Serie EBV-S   Onderwerpen

 DE FILISTIJNEN


De naam

De Filistijnen hebben in de Bijbel als hun Hebreeuwse naam פְּלִשְׁתִּי (‹plišṯī - plišṯīm - H6430›) komt 289 keer in het OT voor, verdeeld over 244 verzen en wordt in de tekst geschreven met een ‘f’, dus ‘Filistijn’ en ‘Filistijnen’, de tekst zegt letterlijk: ‘Pelestim’. Deze naam betekent ‘vreemdeling’ of ‘zwerver’ volgens Gesenius. De naam van het land schrijven wij als Filisjet, in het Hebreeuws als פְּלֶשֶׁת (‹pēlēšeṯ - H6429 - zie de noot bij Ex. 15:14›). De verzachting van de ‘p’ naar een ‘f’ is een lange traditie in Nederlandse Bijbelvertalingen. Als wij de ‘p’ gehandhaafd zouden hebben, dan zou meteen duidelijk zijn dat de klank van de naam veel gemeenschappelijks heeft met de naam van de ‘Palestijnen’ in deze dagen. Wel een opmerking daarbij, want hoewel de eerste letter van de naam in het Hebreeuws als een ‘p’ klinkt, klinkt die in het Arabisch als een ‘f’ en zegt men ‘Falastiniyyin’.


Afstamming en grondgebied

Uit Gen. 10:14 blijkt duidelijk dat de Filistijnen nakomelingen zijn van Mitsraïm (‹Egypte›) en wel van de Kasluchieten. De naam ‘Kasluchieten’ (‹H3695›) komt alleen voor in Gen. 10:14 en in 1 Kr. 1:12. De betekenis van de naam is onbekend. 

In Amos 9:7 (‹veel later dus›) lezen wij ook dat de Filistijnen uit Kaftor komen, en in Jer. 47:4 worden de Filistijnen het overblijfsel van Kaftor genoemd. De naam ‘Filistijnen’ staat zo niet alleen voor de oorspronkelijke Filistijnen (‹afstammelingen van de Kasluchieten›), maar ook voor de Kaftorieten. De vroegere Filistijnen stamden dus af van Cham via diens zoon Mitsraïm, de naam die staat voor Egypte, en wel via de Kasluchieten en de Kaftorieten, twee families die uit Mitsraïm voortkwamen. De vroegere Filistijnen stamden dus niet af van Sem en waren geen Semieten. 

In Dt. 2:23 lezen wij: ‘En de Kaftorieten die uit Kaftor zijn weggetrokken, hebben de Avvieten uitgeroeid die in de dorpen woonden tot aan Gaza toe, en zij zijn daar in hun plaats gaan wonen.’ 

De plaats waarvan hier sprake is moet wel Gerar zijn, want al heel vroeg lezen wij dat de Filistijnen in Gerar woonden, want in Gen. 21:34 lezen wij dat Abraham daar als vreemdeling bij de Filistijnen verbleef - en zelf dus beslist geen Filistijn was - en in Gen. 26:1 lezen wij dat Izak in Gerar, het land van de Filistijenen in die dagen, contact had met de Filistijnse koning Abimelech. 

De naam van het volk van de ‘Kaftorieten’ (‹H3732›) komt 3 keer voor in het OT nl. in Gen 10:14, Dt. 2:23 en 1 Kr. 2:12. De naam van het land ‘Kaftor’ (‹H3731›) komt ook drie keer voor nl. in Dt. 2:23, Jer. 47:4 en Amos 9:7. In Dt. 2:23 en in Amos 9:7 wordt er melding van gemaakt dat de Kaftorieten uit Kaftor komen en in Jer. 47:4 wordt Kaftor een eiland genoemd, in andere vertalingen een kustland. De naam ‘Kaftorieten’ wordt in het OT van de Aramese Peshitta, dat waarschijnlijk rond het eind van de 1e eeuw n. Chr. tot stand kwam, in Gen. 10:14 als ‘Qapodoqia’ vertaald, naar een plaats in Egypte genaamd ‘Kapudka’, zoals de Targums de naam weergeven of ook wel ‘Qaputkia’ zoals Maimonides de naam weergeeft. Maimonides meent dat het gaat om de plaats Damietta aan de noordkust van Egypte, wat natuurlijk een zekere aantrekkelijkheid heeft, omdat tot op de dag van vandaag de binding tussen Egypte en Gaza (‹het vroegere gebied van de Kaftorieten en Filistijnen›) nog steeds levendig is, en vooral omdat Egypte en Gaza aan elkaar grenzen. Overigens moet men in ‘Qapodoqia’ niet ‘Cappadocië’ zien. John Gill waarschuwt al voor deze misvatting. We merken ten slotte nog op dat de tekst van Gen. 10:14 de Kaftorieten onderscheidt van de Kasluchieten, maar dat beide groepen volgens de tekst wel afkomstig zijn van zonen van Mitsraïm, dat is Egypte. In Amos 9:7 (‹veel later dus›) staat ook, dat de Filistijnen uit Kaftor komen en in Jer. 47:4 worden de Filistijnen het overblijfsel van Kaftor genoemd. De naam ‘Filistijnen’ staat zo niet alleen voor de oorspronkelijke Filistijnen (‹de afstammelingen van de Kasluchieten›), maar ook voor de Kaftorieten. 

De Filistijnen woonden overigens niet alleen in Gerar, maar ook in meerdere of midere mate in heel het Laagland langs de kust van Kanaän tot aan Tyrus en Sidon. Ook probeerden de Filistijnen door te dringen in het bergland van Juda. De kuststrook van Israël was destijds onderdeel van de oude handelsroute Via Maris, de Zeeweg naar Egypte via Filisjet (‹Filistea›). De tegenwoordige naam voor Gerar in de 21e eeuw  is Tel-Gama.

Gerar, het gebied van de Filistijnen volgens Genesis, zou later Filisjet, d.w.z. Filistea genoemd worden, waarvan het tegenwoordige Gaza slechts een deel is, want het tegenwoordige Gaza is ongeveer 40 km lang en 10 km breed, in totaal 365 km². Met 2,3 miljoen inwoners is het het dichstbevolkte gebied van de wereld waarvan 65% van de bevolking rond het jaar 2025 jonger is dan 25 jaar.

Met dit alles wordt ook duidelijk dat de vroegere Filistijnen afstammen van Cham via diens zoon Mitsraïm, de naam die staat voor Egypte. De vroegere Filistijnen stamden dus niet af van Sem en waren geen Semieten. 

We merken nog op dat de gedachte dat de Kaftorieten van Kreta kwamen wijdverbreid is, maar er is geen bewijs voor. 


De strijd met Israël

God bestemde het gebied van de Kanaänieten en het gebied van de Filistijnen tot het beloofde land voor zijn volk Israël.  ... ‘van de Wierzee tot aan de zee van de Filistijnen’ zegt Ex. 23:31. Filistea lag in het gebied dat aan Juda werd toegewezen, maar bij Jozua’s dood waren alle gebieden van de Filistijnen nog niet aan Juda onderworpen volgens Joz. 13:2. 

De Filistijnen waren moeilijk te overwinnen en God liet hen die kracht met het doel om Israël te vormen (‹zie Ex. 13:17; Ri. 3:1›). De vijf stadsvorsten van de Filistijnen waren goed georganiseerd. Zij hadden gezamenlijk overleg over het bestuur en de verdediging van hun land (‹Ri. 16:5-8; 1 Sm. 7:7; 29:1-7›). Belangrijk was dat zij ijzer hadden en dat aan hun vijanden onthielden (‹1 Sm. 13:19-21›). Van het ijzer maakten zij ook strijdwagens. Israël had dus veel strijd met de Filistijnen, met hun tovenarijen en hun goden (‹2 Kn. 1:1-16; Jes. 2:6›). Drie van de richteren verdedigden zich tegen de Filistijnen nl. Samgar, de derde richter (‹Ri. 3:31›), Jefta, de negende richter (‹Ri. 10:7›) en Simson, de dertiende richter (‹Ri. 13-16›). De strijd gaat echter verder en later weten de Filistijnen de Kist buit te maken, maar ze worden door God gedwongen om die naar Israël terug te zenden (‹1 Sm. 5, 6›). 

Later lezen wij in 1 Sm. 17 over Davids overwinning op de onbesneden Filistijn Goliat. Maar in 1 Sm. 27 lezen wij dat David voor Saul naar Ziklag vluchtte en daar 16 maanden bleef. Pas later drong David de Filistijnen terug in hun vijf steden. Onder Salomo werden de Filistijnen schatplichtig, en tijdens koning Hizkia werd Filistea rond 614 v. Chr. verder onderworpen (‹2 Kn. 18:8›). \

Daarna werden zij eerst door de Assyriërs onder Sanherib, vervolgens door de Egyptenaren onder farao Necho, en ten slotte door de Chaldeeërs onder Nebukadnezar overwonnen en nagenoeg geheel vernietigd. In de profeten wordt de vernietiging van hun land en hun overblijfsel aangekondigd. Zefanja kondigt de dag van de HEERE aan en noemt de Filistijnen als eerste naburige volk van Israël dat geoordeeld zal worden. Zie Zef. 2:4-7 en Jer. 47:4. 

Aan het bestaan van de Filistijnen kwam een einde in 604 v. Chr. (‹wereldse tijdrekening›)  toen Nebukadnezar Askelon aanviel en vervolgens de stadsvorsten en de inwoners van Gaza, Asdod en Askelon deporteerde (‹Jer. 25:20; 47:1-7›). 

De profetieën van Zacharia over Askelon. Gaza, Ekron en Asdod in Zach 9:5-8  nemen hun plaats in onder een reeks profetieën in Zach. 9 over het land Chadrach waarbij ook steden als Damascus, Tyrus en Sidon worden genoemd. K&D identificeren het land Chadrach met het Medo-Perzische rijk en het oordeel daarover werd grotendeels voltrokken toen Alexander de Grote vanuit Klein-Azië zijn veldtocht naar Egypte ondernam. In de betreffende woorden van de profeet Zacharia gaat het vooral over de ontvolking van het vroegere gebied van de Filistijnen en het er plaatsen van een vreemde bevolking. De woorden van Zacharia hebben o.i. betrekking op een verre toekomst vanuit het gezichtspunt van Zacharia, namelijk de dagen om en nabij de wederkomst van Jezus Christus als Hij zijn voeten op de Olijfberg zal zetten en Zich zal legeren om zijn Huis (‹Zach. 9:8 en Zach. 14›).  


Zijn de Palestijnen de vroegere Filistijnen?

De tegenwoordige Palestijnen claimen wel dat zij recht op het land Israël hebben, omdat zij Semieten zouden zijn, want zij zien zich als afstammelingen van de vroegere Filistijnen, die naar hun onterechte idee Semieten zouden zijn geweest. Dat de vroegere Filistijnen geen Semieten waren wordt in de Bijbel als eerste duidelijk uit het feit dat de Bijbel zoals wij hebben laten zien, de Filistijnen beschrijft als afstammelingen van Cham door diens zoon Mitsraïm en door twee van diens zonen met hun families nl. de Kasluchieten en de Kaftorieten.

Als tweede wordt het duidelijk uit het feit dat de Filistijnen volgens de Bijbel niet besneden waren volgens Ri. 14:3; 15:18. Ook David spreekt van de onbesneden Filistijnen (‹1 Sm. 17:26, 36›) en in 2 Sm. 1:20 lezen wij dat de dochters van de Fiistijnen, dochters van onbesnedenen worden genoemd.

Omdat uit Sem volgens Gen. 10:21-32 ook Arabische volken voorkomen, kan het wel zijn dat die moderne Palestijnen die Arabische wortels hebben. Overigens gingen Arabieren in Israël zich pas na 1960 Palestijnen noemen, allereerst op de westelijke Jordaanoever.  

Men neemt wel aan dat dit volk van Griekse oorsprong is, afkomstig van Kreta, maar hiervoor is, zoals al eerder gezegd, geen bewijs. Uit Ex. 13:17 leren wij, dat de Filistijnen al in de dagen van de uittocht woonden, want er staat dat God het volk Israël dat uit Egypte kwam, niet leidde op de weg naar het land van de Filistijnen. Wij menen op grond van de diverse Bijbelteksten aan dat het aannemelijk is dat zowel de Kasluchieten, d.w.z. de Filistijnen, als ook de Kaftorieten uit het noorden van Egypte kwamen. 

Wij hebben gezien dat aan het bestaan van de Filistijnen rond 604 v. Chr. (‹wereldse tijdrekening›) een einde kwam, toen de Babylonische koning Nebukadnezar het land van de Filistijnen binnendrong en Askelon aanviel en vervolgens de stadsvorsten en de inwoners van Gaza, Asdod en Askelon deporteerde (‹Jer. 25:20; 47:1-7›). 

De Romeinse keizer Hadrianus gaf in 135 n. Chr. aan het toenmalige Galilea en Judea voor het eerst de Latijnse naam ‘Palestina’. Zijn generaal Severius had o.a. Jeruzalem ingenomen en veel Joden vluchtten, werden gedood of als slaaf verkocht. Hadrianus noemde Jeruzalem toen ‘Colonia Aelia Capitolina’ om aan te geven dat het voortaan een Romeinse stad was. Israël vernoemde hij naar de vroegere aartsvijand van de Joden nl. de Filistijnen, en gaf het de naam Palestina, afgeleid van het Latijnse Filistea. Daarbij komt dat hij die naam aan een veel groter gebied gaf dan alleen aan het vroegere Filistea. De kerkvader Eusebius noemde zichzelf bisschop van Palestina en bekrachtigde dus deze naamsverandering. De huidige Palestijnen grijpen terug op deze naamsverandering. Maar ook gedurende het Ottomaanse rijk en eigenlijk alle eeuwen door sinds Hadrianus was de naam ‘Palestina’ een veel gebruikte naam voor het grondgebied van Israël. 

De huidige Palestijnen zijn dus beslist niet de vroegere Filistijnen. In zoverre de huidige Palestijnen werkelijk Arabieren zijn -  en voor een deel is dat mogelijk het geval - kan men een zeker verband met Abraham daarin zien, als het zo zou zijn dat de Arabieren van Ismaël afstammen zoals sommigen menen, ook al is het aannemelijker dat de Ismaëlieten een verwantschap hebben met de Egyptenaren. Anderen, ook onder de Arabieren zelf, zien in Joktan uit Gen 11:26 de voorvader van de Arabieren.

De identiteit van de tegenwoordige Palestijnen is allesbehalve helder en het meest aannemelijk lijkt ons de gedachte dat het een gemengd volk is, waarvan een slechts een deel van Arabische afkomst. Men dient zich ook te realiseren dat de Arabieren door veroveringen weliswaar in veel landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika zijn komen te wonen en zich deels vermengd hebben met de bevolking van al die landen, maar met dat alles zijn de Arameeërs, Kopten, Imazighen,  Joden, Bedoeïenen en vele andere volken en stammen niet verdwenen. 



Bronnen:

EBV Bijbeltekst


‘Naar de Filistijnen gaan? Een geschiedenis!’ - Ineke van Lieshout, IB Magazine nr 5, juli/augustus 2024›).


Filistijnen -  www.christipedia.nl



Bewerking: 

redactie EBV -  1 september 2024