr.



459 v. Chr. 

Zerubbabel met 42.360 Joden, 7.337 dienaren en slavinnen, 200 zangers, 736 paarden, 245 ezels, 435 kamelen,  6720 ezels en 5400 voorwerpen van goud en zilver (‹Ezra 1:11; Ezra 2›). In de 7e maand van het jaar van aankomst bouwden zij het altaar. 

In het jaar daarop begint men met de herbouw van de Tempel onder leiding van de vorst Zerubbabel en de hogepriester Josia, maar gestopt. In 520 v. Chr. volgens de gebruikelijke jaartelling (‹= 440 van de Bijbelse jaartelling›) onder het optreden van de profeten Haggaï en Zacharia werd het werk hervat. 

Altaar gebouwd


1e periode van 20 jaar


Tempelfundament klaar

517 v. Chr. 

437 v. Chr. 

De Tempel voltooid op de 3e dag van de maand Adar, de 12e maand, in het 6e jaar van Darius (‹Ezra  6:15 ›)

Tempel herbouwd

483 v. Chr.

403 v. Chr.

de geschiedenis van Esther 

tussenperiode

474 v. Chr.

393 v. Chr.

458 v. Chr.

2e terugkeer

378 v. Chr.

Ezra met 1754 mannen, 100 talent goud, 750 talent zilver. Vrouwen en kinderen worden niet vermeld. De reis duurde 4 maanden. (‹Ezra 8›)



 2e periode  van 25 jaar


445 v. Chr. 

3e terugkeer

365 v. Chr.

Nehemia keert terug als bestuurder vergezeld van een leger. Hij ging om de stad en muren van Jeruzalem te herbouwen en te versterken. Optreden van de profeet Maleachi

433 v. Chr. 

353 v. Chr.

Nehemia komt weer naar Jeruzalem


Het bovenstaande overzicht toont de jaartallen volgens de wereldse geschiedenis naast de jaartallen die voortkomen uit de Bijbelse Chronologie (‹H.H. Moll›) waarin het beginjaar van de eerste terugkeer onder Zerubbabel gedateerd wordt op 457 v. Chr. en alle andere dateringen verschuiven op dezelfde manier 80 jaar richting de geboorte van Jezus Christus. 

De wegvoering van Zedekia komt bij Moll in het jaar 507 v. Chr., zodat Moll ook uitkomt op een periode van 50 jaar tussen de wegvoering van Zedekia in 507 v. Chr. en de oproep tot herbouw door Kores. In 437 v. Chr. was volgens Molls Chronologie de herbouw van de Tempel voltooid. 

De periode van 507 v. Chr. (‹het jaar van de wegvoering van koning Zedekia volgens de Moll›) tot 437 v. Chr. (‹het jaar van de voltooiing van de Tempel volgens Moll›) is exact 70 jaar. De Bijbelse tijdrekening klopt. 

HET BEGIN VAN DE BIJBELSE CHRONOLOGIE is te vinden onder 4.A en wordt voortgezet in de Bijlage ‘BIJBELSE CHRONOLGIE’


6. De 430 dagen van Ezechiël

In Ezechiël 4:5, 6 krijgt de profeet Ezechiël te horen dat er nog eens 390 + 40 = 430 dagen ongerechtigheid van Israël te vereffenen zijn tussen God en Israël, los van de vraag wat de achtergrond van die vereffening was. De commentatoren weten niet goed raad met deze 430 dagen die voor 430 jaren van benauwdheid en belegering van de stad Jeruzalem staan en die door Ezechiël symblosch in beeld moeten worden gebracht. 

Opvallend is dat de verdeling van de jaarweken in Dan. 9:25 melding maakt van 62 jaarweken, d.w.z. van 62 x 7 = 434 jaar, een getal dat erg dicht bij het getal 430 van Ezechiël ligt. In die jaren zou de Tempel in Jeruzalem blijven staan.

Beide profetieën worden uitgesproken in de tijd van de ballingschap in Babel en ook daarom ligt het voor de hand om de vraag te stellen of er een verband is tussen beide periodes van resp. 430 en van 434 jaar, temeer omdat ze bijna gelijk zijn.

Wij weten dat de 62 jaarweken, de 434 jaar in Dan. 9:25 eindigen bij de dood van de Gezalfde, d.w.z. de kruisdood van Jezus Christus, maar dat die profetie als eerste verband houdt met de komst van het Messiaanse Koninkrijk en de verzoening van de stad en het volk (‹Dan. 9:24›).

Laten wij aannemen dat beide perioden beginnen als de 70 jaar ballingschap naar Babel voorbij zijn. Die 70 jaren in ballingschap waren in verband met het aantal sabbatten, d.w.z. sabbatsjaren, die het land niet gerust had, zoals wij in 2 Kronieken 36:17-23 lezen. Als wij de Bijbelse tijdrekening - zie de Bijlage - als uitgangspunt nemen, dan was het einde van die 70 jaar in het jaar dat Kores alleenheerser werd in 457 v. Chr. Daarop volgden er volgens Daniël 9:25 eerst 7 x 7 = 49 jaar voordat stad en Tempel weer hersteld waren. Dat brengt ons in het jaar 408 v. Chr. Als wij aannemen dat de 434 jaar, die op de 49 jaar volgden, eindigden bij de kruisdood van Jezus Christus - overeenkomstig wat er geschreven staat ‘Na die tweeënzestig weken zal de Gezalfde worden afgesneden en Hij zal niets hebben’ - dan zou de kruisdood in 26 n. Chr. geweest zijn, hoewel die gewoonlijk wordt gedateerd op ca. 30 n. Chr. 

De net iets kortere periode van 430 jaren bij Ezechiël leiden ons naar het jaar 22 n. Chr., dat dan het begin was van de bediening van Jezus Christus op aarde, hoewel die gewoonlijk wordt gedateerd op ca. 26 v. Chr. 

Hoewel deze zo berekende jaartallen van begin en einde van Jezus’ aardse bediening, nl. 22 en 26 n Chr., niet precies kloppen met de gebruikelijke datering van 26 à 27 n. Chr. tot 30 n. Chr., menen wij toch dat het hiervoor beschreven mogelijke verband tussen de periode van 434 jaar van Daniël en de 430 jaar van Ezechiël toch wel eens zou kunnen kloppen, omdat alle berekeningen de nodige onzekerheden hebben en het verschil niet erg groot is. De beide jaren markeren a.h.w. het begin en einde van Jezus’ optreden in Israël.

In verband met de 430 jaar, die eindigen bij het begin van Jezus aardse bediening, is het bijzonder interessant dat Jezus Christus in Lukas 4:16-30, onmiddelijk na de doop in de Jordaan en de verzoeking door de satan in de woestijn het aangename jaar van de HEERE verkondigt uitgaande van de profetieën van Jesaja 61:1, 2 over de dienaar van de HEERE.

“Hij kwam in Nazaret waar Hij was grootgebracht en ging de synagoge binnen zoals hij op de sabbatdag gewoon was en hij stond op om voor te lezen. Hem werd de boekrol van de profeet Jesaja gegeven en Jezus opende de boekrol en vond de plaats waar geschreven staat: “De Geest van de HEERE is op Mij. Daarom heeft Hij Mij gezalfd om aan armen het Goede Nieuws te verkondigen, Hij heeft Mij gezonden om gebrokenen van hart te genezen, om aan gevangenen vrijlating te verkondigen, aan blinden het zicht, en om wie gebroken zijn te troosten met vergeving, om het aangename jaar van de HEERE te verkondigen.” Toen rolde Hij de boekrol op en gaf die aan de dienaar terug en ging zitten, terwijl allen in de synagoge hun ogen op Hem gericht hielden. Toen begon Hij tegen hen te zeggen: “Vandaag is deze Schriftplaats voor jullie oren vervuld.” 

Veel commentatoren vatten dat aangename van de HEERE op als het zgn. jubeljaar dat volgens Lev. 25:8-13 ingeleid zal worden met het geschal van de ramshoorn door heel het land. Dit tijdstip van het uitroepen van het jubeljaar door Jezus Christus in Nazaret is merkwaardig, omdat - als wij de 490 jaren (‹70 weken van 7 jaren›) van Daniël in verband brengen met 10 jubeljaarcycli - dit tijdstip in Nazaret meer dan 7 jaar (‹1 jaarweek›), zo niet 10 jaar, te vroeg is voor een jubeljaar, want het jubeljaar zou pas de 490 jaar komen. Toch is dat woord van Jezus Christus een feit, want in Hem wordt ieder mens die in Hem geloofd, verzoend en voor eeuwig in vrijheid gesteld. Dit zou van dat moment af voor elk mensenkind gelden. 

Tegelijkertijd was het woord over de 430 dagen ongerechtigheid van Israël ook een waar profetisch woord. Dat woord luidde als volgt:

“Jij, mensenkind, neem een kleitegel en leg die voor je neer en teken daarop de stad Jeruzalem. Beleger haar, bouw een schans tegen haar, werp een wal tegen haar op, sla legerkampen tegen haar op en stel rondom stormrammen tegen haar op. En jij, neem een ijzeren pan en plaats die als een ijzeren muur tussen jou en de stad. Richt je blik erop, zodat zij in het nauw komt en jij haar in het nauw brengt. Dit zal een teken zijn voor het huis van Israël. En jij, ga liggen op je linkerzij en leg daarop de ongerechtigheid van het huis van Israël. Het aantal dagen dat je daarop ligt, zul je hun ongerechtigheid dragen. Want Ik belast je met de jaren van hun ongerechtigheid uitgedrukt in het aantal dagen: driehonderdnegentig dagen lang zul je de ongerechtigheid van het huis van Israël dragen.” Wanneer je die dagen volbracht hebt, moet je vervolgens op je rechterzij gaan liggen en zul je de ongerechtigheid van het huis van Juda dragen, veertig dagen lang. Eén dag voor een jaar, (zo) heb Ik het je voorgeschreven. Je moet je gezicht gericht houden op de belegering van Jeruzalem en je arm moet ontbloot zijn en je moet tegen haar profeteren. Zie, Ik zal touwen om je heen slaan, zodat je je niet kunt omdraaien van je ene op je andere zij totdat je de dagen van je belegering hebt afgemaakt.” (‹Ez. 4:1-8›)

Hoewel de ballingen op grond van het woord van Kores (‹zie de voorgaande paragraaf›) na 70 jaar mochten terugkeren naar Jeruzalem, en de stad en de Tempel mochten herbouwen, bleef Jeruzalem daar toch als het ware belegerd tussen de omringende volken liggen in de greep van de elkaar opvolgende wereldmachten: de Perzen, Grieken en Romeinen. Het Joodse Sanhedrin, de hoogste rechterlijke macht onder de Joden, verloor haar macht om doodvonnissen te vellen, wat wij herkennen in het verslag van de Evangeliën, waarin de Joodse leiders aan de Romeinse stadhouder Pilatus toestemming moesten vragen voor de kruisiging van Jezus. De stad en het volk verkeerden dus steeds in het nauw onder het bestuur van de volken.

Jezus was bij machte om Jeruzalem uit de handen van zijn overheersers te verlossen en Hij getuigt ook van zijn verlangen daartoe als Hij zegt:

“Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen, die naar haar toe gezonden worden, stenigt, hoe vaak heb Ik je kinderen willen bijeenbrengen zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels bijeenbrengt, maar jullie hebben niet gewild! Zie, jullie huis zal woest voor jullie worden achtergelaten. Want Ik zeg jullie, dat jullie Mij niet meer zullen zien, totdat jullie zullen zeggen: ‘Gezegend Hij die komt in de Naam van de HEERE!’ ”  (‹Lukas 13:34, 35; Matteüs 23:37-39›)

De aankondiging van het jubeljaar in Nazaret was geen inhoudsloos gepraat. Jezus Christus kon heel het land en volk in vrijheid brengen door het geloof in Hem, maar ze wilden het niet. We lezen in Lk. 4:29. 30 dat de Joden Hem direct na zijn afkondiging van het jubeljaar wilden doden door Hem van de berg af te gooien.

Als Jeruzalem en de Joden Jezus Christus wel aanvaard hadden en in Hem geloofd hadden, zou het allemaal anders gelopen zijn, maar Jeruzalem en haar leiders wilden Jezus niet en daarom zou de door Jezus aangekondigde verwoesting spoedig volgen. Het Goede Nieuws, het Evangelie van Hem zou vanuit Jeruzalem naar de volken gaan en Jezus zal pas terugkomen als Jeruzalem Hem als de gekruisigde en verheerlijkte Koning zal ontvangen, niet eerder en niet later. Dan zal Hij Jeruzalem alsnog verlossen uit de handen van haar verdrukkers en vijanden.

De woorden van Daniël 9:24 “Zeventig weken zijn bepaald over je volk en over je heilige stad, om de overtreding af te sluiten, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen, om eeuwige gerechtigheid te brengen, om visioen en profeet te verzegelen en om het allerheiligste te zalven!” houden hiermee verband en richten zich in het bijzonder op het volk van Daniël (‹als geheel of als rest van het geheel›) en op Jeruzalem. De door God aan Daniël beloofde verzoening laat nog op zich wachten, want één jaarweek, de laatste van de zeventig, moet nog komen. Aan het eind daarvan zal wat nog over is van het  Joodse volk in Jeruzlem, als één man Jezus Christus als zijn Gezalfde Redder en Verlosser aanvaarden: eindelijk, maar allerheerlijkst zal dat zijn!


7. Het beeld van Nebukadnezar en de tijden

In Daniël 2 lezen wij een verslag van de droom van Nebukadnezar, die door Daniël aan hem wordt terugverteld en vervolgens ook uitgelegd. Daniël heeft van God de droom te zien gekregen en ook de uitleg. In de droom 

“U, o koning, zag, en zie, er stond een groot beeld. Dit beeld was indrukwekkend en de glans ervan was buitengewoon. Het stond tegenover u en het aanzien ervan was schrikwekkend. Het hoofd van dit beeld was van zuiver goud, zijn borst en zijn armen van zilver, zijn buik en zijn heupen van koper, zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer en deels van leem. Dit zag u, totdat er een steen werd losgehakt, zonder dat er handen aan te pas kwamen. Die trof het beeld aan zijn voeten van ijzer en leem en verbrijzelde ze. Toen werden het ijzer, leem, koper, zilver en goud tegelijk verbrijzeld en zij werden als het kaf van de dorsvloeren in de zomer, en de wind blies ze weg en er werd geen spoor meer van gevonden. Maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg en vulde heel de aarde. Dit is de droom. Ten overstaan van de koning zullen we de uitleg ervan geven. U, o koning, bent koning der koningen, want de God van de hemel heeft u het koningschap, macht, sterkte en eer gegeven. Overal, waar mensenkinderen wonen, heeft Hij de dieren van het veld en de vogels in de lucht in uw hand gegeven en Hij heeft u tot een heerser over dit alles aangesteld. U bent dat gouden hoofd. Na u zal een ander koninkrijk opstaan, geringer dan het uwe. Daarna weer een ander, het derde koninkrijk van koper, dat heersen zal over heel de aarde. En het vierde koninkrijk zal sterk zijn als ijzer, want ijzer verbrijzelt en vermorzelt alles. Zoals ijzer alles verplettert, zo zal het alles verbrijzelen en verpletteren. En dat u gezien hebt dat de voeten en de tenen deels van pottenbakkersleem en deels van ijzer zijn, betekent dat het een verdeeld koninkrijk zal zijn. Deels zal het de vastheid van ijzer hebben, want u hebt ijzer gezien vermengd met kleiachtig leem. Dat u de tenen van de voeten, deels van ijzer en deels van leem hebt gezien, betekent dat dat koninkrijk deels sterk en deels broos zal zijn. Dat u ijzer vermengd met kleiachtig leem gezien hebt, betekent dat zij zich zullen vermengen door het zaad van de mens, maar zij zullen zich niet aan elkaar hechten, zoals ijzer zich niet met leem vermengt. In de dagen van die koningen zal de God van de hemelen een koninkrijk oprichten dat tot in eeuwigheid niet zal vergaan en waarvan het koningschap op geen ander volk zal overgaan. Het zal al die koninkrijken verbrijzelen en tenietdoen, maar zelf zal het tot in eeuwigheid bestaan. Daarom hebt u gezien, dat uit de berg zonder toedoen van mensen handen een steen werd losgehakt die het ijzer, koper, leem, zilver en goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning bekendgemaakt wat hierna gebeuren zal. De droom staat vast en de uitleg ervan is zeker.” (‹Daniël 2:36-45›)

Het Babylonische Rijk is het gouden hoofd en dit was er van 626 - 539 v. Chr.

Het Rijk van de Meden en Perzen is het zilver en dit Rijk was er van 539 - 331 v. Chr.

Het Rijk van de Grieken is het koper en dit Rijk was er van 331 - 168 v. Chr.

Het Rijk van de Romeinen is het ijzer. Het zou zeer sterk worden en in dat Rijk zou Jezus Christus op aarde geboren worden.

Dit rijk zou zich verdelen in een Westelijk en Oostelijke Romeins Rijk en zou elk zich verbinden met de kerk in haar machtsgebied: 

- het Westen, Rome zou zich verbinden met pausdom en de zogeheten rooms-katholieke kerk  

- het Oosten zou zich verbinden met de oosterse orthodoxe kerk

Uit deze rijken zal een geheel ander rijk voortkomen namelijk dat van het monsterachtige beest dat Daniël beschrijft in Daniël 7:8, 19-22 nl. een kleine hoorn die opkomt en waarvoor drie van de tien horens woorden uitgerukt. Dit laatste rijk is het rijk van de antichrist waarover wij ook lezen in Op. 13 en Op. 16:10 en dat volgens Daniël 7:19 van alle voorgaande rijken verschillen zal. Moskou ziet zichzelf wel als het 3e Rome, na het westelijke pauselijk Rome en het oostelijke Rome d.w.z. Constatinopel, maar Rusland kan niet doorgaan voor een kleine horen en komt daarom niet in aanmerking als kandidaat voor het rijk van de antichrist.

Essentie van het beeld dat Nebukadnezar zag in ons artikel over de Bijbelse tijdlijnen, is dat dit beeld (‹de jaartallen zijn bij benndering›) een geweldig duidelijk tijdlijn uitzet vanaf de tijd van Nebukadnezar tot aan het einde toe, met daarbij gevoegd een goddelijke openbaring ten aanzien van het karakter van de machten die zich achtereenvolgens zullen manifesteren en ten aanzien van de uiteindelijke komst van het eeuwige Koninkrijk van God.


* **** 


Bijlage - Bijbelse Chronologie 

(naar H. Moll “Wat zegt Gods Woord over ...?”)


De wereldse chronologieën baseren zich vooral de werken van de Egyptische Claudius Ptolemeüs uit de 2e eeuw n. Chr. De tijdsopgaven van deze Claudius Ptolemeüs blijken in strijd te zijn met de gegevens van het OT. Hij heeft de tijden van Perzische vorsten 80 jaar verder voor Chr. geplaatst dan de Bijbel. Zijn dateringen worden echter weerlegd door nationale Perzische overleveringen, door de nationale overleveringen van de Joden, door Flavius Josephus en door Gods Woord. 

De tijdsnotering van Claudius Ptolemeüs is ondanks deze aangetoonde tekorten de standaard gebleven, maar in 1913 heeft Dr. Martin Anstey in ‘The Romance of Bible Chroniology’ nog eens de Bijbelse chronologie gedetailleerd in kaart gebracht. Het werk van H. Moll, dat wij hebben gebruikt, is hiervan afgeleid.

Op grond van Ex. 20:11 waar staat dat God de hemel en de aarde, de zee en alles wat daarin is in zes dagen heeft gemaakt, sluiten wij uit dat de woorden van God in Gen. 1:1 ‘In het begin schiep GOD de hemelen en de aarde.’ zouden duiden op een tijd die voorafgaand aan de zes scheppingsdagen. Gen. 1:1 is een korte omvattende omschrijving van wat in meer detail in het vervolg van Genesis 1 en 2 wordt beschreven.

De Bijbelse chronologie is een groot wonder! Er bestaat niets vergelijkbaars: een gedetailleerde kalender vanaf de schepping tot op de dag van vandaag. 


De Chronologie  vanaf de dood van Terah ...



JAAR 

NA DE

SCHEPPING

Vóór CHRISTUS


DE PERIODE VAN ABRAHAM, IZAK EN JAKOB - DE AARTSVADERS



-


Terah was 130 jaar, toen hij Abram 60 jaar na de geboorte van Nahor verwekte, want Terah stierf toen hij 205 jaar was (‹Gen. 11:32›). Op dat moment was Abraham 75 jaar oud (‹Gen. 12:4›). Wij nemen aan dat Abram niet lang na de dood van Terah op reis ging naar het land van de belofte. 

God was in Ur der Chaldeeën, in Babylon, al aan Abraham verschenen (‹Handelingen 7:2-4›) ... ‘Ga uit van haar ...!’ (‹vgl. Op. 18:40›). Het lijkt erop dat Abraham de praktische leiding had bij het vertrek uit Ur en dat hij niet alleen Lot, maar ook zijn vader Terah meenam, maar Gen. 11:31 noemt Terah als de leider, als het hoofd. Abraham verliet zijn familie: ooms en tantes, neven en nichten ...  

2008 jaar

in het jaar 2083

vanaf de schepping  

vertrekt

Abraham uit Haran

2038

in het jaar 1963 

vóór Christus 

vertrekt

Abraham uit Haran

-

Abram neemt Hagar tot bijvrouw als hij 10 jaar in het land woont (‹Gen. 16:1-3›)

2093

1953

-

Bij de geboorte van Ismaël was Abram 86 jaar (‹Gen. 16:16›)

2094 

1952

-  

Abram was 99 jaar toen God een verbond met hem sloot en zijn naam veranderde in Abraham (‹Gen. 17:1›). De besnijdenis was het verbondsteken!

2107

1939

- 

Meteen hierna kwam het oordeel over Sodom en Gomorra en Abrahams reis naar Gerar, waar Sara door Abimelech van hem wordt weggenomen. De belofte lijkt in gevaar (‹Gen. 19; Dt. 29:33›)

2107/08

1939

- 

Izak geboren - Abraham 100 jaar en Sara 90 jaar (‹Gen. 21:1-3›). Dit was 25 jaar na het vetrek uit Haran.

2108

1938

-

Izak gespeend, gewoonlijk gebeurde dit tussen 18 maanden en 5 jaar volgens de rabbijnse traditie. Gemakshalve nemen wij aan dat het bij Izak op 5-jarige leeftijd gebeurde (‹Gen. 21:8›)

2113

1933


Vanaf deze tijd begon Ishmaël, de zoon van Abraham door de Egyptische bijvrouw Hagar, de kleine Izak te bespotten, te vervolgen en te verdrukken. Vanaf het begin van deze vervolging in 2113 tot op de uittocht in Egypte in het jaar 2513 gerekend vanaf de schepping was precies 400 jaar. Deze periode van 400 jaar Egyptische onderdrukking vinden wij terug in Gen. 15:13 en Hd. 7:6. 



-

Sara overlijdt. Zij was 91 jr. bij de geboorte van Izak (‹Gen. 17:17, 21; 21:1, 2›) en 127 jr. toen zij stierf (‹Gen. 23:1›). Zij is de enige vrouw van wie de Bijbel vermeldt hoe oud zij geworden is. Toen zij stierf, was Abraham dus 136 jr. en Izak 36 jr. 

2145

1901

-

Huwelijk van Izak met Rebekka toen Izak 40 jr. oud was (‹Gen. 25:26›)

2148

1898

-

Ezau en Jakob geboren toen Izak 60 jr. was (‹Gen. 25:26›). Abraham was toen 160 jaar. 

2168

1878

-

Abraham sterft met 175 jr. (‹Gen. 25:7›), precies 100 jr. na het vertrek uit Haran (‹Gen. 12:4›)

2183

1863

-

Huwelijk van Ezau toen hij 40 jr. oud was (‹Gen. 26:34›). Ezau trouwde toen zijn vader Izak 100 jr. was (‹Gen. 25:20, 26; 26:34›). Jakob was toen ook 40 jaar oud, want Jakob en Ezau waren tweelingen. 

2208

1838

-

Jakob gaat op 77-jarige leeftijd naar Paddan-Aram  (‹reken terug vanuit Gen. 31:41, Gen. 41:46, Gen. 47:9›). De vlucht van Jakob wordt ook genoemd in Hosea 12:13.

2245

1801

-

Jakob trouwt met beide dochters van Laban op 84-jarige leeftijd, nadat hij 7 jaar Laban heeft gediend.

2252

1794

-

Jozef na 7 jaar huwelijk in Aram aan Jakob geboren. Jakob is dan 91 jaar (‹teruggerekend vanuit Gen. 47:9›) en Izak 151 jaar.

2259

1787

-

Jakob gaat 6 jaar later terug naar Kanaän op 97-jarige leeftijd, als hij 20 jaar bij Laban is geweest (‹Gen. 31:38, 41›). Jozef is dan inmiddels 13 jaar en Jakobs vader Izak, de grootvader van Jozef, is dan 157 jaar oud. 

2265

1781

-

Jozef was 17 jaar oud toen hij in Kanaän met zijn broers de schapen van zijn vader hoedde (‹Gen. 37:2›) en naar Egypte werd verkocht aan de nakomelingen van Ishmaël, de zoon van de Egyptische Hagar, de bijvrouw van Abraham. Hij kwam in dienst bij Potifar, een hofdienaar van Farao, de overste van de lijfwacht. 




De Joodse traditie leert overwegend dat Jozef 10 jaar in de gevangenis was, toen hij door de vrouw van Potifar in opspraak was gebracht. Een andere traditie stelt de gevangenschap op 3 jaar, maar dat is wel erg kort. Jozef zou op Rosh-ha-Shanah zijn vrijgelaten volgens R. H. 10b.



-

Izak sterft op 180-jarige leeftijd (‹Gen. 35:28›). Jakob is dan 120 jaar en zijn zoon Jozef die geboren werd toen Jakob 91 jaar was, is dus 29 jaar en aan het eind van zijn gevangenschap in Egypte. 

2288

1758

-

Jozef is 30 jaar oud wanneer hij aan Farao wordt voorgesteld nadat hij uit de gevangenis was gehaald (‹Gen. 41:46›). Dit is dus 1 jaar na het overlijden van zijn grootvader Izak. Volgens de Talmoed, Rosh Hashanah 10b kwam Jozef vrij op de 1e van de 7e maand, dat is op de dag van Rosh Hashanah, het nieuwe jaar. 

2289

1757

-

In aansluiting hierop volgen de 7 jaren van overvloed in Egypte (‹Gen. 41:47›)

2296

1750

-

Twee jaar later trekt Jakob naar Egypte op 130-jarige leeftijd. Jozef is dan 39 jaar (‹Gen. 47:9›). 

2298

1748

-

Jakob overlijdt 17 jaar later op de leeftijd van 147 jaar (‹Gen. 47:28›), 27 jaar na het overlijden van zijn vader Izak. 

2315

1731

-

Jozef overlijdt op de leeftijd van 110 jaar (‹Gen. 50:26›) 

2369

1677


Na Jozefs dood volgen er nog 144 jaren in Egypte en dan vindt de Uittocht of Exodus plaats.








DE PERIODE VAN MOZES EN DE UITTOCHT



-

Geboorte van Mozes in Ex. 2 is 64 jaar na het overlijden van Jozef op 110-jarige leeftijd als wij ervan uitgaan dat de Uittocht plaats vond in het jaar 2513 gerekend vanaf de schepping (zie hiervoor tussen het spenen van Izak en het overlijden van Sara in 2145 vanaf de schepping.)

2433

1613

-

Mozes vlucht op 40-jarige leeftijd uit Egypte

2473

1573

-

Geboorte van Kaleb 40 jaar vóór het 2e jr. van de uittocht, dat is het jaar 2514 (‹Num. 13:20›)

2474


-

Mozes keert terug naar Egypte op 80-jarige leeftijd en leidt de uittocht (‹Ex. 7:7›)

2513

1533

-

Aankomst in de woestijn Sin in de 2e maand

2513

1533

-

Het manna en het water uit de rots 

2513

1533

-

De aankomst bij Sinaï - de ontvangst van de Wet van de HEERE

2513

1533

-

De Woning of Tabernakel opgericht in de 1e maand 

2514

1532

-

De gebeurtenissen die beschreven zijn in het boek Leviticus inclusief de volkstelling

2514

1532

- 

De 12 verspieders in het 2e jaar sinds de uittocht, als Kaleb, die geboren werd in het jaar 2474 vanaf de schepping 40 jaar is (‹zie Joz. 14:7›). 

2514

1532

-

Tussenperiode van 38 jaar. De woestijnreis van Israël tot de dood van Mirjam in Num. 20:1. Haar leeftijd bij haar overlijden wordt niet vermeld.

2552

1494

-

Aäron sterft. in de 5e maand, op de 1e van de maand. Hij is dan 123 jaar oud (‹Num. 33:38›)

2552

1494

-

In de 11e maand van het 40e jaar, op de 1e dag van de maand, spreekt Mozes tot het volk (‹Dt. 1:3›). Dat is 6 maanden na de dood van Mirjam. De 2e volkstelling in Num. 26 heeft waarschijnlijk vlak hiervoor plaatsgevonden na het overlijden van Aäron, want Aärons zoon Eleazar helpt Mozes bij de telling. Zie vooral Num. 26:63-65. 

In dit jaar 2552 vanaf de schepping had ook de verovering van Hesbon en Basan in het Overjordaanse plaats gevonden. Zie Dt. 1:4; 29;6; Joz. 9:10; Neh. 9:22. 

2552

1494

-

Mozes overlijdt op 120-jarige leeftijd in de 12e maand (‹Dt. 34:7›), drie jaar jonger dan Aäron, want Aäron was zijn oudere broer,

2552

1494


DE RICHTERENPERIODE



-

Intocht in het land Kanaän, 1 maand, 14e dag

2553

1493

-

Zes jaar daarna volgt de verdeling van het land (‹Joz. 13:7-10›) - Kaleb is nu 85 jr. en het is 45 jr. geleden dat de verspieders werden uitgezonden met Kaleb en Jozua onder hen (‹Joz. 14:10›)

2559

1487

-

Veertien jaar rust tot aan Kuschan-Rischataïm (‹Ri. 3:5-7›). 

2573

1473

-

Acht jaar verdrukking onder Kuschan-Rischataïm (‹Ri. 3:8›). 

2581

1465

-

Veertig jaar rust onder Otniël (‹Ri. 3:11›). 

2621

1425

-

Samgar, de zoon van Antah verslaat de Filistijnen met een ossenstok: 600 man (‹Ri. 3:31›)

Er is geen aanwijzing dat zijn heldhaftige optreden als richter, de rust verlengde.

2621

1425

-

Achttien jaar verdrukking onder Eglon, de koning van Moab (‹Ri. 3:14›). 

2639

1407

-

Tachtig jaar rust nadat de Moabitische koning Eglon door Ehud gedood werd (‹Ri. 3:30›). 

2719

1327

-

Twintig jaar verdrukking onder Jabin, de koning van de Kanaänieten  (‹Ri. 4:2, 3›). 

2739

1307

-

Veertig jaar rust nadat Jabin verslagen werd door Barak  (‹Ri. 5:31›). 

2779

1267

-

Zeven jaar verdrukking door de Midianieten  (‹Ri. 6:1›). 

2786

1260

-

Veertig jaar rust na de bevrijding door Gideon  (‹Ri. 8:18›). 

2826

1220

-

Drie jaar heerschappij en verdrukking van Abimelech,  de zoon van Gideon  (‹Ri. 9:22›). 

2829

1217

-

Drieëntwintig jaar rust onder Tola, een man van Issaschar  (‹Ri. 10:1, 2›). 

2852

1194

-

Tweeëntwintig jaar rust onder Jaïr, de Gileadiet  (‹Ri. 10:3›). 

2874

1172

-

Achttien jaar verdrukking door de Filistijnen en de Ammonieten  (‹Ri. 10:7-8›). 

2892

1154

-

Zes jaar rust na de bevrijding door Jefta, de Gileadiet  (‹Ri. 12:7›). 

2898

1148

-

Zeven jaar rust onder Ebzan,  uit Bethlehem (‹Ri. 12:8, 9›). 

2905

1141

-

Tien jaar rust onder Elon, de Zebuloniet  (‹Ri. 12:11›). 

2915

1131

-

Acht jaar rust onder Abdon, de Pirathoniet  (‹Ri. 12:13, 14). 

2923

1123

-

Veertig jaar verdrukking door de Filistijnen, met inbegrip van de 20 jaar van Simson tot op Eli  (‹Ri. 13:1; 16:31›). 

2963

1083

-

De veertig jaren van Eli als richter over Israël tot op de roeping van de profeet Samuël  (‹1 Sm. 4:18›). 

3003

1043

-

De twintig jaar van Samuël tot Saul  (‹1 Sm. 7:2›). We lezen van Samuëls dood in 1 Sm. 25:1, enkele jaren voor de dood van Saul in 1 Sm. 31:1-6, op ongeveer 60-jarige leeftijd rond het jaar 3060 gerekend vanaf de schepping. 

3023

1023


In 1 Kn. 6:1 lezen wij: ‘In het vierhonderdtachtigste jaar na de uittocht van de zonen van Israël uit het land Egypte, in het vierde jaar van het koningschap van Salomo over Israël, in de maand Ziv, dat is de tweede maand, begon hij het Huis van de HEERE te bouwen.”

Tellen wij de jaren vanaf de uittocht in 2513 tot op het begin van de Tempelbouw in 3107 dsn komen wij uit op 594 jaar. Trekken wij daar de jaren van verdrukking in de richterenperiode vanaf, nl. 114 jaar, dan krijgen wij 594 - 114 = 480 jaar.

*** 

In Hd. 13:20 lezen wij: ‘Vierhonderdvijftig jaar lang gaf Hij hun richters tot op de profeet Samuël.” Vanaf de intocht in het land Kanaän in het jaar 2553 vanaf de schepping tot aan de het aantreden van de profeet Samuël in het stervensjaar 3003 vanaf de schepping is exact 450 jaar! 

***

In Ri. 11:26 lezen wij dat Israël volgens Jefta driehonderd jaar in Hesbon woonde, d.w.z. de stam Manasse, want Manasse verwekte Machir en Machir verwekte Gilead en Jefta trad op voor Gilead. De helft van de stam van Manasse was een erfdeel in het Overjordaanse toegewezen. Zie Joz. 17:1; 22:1-8; 1 Kr. 7:14-19. Deze 300 jaar liggen het jaar 2552 toen Hesbon en Basan in het Overjordaanse veroverd werden en het begin van Jefta’s optreden ergens in de jaren na de richter Jaïr die omstreeks 2874 zijn richterschap over Israël beëindigde. Dat is een periode van ruim 322 jaar. Mogelijk dat Jefta bepaalde jaren om ons onbekende redenen niet meerekende.




DE KONINGEN VANAF SAUL TOT OP DE DOOD VAN AHAZIA EN JORAM




Begin van de regering van Saul - zie Hd. 13:21

3023

1023


Begin van de regering van David - zie 1 Kn. 2:11

3063

983


Begin van de regering van Salomo - zie 1 Kn. 1:42

Begin bouw van de Tempel door Salomo in het 4e jaar van Salomo’s koningschap, 480 jr. na de uittocht volgens 1 Kn. 6:1. 

Salomo sterft - zie 2 Kr. 9:30, 31

Splitsing van het rijk in Juda en Israël

3103


3107

3143

3143

943


936

903

903


DE PERIODE VAN HET GEDEELDE RIJK: JUDA & ISRAËL

JUDA

JAAR 

NA SCHEPPING

Vóór Christus


ISRAËL

JAAR 

NA SCHEPPING

Vóór Christus

Rehabeam, de zoon van Salomo, wordt koning

1 Kn. 11:43

3143

903


Jerobeam 22 jr. koning. Eerst in Sichem, mater in Tirza - 1 Kn. 12:25; 14:17, 20

3143

903

Tempelroof door Sisak, de koning van Egypte - 1 Kn. 14:25, 26

3147

899


Nadab, de. zoon Jerobeam, volgt hem op in het 2e jaar van Asa, de koning van Juda

3164

882

Rehabeam sterft - 1 Kn. 1:21

3159

887


Baësa koning in het 3e jr. van Asa, de koning van Juda - 1 Kn. 15:25, 33; 1 Kn. 16:8

3165

881

Asa, zijn zoon volgt hem op in het 20e jaar van Jerobeam - 1 Kn. 15:9 

3160

886


Inval in Juda door Baësa in het 6e jaar van Asa, de koning van Juda - 2 Kr. 16:1

Er staat in het 36e jaar, maar dat is gerekend vanaf de scheuring van het rijk, want anders zou Asa 9 jr. na de dood van Baësa met hem gevochten hebben, 

3178

868

Abiam, zijn zoon, koning in het 18e jr. van Jerobeam, de koning van Israël - 1 Kn. 15:1, 2

3162

884


Ela, de zoon van Baësa, koning in het 26e jaar van Asa, de koning van Juda.

3188

858

Geestelijke opwekking in het 15e jr. van Asa, de koning van Juda, door de profeet Azarja - 2 Kr. 15:1-10

3177

869


Zimri doodt Ela (‹1 Kn. 16:8-10›) en regeert 7 dgn. in Tirza (‹1 Kn. 16:15›). Hij sterft bij de inname van de stad door Omri (‹1 Kn. 16:18›). Omri en Tibni regeren tegelijkertijd (‹1 Kn. 16:15, 21-23›)

3189

857

Asa sterft. Zijn zoon Josafat wordt koning - 2 Kr. 16:13 en 1 Kn. 22:41, 42.

Volgens 1 Kn. 22:42 regeerde Josafat 25 jr. Hiervan heeft hij 18 jr. alleen geregeerd. Zie 2 Kn. 3:1. Daarna regeerde hij 7 jr. met zijn zoon Joram. Zie 2 Kn. 8:16.

3203

843


De dood van Tibni. Omri regeert verder in het 31e jaar van Asa, de koning van Juda - 1 Kn. 16:22, 23

3193

853

Koning Josafat stuurt oversten en priesters naar alle steden van Juda om het volk te onderwijzen uit de Wet - 2 Kr. 17:7-9

3206

840


Omri koopt de berg Samaria voor 2 takenten zilver van Semer en bouwt daarop de stad Samaria, waar hij nog 6 jr. woonde - 1 Kn. 16:23, 24, 29. 

Zijn zoon Achab bouwde in Samaria een tempel voor Baäl van Tyrus - 1 Kn. 16:32, die door Jehu werd verwoest - 2 Kn. 10:18-27. 

Samaria bleef de residentie van de koningen van Israël tot aan de wegvoering van de 10 stammen. 

De koningen van Israël werden daar begraven  - zie 1 Kn. 16:28; 22:37; 2 Kn. 10:35; 13:9, 13


3194

852

Joram, zijn zoon, regeert voor Josafat vanaf Josafats 18e regeringsjaar - 2 Kn. 1:17; 3:1

3220

826


Achab, de zoon van Omri, wordt koning in het 38e jaar van Asa, de koning van Juda - 1 Kn.  16:29

3200

846

Joram regeert met Josafat naast de koning - 2 Kn. 8:16, 17

3225

821


De dood van Achab. Zijn zoon Ahazia, volgt hem op als koning - 1 Kn. 22:37-40

3220

826

Josafat sterft, zijn zoon Joram is alleen koning - 1 Kn. 22:51

3229

817


Elia roept vuur van de hemel - 2 Kn. 1.

Koning Ahazia sterft.

 Joram, de zoon van Achab, volgt hem op als koning - 2 Kn. 1:17; 3:1

3221

825

Ahazia, dat is ook Joahaz 

(‹zie 2 Kr. 21:17 en 2 Kr. 22:1›) regeert samen met zijn vader Joram in het 11e jr. van Joram, de koning van Israël - 2 Kn. 9:29

3231

815


Joram door Jehu gedood - 2 Kn. 9:24

3232

814

Ahazia is 1 jaar alleen koning 

- 2 Kn. 8:25, 26

3232

814


Jehu koning - 2 Kn. 10:36

3232

814

Ahazia door Jehu gedood - 2 Kn. 9:27

3232

814





Athalia, zijn moeder, volgt hem op, als koningin-moeder - 2 Kn. 11::1-4

3232

814






De scheuring van het rijk blijft voortbestaan. De beide rijken houden elk hun eigen koningen, die elkaar opvolgen. 

In overeenstemming met Gods belofte aan Jehu (‹2 Kn. 10:30›) kwamen zijn zonen tot in het 4e geslacht op de troon van Israël (‹2 Kn. 15:12›), nl. Joahaz, Joas, Jerobeam II en Zacharia (‹2 Kn. 13;1, 10; 14:23; 15:8›)

Tijdens het leven van de priester Jojada kwam er een grote opwekking in Juda. Jojada werd 130 jaar oud en men begroef hem bij de koningen (‹2 Kr.  24:15, 16›). 

Zoals Elia en Elisa als profeten naar Israël gezonden werden, zo zond God ook profeten naar Juda (‹2 Kr. 36:15›), zoals Jesaja, Joël en anderen. 

Tijdens de regering van de goddeloze koning Achaz over Juda is er een belangrijke profetie uitgesproken (‹Jes. 7:14›) over de komst van Jezus Christus, die in het NT wordt aangehaald in Mt. 1:23. 

In 2 Kn. 14:17 staat dat koning Amazia van Juda na de dood van Joas, de koning van Israël, nog 15 jr. leefde. Joas van Israël stierf in 3293 sinds de schepping en dus moet Amazia in 3308 gestorven zijn.

In Kn. 15:30 staat dat Hosea een verbond sloot tegen Pekah, de koning van Israël, en hem vermoordde in het 20e jaar van Jotham, de koning van Juda. Dit is een moelijkheid omdat Jotham volgens 2 Kr. 27:1, 8 slechts 16 jr. regeerde.

Achaz, de zoon van koning Jotham, de koning van Juda, was heel erg goddelooos (‹2 Kr. 28:19-25›). Het schijnt dat er daarom geen aandacht is besteed aan zijn troonsbestijging (‹2 Kn. 15:38; 2 Kr. 27:9; 28:1›).

In het 27e jr. van Jerobeam II, de. koning van Israël (‹2 Kn. 15:1›), dus in 3293 + 27 = 3320 vanaf de schepping of volgens de Israëlitische berekening die het begonnen jaar voor vol tellen, in 3319, kwam Uzzia, dat is Azarja, op de troon van Juda. Hier is een tussenruimte van 11 jaar. De oorzaak moet wel zijn dat Uzzia pas 5 jr. oud was toen zijn vader Amazia stierf en dus 16 jaar was toen hij 11 jr. later de troon besteeg.


Begin van de regering van Athalia, de (klein)dochter van Achab en Izebel - 2 Kn. 8:18

3232

814


Begin van de 28-jarige regering van koning Jehu

3232

814

Joas, de zoon van Ahazia, volgt zijn grootmoeder Athalia op, nadat zij in haar 7e regeringsjaar werd gedood - 2 Kn. 11:4, 16; 12:1

3239

807


Zijn zoon Joahaz volgt hem op in het 23e jr. van Joas, de koning van Juda - 2 Kn. 10:36; 13:1

3261

785

Amazia, de zoon van Ahazia, volgt zijn vader op in het 2e jr. van koning Joas van Israël - 2 Kn. 14:17

3279

767


Joas mede-koning met zijn vader Joahaz, in het 37e jr. van Joas, de koning van Juda - 2 Kn. 13:9, 10

3275

771

Amazia sterft 15 jr. na de dood van Joas, de koning van Israël - 2 Kn. 14:17

3308

738


Joas alleen koning, na de dood van zijn vader Joahaz, in het 40e jr. van Joas de koning van Juda - 2 Kn.  13:9, 10

3278

768

Azarja, dat is Uzzia, wordt koning van Juda in het 27e jr. van Jerobeam II, de koning van Israël - 2 Kn. 14:21; 15:1, 2

3319

727


Jerobeam II, de zoon van Joas, 41 jr. koning over Israël in het 15e jr. van Amazia, de koning van Juda, nadat zijn vader Joas gestorven is - 2 Kn. 14:16, 23

3293

753

Jotam wordt  koning in de laatste jaren van zijn vader Azarja (‹=Uzzia›), toen deze melaats geworden was - 2 Kn. 15:5; 2 Kr. 26:21

3367

679


Zacharia, de zoon van Jerobeam II, koning voor 6 maanden in het 38e jr. van koning Azarja, dat is Uzzia, over Juda.

Na de dood van zijn vader Jerobeam II bleef de troon van Israël dus 22 jaar onbezet - 2 Kn. 14:29; 15:8

3356

690

Jotam volgt zijn vader Azarja na diens dood op als koning in het 2e jr. van Pekah, de koning van Israël - 2 Kn. 15:32, 33

3371

675


Sallum, de zoon van Jabes, voor 1 maand koning van Israël - 2 Kn. 15:13

3357

689

De profeet Jesaja krijgt in het sterfjaar van Uzzia een visioen van de troon van de HEERE en de zomen van zijn kleed die de Tempel vullen - Jes. 6:1

3371

675


Menahem, de zoon van Gadi, wordt 10 jr.  koning na Sallum - 2 Kn. 15:10-17

3367

679

Achaz koning van Juda, na zijn vader Jotam in het 17e jr. van Pekah, de koning van Israël - 2 Kn. 15:32, 33 

3386

660


Pekahia, de zoon van Menahem, wordt koning in het 50e jr. van Azarja (‹Uzzia›) de koning van Jua - 2 Kn. 15:22, 23

3368

678

Azarja (‹Uzzia›) sterft. Jesaja profeteert dat Efraïm binnen 65 jr. verbroken zal worden - Jes. 7:8 

3387

659


Pekah, de zoon van Remalja, sluit een verbond tegen Pekahia en vermoordt hem en wordt koning in zijn plaats - 2 Kn. 15:25-27

3370

676

Hizkia wordt mederegeerder met zijn vader Achaz, de koning van Juda in het 3e jr. van koning Hosea van Israël - 2 Kn. 16:20; 18:1, 2

3401

645


Hosea vermoordt Pekah in het 20e jr. van Jotham, de koning van Juda. Hij werd echter pas koning over Israël in het 12e jr. van koning Ahaz van Juda - 2 Kn. 15:30; 17:1

3390

656

Jesaja profeteert tegen de Filistijnen - Jes. 14:28. Koning Achaz sterft. Hizkia, zijn zoon wordt koning alleen - 2 Kn. 16:20

3403

643


Hosea wordt koning

3398

648





Salmanessar, de koning van Assyrië, belegert Samaria

3404

642





Samaria wordt ingenomen in het 6e jaar van koning Hizkia. 

Einde van 10-stammenrijk.

2 Kn. 17:5, 6; 18:10, 11

3406

640

Het is opmerkelijk dat koning Hizkia, de eerste koning is waarvan wij lezen dat hij alle offerhoogten verwijderde, dus zowel die gebruikt werden voor de God van Israël als voor de afgoden. Zie 2 Kr. 31:1.

Dat Samuël van de hoogten gebruik maakte om aan de God van Israël te offeren (‹1 Sm. 9:12-14›) en ook Salomo (‹1 Kn. 3:3›) is begrijpelijk voor de tijd dat er nog geen Tempel in Jeruzalem was, zoals wij weten uit 1 Kn. 3:2.

Na het gereedkomen van de bouw van de Tempel echter, zelfs onder de koningen die deden wat rechts is in de ogen van de HEERE (‹1 Kn. 22:43 e.a.›), gebeurde het echter ook nog en dat toont de in het algemeen slechte geestelijk gesteldheid van Juda, van het volk en haar leiders: Asa, 1 Kn. 15:14; Josafat, 1 Kn. 22:44; Joas, 2 Kn. 12:3; Amazia, 2 Kn. 14:4; Uzzia, ofwel Azarja, 2 Kn. 15:4; Jotham, 2 Kn. 15:35. Weliswaar lezen wij van Asa in 2 Kr. 14:2, 3 en van Josafat in 2 Kr. 17:6 dat de offerhoogten afgebroken werden, maar dat heeft vrijwel zeker alleen betrekking op de hoogten voor de afgoden, anders zouden wij in 1 Kn. 15:14 en 1 Kn. 22:44 niet het tegendeel lezen.

Koning Hizkia was in dit opzicht dus uniek. Bovendien liet hij de koperen slang van Mozes verbrijzelen, waarover wij lezen in Num. 21:9. Hij deed dat omdat de Israëlieten daaraan offerden en die Nehuustan noemden, d.i. ‘koper’. Zie 2 Kn. 18:4. 

In de dagen van Hizkia heeft God op wonderbare wijze Juda uitgered doordat de Engel van de HEERE in één nacht 185.000 Assyriërs versloeg, waardoor Jeruzalem bevrijd werd, zoals wij klezen in Jes. 37:36. Later vindt de genezing van Hizkia plaats. Drie jaar na zijn genezing wordt zijn zoon Manasse geboren, die na hem op gruwelijke wijze goddeloos zou regeren, ook al kwam hij uiteindelijk tot bekering (‹2 Kr. 33:18-20›)


Na Hizkia zullen er nog 7 koningen over Juda heersen over een periode van 133 jaar, nl. van 3406 tot 3539 na de schepping. In deze periode zou Jeremia in Juda optreden en Ezechiël in Babel. Daniël en zijn vrienden zouden 19 jaar voor de verwoesting van Jeruzalem naar Babel worden weggevoerd naar Babel onder de regering van koning Jojakim. Zie Daniël 1:1.


Na de 7 koningen zal God ook de twee stammen, Juda en Benjamin, in ballingschap zenden. Het getuigenis van God over deze laatste koningen, met uitzondering van koning Josia, is niet gunstig. Koning Josia is hierop echter de grote uitzondering!



HET KONINKRIJK JUDA

vanaf de inname van Samaria tot aan de ballingschap naar Babel

JAAR 

NA  SCHEPPING

Vóór Christus


de val Samaria in het 6e jr. van koning Hizkia van Juda - zie 2 Kn. 18:10

 Israël in ballingschap naar Assyrië 

3406

640

-

De Assyriërs vallen Juda binnen, nemen de ommuurde steden in en belegeren Jeruzalem.

Het Assyrische leger wordt verslagen door de Engel van de HEERE - 2 Kn. 18:13, 17; 19:35.

In hetzelfde jaar vindt ook de wonderbare genezing van Hizkia plaats en ontvangt hij vervolgens bezoek van Berodach-Baladan, de koning van Babel (‹2 Kn. 20:1-20›).

Verder zond koning Sargon, de koning van Assyrië, een leger naar Asdod en nam die stad in (‹Jes. 20:1›). Dit gebeurde in het 14e jaar van koning Hizkia.

3415

631

-

Hizkia sterft. God had zijn leven met 15 jr. verlengd. Hij regeerde 29 jaar.

Zijn zoon Manasse wordt koning in zijn plaats - 2 Kn. 18:1, 2; 20:6, 21

3429

617

-

Esar-Haddon, de koning van Assyrië, stuurt zijn troepen naar Israël (‹Ezra 4:2›) en doet zo de profetie van Jesaja in vervulling gaan, die Jesaja 65 jaar daarvoor tegenover Achaz uitgesproken had.

3452 

594

-  

Manasse sterft en zijn zoon Amon volgt hem op - 2 Kn. 21:1, 18

3484

562

- 

Amon is 2 jaar koning als hij door zijn dienaren vermoord wordt. 

Zijn zoon Josia wordt op 8-jarige leeftijd koning in zijn plaats - 2 Kn. 21:23-26

3486

560

-

Josia begon op 16-jarige leeftijd, toen hij 8 jaar regeerde de God van zijn vader David te zoeken - 2 Kr. 34:3

3494

552

-

Vier jaar later begon Josia de plaatsen waar afgoderij gepleegd werd, uit Juda en Jeruzalem weg te doen - 2 Kr. 34:3

3498

548

-

In het 13e jaar van Josia’s regering begint de profeet Jeremia op te treden. Hij doet dat 23 jaar achter elkaar tot aan het 4e jaar van koning Jojakim (‹Jer. 1:2; 25:3›)

3499

547

-

De reiniging van Juda en Jeruzalem werd na 6 jaar beëindigd, toen Josia dus 8 jaar regeerde. 

3504

542

-

In datzelfde jaar werd begonnen met herstelwerkzaamheden aan de Tempel. Daarbij vond priester Hilkia het Wetboek (‹2 Kr. 34:8-21›). Toen dit boek aan koning Josia en aan het volk voorgelezen werd, toonden allen berouw en bogen zich voor de HEERE (‹2 Kn. 22:10; 23:2, 3›).

Daarop hielden zij het Feest van het Voorbijgaansoffer zoals dat in de Wet stond. In 2 Kn. 23:22 lezen we dat dit Feest nooit zo gevierd was sinds de Richteren. Zie ook 2 Kr. 35:18, 19. Overigens was dit Feest wel in zekere mate onderhouden zoals o.a. blijkt uit 2 Kr. 30:12-27, maar kennelijk was deze viering buitengewoon en geheel overeenkomstig Gods geboden.

3504

542

-

Koning Josia sneuvelt na 31 jaar geregeerd te hebben in Megiddo (‹2 Kn. 22:1›), toen hij streed met Farao Necho van Egypte (‹2 Kn. 23:29›). De profeet Jeremia maakte een klaaglied over Josia en heel het volk bedreef grote rouw - 2 Kr. 35:24, 25.

Zijn zoon Joahaz volgt hem op, maar regeert slechts 3 maanden en werd toen door Farao Necho naar Egypte gebracht. Farao Necho stelde Eljakim, de broer van Joahaz, als koning aan over Jud en veranderde zijn naam in Jojakim - 2 Kr. 36:1-4.

3517

529

-

In het 3e jaar van Jojakim begon de regering van Nebukadnezar, als mederegent (‹Dan. 1:1›)

Dit is het jaar van het begin van de ballingschap van Daniël en het begin van de door Jeremia voorzegde 70-jarige gevangenschap (‹Jer. 25:11, 12; Dan. 9:2›)

3520

526

-

In het 4e jaar van Jojakim werd Nebukadnezar alleenheerser (‹Jer. 25:1-3›), maar tegelijkertijd profeteert Jeremia al van de komende ondergang van het Babylonische Rijk door Darius de Meder en Kores (‹Cyrus›), de Pers (‹Jer. 25:11, 12›)

3521

525

-

In het 5e jaar van Jojakim, dat is het 2e jaar van Nebukadnezar, verklaart Daniël de droom van het grote beeld aan Nebukadnezar (‹Dan. 2›).

3522

524

-

Jojakim komt in opstand tegen Nebukadnezar, nadat hij hem 3 jaar heeft gediend (‹2 Kn. 24:1›). Jojakim versnijdt de Boekrol en werpt de stukken in het vuur (‹Jer. 36:9, 22, 23›)

3522

524

-

Nebukadnezar leidt 3023 Joden weg in gevangenschap in het 7e jaar van zijn regering (‹Jer. 52:28›).

3527

519

-

Jojakim sterft. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon Jojachin (‹2 Kn. 24:6›). Deze was 3 maanden koning, toen Nebukadnezar Jeruzalem belegerde. Jojachin en vele anderen werden gevangen genomen en met de schatten uit de Tempel naar Babel gebracht. Een oom van Jojachin, één van de zonen van Josia, 1 Kr. 3:15, en een volle broer van Joahaz, 2 Kn. 23:31; 24:18, worden door Nebukadnezar als koning aangesteld in Jeruzalem, terwijl hij zijn naam ‘Mattanja’ verandert in Zedekia (‹2 Kn. 24:17›).

3528

518

-

Tegelijk met Jojachin wordt Ezechiël weggevoerd naar Babel. Zijn profetieën dateren vanaf de ballingschap (‹Ez. 1:2,; 40:1›). 

3528

518

-

Hij sterft 2 maanden later door Gods hand (‹Jer. 28:1-17›). 

3532

514

-

Ezechiël ziet in een visioen dat de heerlijkheid van God de Tempel verlaat (‹Ez. 8-10›)

3533

513

-

De HEERE weigert Zich te laten vragen (‹Ez. 20:1-3›)

3534

512

-

Nebukadnezar belegert Jeruzalem in het 9e jaar van Zedekia (‹2 Kn. 25:1; Jer. 39:1; 52:4›)

3537

509


Jeremia koopt van zijn neef Hanameël de akker van zijn oom Sallum tijdens de belegering van Jeruzalem door Nebukakdnezer. Jeremia was toen door koning Zedekia opgesloten in de gevangenhof die aan het paleis verbonden was - Jer. 32:1-13. 

Ezechiël profeteert tegen Tyrus (‹Ez. 26:1 e.v.›), tegen Farao (‹Ez.  30:21 e.v.›) en tegen Egypte (‹Ez. 31:1 e.v.›).

3538

508


Hongersnood in Jeruzalem. Jeruzalem wordt ingenomen en verwoest (‹2 Kn. 25:1-4; Jer. 39:2›). Nebuzaradan verbrandt de Tempel (‹Jer. 52:12, 13›).
Ezechiël uit zijn klacht over Farao en Egypte (‹Ez. 32:1, 17›).

Einde van het tweestammenrijk Juda in het 11e jaar van koning Zedekia - 2 Kn. 24:18.

3539

507








DE BABYLONISCHE BALLINGSCHAP

JAAR 

NA DE

SCHEPPING

Vóór CHRISTUS






Het begin van de ballingschap viel in het jaar 3520 na de schepping, toen Daniël en zijn medegevangenen naar Babel werden weggevoerd (‹Dan. 1:1›). Dit jaar is het begin van de 70 jaar die door de profeet Jeremia wordt genoemd in Jer. 25:11, 12 en ook in Daniël 9:2.

De 70 jaarweken van Daniël, genoemd in Dan. 9:24-27, beginnen als de zojuist genoemde 70 jaar van de ballingschap afgelopen zijn, dus in het jaar 3589 na de schepping (‹Ezra 1:1-4›).

Uit Lev. 25:8 weten wij dat wanneer de Bijbel spreekt van ‘jaarweken’, daar volledige jaren mee worden bedoeld. Van de 70 jaarweken zijn er 7 x 7 = 49 + 62 x 7 = 434, dat is samen 483 jaar inmiddels vervuld en er blijven dus nog slechts 7 jaren over. 

De 484 jaar lopen tot op het moment dat een Gezalfde zou worden afgesneden (‹Dan. 9:26›) en de kruisiging is daarvan o.i. de vervulling, want Jesaja zegt dat Hij, d.w.z. de Messias, uit het land van de levenden zou worden afgesneden. Zie Jes. 53:8 waar overigens voor ‘afgesneden’ een ander werkwoord gebruikt wordt dan in Dan. 9:26. 







-

De wegvoering van Zedekia naar Babel - 2 Kn. 25:7 

3539

507

-

Ezechiël ziet in gezichten het nieuwe land, de nieuwe stad en de nieuwe Tempel, 14 jaar na de inname van Jeruzalem - Ez. 40:1 e.v.

3552

494

-

De opvolger van Nebukadnezar, Evil Merodach, ontslaat koning Jojachin uit de gevangenis in het 37e jaar na zijn wegvoering en hij herstelt hem in ere - 2 Kn. 25:27, Jer. 52:31

3564

482

-  

In het eerste jaar van Beltsazar, de opvolger van Evil-Merodach, ziet Daniël in gezichten vier dieren (‹Dan. 7:1 e.v.›)

3584

462

-

In het 3e jaar verschijnen aan Daniël de ram en de bok in een gezicht (‹Dan. 8:1 e.v.›)

3586

460

-

Darius, de Meder, ontvangt het koninkrijk. Cyrus, dat is Kores, neemt de stad Babel in (‹Dan.  5:26-6:1›). Zij regeren naast elkaar.



-

Daniël ontvangt het Woord van de 70 weken. Zie Dan. 9:20-27. 

3587

459

-

Cyrus, d.w.z. Kores, is alleenheerser geworden. Hij doet in het eerste jaar van zijn regering een schrijven uitgaan, waardoor de in ballingschap verkerende Joden worden vrijgelaten en toestemming krijgen om naar Jeruzalem terug te keren (‹Ezra 1:1-4›). Dat jaar is het einde van de 70-jarige ballingschap en het begin van de 70 jaarweken in Dan. 9:24-27. 

3589

457

-

In het tweede jaar van Ezra’s aankomst in Jeruzalem beginnen zij met de bouw van het Huis van de HEERE. Zie Ezra 3:1-8.

3590

456

-

In het derde jaar van Cyrus, dat is Kores, heeft Daniël de gezichten gezien die beschreven staan in Dan. 10-12. Hierin wordt aangekondigd dat er na Kores nog drie koningen in Perzië zouden opstaan en dat de vierde koning grotere rijkdom zou bezitten dan de anderen (‹Dan. 11:2›).

3591

455

-  

Vanaf het eerste jaar van Kores in 3589 tot op de Messias, de Vorst, zijn 7 jaarweken en nog eens 62 jaarweken (‹Dan. 9:25›). De hier als eerste genoemde 7 jaarweken zijn 49 jaren en dat zijn dan blijkbaar de tijden van de verdrukking waarin de straten van Jeruzalem werden gebouwd. We komen uit op 3589 + 49 = 3638 na de schepping.  

3638

408

- 

Als wij vanaf de voltooiing van deze 49 jaren de 430 jaar van Ezechiël 4:5, 6 erbij voegen komen wij uit op het jaar 3638 + 430, d.w.z. in het jaar 4068 vanaf de schepping. 

De Here Jezus was volgens Lk. 3:23 dertig jaar, toen Hij aan zijn openbare bediening begon. Men kan hierbij denken aan zijn doop in de Jordaan door Johannes de Doper waarna Hij door de Heilige Geest de woestijn in werd geleid om door de satan verzocht te worden.  

De Here Jezus werd volgens Lukas 3:1 gedoopt in het 15e jaar van keizer Tiberius. 

Zijn geboortejaar is dan 4072 - 30 jaar = 4042 na de schepping ofwel in het jaar 8 v. Chr.

4068

22 n. Chr.


Als wij echter de overige 62 jaarweken van Daniël 9:25 toevoegen aan de eerdere 7, dan zijn dat 62 x 7 = 434 jaren, zodat wij uitkomen op 3638 + 434, d.w.z. in het jaar 4072 vanaf de schepping, d.w.z. het jaar 26 n. Chr. 

Als wij eens aannemen dat de 3½ jaar van zijn openbare bediening lagen tussen 4068 en 4072 vanaf de schepping dan kunnen wij zeggen dat de Gezalfde werd afgesneden toen Jezus gekruisigd werd. 

4072

26 n. Chr.






De volledige reeks van de 70 jaarweken die door Daniël geprofeteerd zijn, worden pas voltooid als de laatste jaarweek geweest is, die beschreven wordt in het boek Openbaring.




De einddata van 4072 na de schepping ofwel 26 n. Chr. worden gewoonlijk wat later gelegd. Men denkt eerder dat Jezus rond 4 v. Chr. geboren werd en gekruisigd werd in het jaar 30 n. Chr. Toch maakt de Bijbelse jaartelling een buitengewoon betrouwbare indruk. 

Tot slot nog een opmerking over. de vraag hoe het kan dat de Joodse jaartelling ongeveer 215-243 jaar op achterloopt? Welke jaartelling is de juiste? Prof. Dr. George Foot-Moore (‹1851-1931›), die hoofd was van de vroegere afdeling van ‘Jewish Studies’ aan de Harvard University, meende dat er ruim 200 jaren niet zijn opgenomen in de Joodse kalender: ‘... As for the dates, they (‹the Jews›) had not the canon of Ptolemy to operate with, but only four names of Persian kings in the confusing disorder in which they occur in the Books of Ezra, Nechemyah, and Daniel, and they were consequently always far out of the way in their chronology of the Persian period ... ’

Anderen zien een misrekening in de Joodse kalender ten aanzien van de periode tussen de verwoesting van de 1e en die van de 2e Tempel. Men meende dat dit de periode van 490 jaar was die in het boek Daniël wordt genoemd als 70 jaarweken (‹Dan. 9:›), maar in feite zouden het 656 jaren zijn, een verschil van 166 jaar. Ook in de geslachtslijn van Sem in Gen. 5 zouden er 73 jaar te weinig zijn geteld.    


Bronnen:

EBV Bijbeltekst




H. Moll:  Wat zegt Gods Woord over ... (‹3e druk›)


Arno Lamm & Emile-André van Becke Vanbeckevoort: Awake! (‹2014, 2e aangevulde druk›)


Robert Anderson: The coming prince


H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965


Christipedia.nl   ‘Jubeljaar’ 



Bewerking: 

redactie EBV -  1 november 2022