DE DOOP


Als je tot bekering en tot geloof bent gekomen, wordt je een nieuwe schepping (‹2 Korintiërs 5:17›). De doop is de uitdrukking van je overgave aan Jezus Christus en van je gehoorzaamheid aan God, dat je door het geloof in Hem je oude mens die je vroeger was voordat je geloofde, hebt afgelegd en de nieuwe mens in Jezus Christus hebt aangedaan.

Het is je belijdenis en het is je getuigenis (‹geen geleerde studie nodig, maar wel gehoorzaamheid!›), terwijl je bekering en geloof de werkelijkheid zijn waarvan je getuigt. De waterdoop is het uiterlijke teken van wat er binnen in het hart is gebeurd.  Als je gedoopt wordt, wordt je ondergedompeld in het water en dat is een beeld van begraven worden, want je laat je oude mens, zoals je vroeger was als het ware met Jezus Christus mee kruisigen in zijn dood door je onder water te laten dompelen. Als je uit het water opstaat, is dat een beeld van jouw deelhebben aan Jezus Christus’ opstanding en aan jouw deelhebben aan het eeuwige Leven dat in Jezus Christus is. Je bent in Hem een nieuwe schepping geworden door het geloof (‹2 Korintiërs 5:17›). In Romeinen 6:4, 5 lezen wij het volgende: 


“Wij zijn met Hem door de doop begraven in de dood, 

opdat, zoals Christus uit het verblijf van de doden is opgestaan 

tot de heerlijkheid van zijn Vader, 

ook wij in nieuw Leven zullen wandelen. 

Want als wij als één met Hem in de gestalte van zijn dood in de aarde geplant zijn, 

dan zullen wij ook zo één met Hem zijn in de gestalte van zijn opstanding.” 


De doop brengt dus prachtig en ernstig in beeld  wat er werkelijk gebeurde toen men tot bekering en geloof kwam, want dat wat er gebeurde in het hart en dat is het waar het God ten diepste om gaat. Maar Hij vraagt ook van iedere gelovige dat hij of zij zich laat dopen als een heilige uitbeelding van dat alles: het waterbad van de doop is een beeld van het graf! Wie iemand begraaft doet dat niet met een paar korreltjes zand en loopt dan weg! Nee, er wordt een graf gegraven, het lichaam laat men erin zakken en men bedekt het geheel met grond. Zo is het ook met de doop, men dient zich geheel onder te laten dompelen om er daarna uit op te staan door de opstanding Jezus Christus als wedergeboren tot een nieuwe schepping door de kracht van de Heilige Geest.

Na de ‘natuurlijke’ geboorte op aarde wordt men ‘wereldburger’, maar het geloof in Jezus Christus leidt tot een ‘geestelijke’ wedergeboorte waardoor men ‘hemelburger’ wordt. Men meent wel dat Nikodemus in Johannes 3:4 over deze zaak zat na te denken, nadat Jezus tegen hem gezegd had: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg je: Als iemand niet opnieuw geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van GOD niet zien.” Want Nikodemus reageerde op de woorden van Jezus door te zeggen: “Hoe kan een oude man nog geboren worden? Hij kan toch niet weer de moederschoot ingaan en voor de tweede keer geboren worden?” Waarop Jezus tegen hem zei: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg je: Als iemand niet uit water en Geest geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van GOD niet binnengaan. Wat uit vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is Geest. Verwonder je niet dat Ik tegen je gezegd heb dat jullie opnieuw geboren moeten worden. De wind waait waarheen hij wil, en je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is iedereen die uit de Geest geboren is.” (‹Johannes 3: 3-8›). 

Jezus was Nikodemus wezenlijk aan het uitleggen dat Nikodemus er niet op moest vertrouwen dat zijn Jood-zijn hem wel verzekerde van de toegang tot het Koninkrijk van de hemelen. Als Jezus hem gezegd had dat het Griek- of Arameeër-zijn van een mens, de mens nooit toegang kan geven tot het Koninkrijk van God, dan had Nikodemus waarschijnlijk met die gedachte ingestemd, want alle vreemdelingen die zich tot het jodendom bekeerden, de zgn. ‘proselieten’ moesten ondergedompeld worden in de ‘mikvah’ het Joodse reinigingsbad om daaruit als door een wedergeboorte tevoorschijn te komen en voortaan als een rechtvaardige, wetsgetrouwe Jood beschouwd te worden. Maar de les die Nikodemus van Jezus kreeg, ging veel verder, want Nikodemus kreeg te horen dat elke wetsgetrouwe Jood, zelfs een Jood als Nikodemus die nog wel in de hoogste godsdienstige Raad van het volk zat, toch ‘wedergeboren’ moest worden, dat wil zeggen door het reinigingsbad heen moest gaan om zijn vleselijke Jood-zijn af te leggen, zodat hij ook al was hij in deze wereld als Jood geboren, toch voortaan als uit God geboren zou leven. De vraag was natuurlijk of Nikodemus dit met zijn hart en verstand zou gaan begrijpen, namelijk deze woorden ...

“…  aan hen die Hem (Jezus) aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven om kinderen van GOD te worden, aan hen die in zijn Naam geloven, die niet uit bloed, niet uit de wil van het vlees, niet uit de wil van een man, maar uit GOD geboren zijn.” (‹Johannes 1:12, 13›)

De vrome Job had al gezegd: “Hoe kan dan een mens rechtvaardig zijn bij God, hoe kan wie uit een vrouw geboren is, rein zijn?” Het lag al in deze woorden van Job opgesloten dat een mens die alleen in deze wereld geboren was, niet voor God kan verschijnen, maar dat er een nieuwe geboorte nodig was. Job had het al gezegd, waarschijnlijk al in de dagen van Abraham, Izak en Jakob.


Sommigen denken dat ‘uit water en Geest geboren worden’ waar Jezus met Nikodemus over sprak, eigenlijk één en hetzelfde is, namelijk: uit de Heilige Geest geboren worden, omdat Jezus in Johannes 7:37-39 over Zichzelf spreekt als de Bron van Levend Water, waar vervolgens door Johannes aan wordt toegevoegd: ‘Dit zei Hij van de Geest, die zij die in Hem geloofden, zouden ontvangen, want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.” Het is natuurlijk wel begrijpelijk dat een mens aan dit Levende Water kan gaan denken bij de uitdrukking ‘uit water en Geest geboren worden’. Maar het Levende Water ontvang je door GELOOF en dat Levende Water gaat iets in je doen, het gaat namelijk de verbondenheid en gemeenschap met Jezus Christus onderhouden, want dat kan een mens zelf niet. De mens krijgt van God dus een bron van Levend Water in zich. Maar in de uitdrukking  ‘uit water en Geest geboren worden’ gaat het werkelijke om twee zaken.

De betekenis van de uitdrukking ‘uit water en Geest geboren worden’ is volgens het merendeel deel van de uitleggers  gelegen in de woorden van Johannes de Doper over het doel van de waterdoop ...

“De volgende dag zag Johannes (de Doper) Jezus naar zich toe komen en zei: “Zie het Lam van GOD, dat de zonde van de wereld wegneemt!  Deze is het van Wie ik gezegd heb: ‘Na mij komt de Man die vóór mij was, want Hij was eerder dan ik.’ Ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, ben ik gekomen om te dopen in water.  (‹Johannes 1:29-31›)

Daarna zegt Johannes de Doper: “Ik zag de Geest als een duif uit de hemel neerdalen en Hij bleef op Hem.  Ik kende Hem niet, maar Hij die mij gezonden heeft om in water te dopen, zei tegen mij: ‘Op wie je de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven, die is het die met de Heilige Geest doopt.’ En ik heb gezien en getuigd dat Deze de Zoon van GOD is.”   (‹Johannes 1:32-34›)

Duidelijker kan het niet: Johannes de Doper doopte met water, zodat Jezus Christus aan Israël geopenbaard zou worden. Iedereen werd tot de doop geroepen, niemand uitgezonderd. Deze doop van Johannes was met water tot bekering en vergeving van zonden (‹Matteüs 3:11; Markus 1:4, 5›) … verder ging het niet! 

Jezus zegt in Johannes 3:5 “Wat uit vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is Geest.” Dat klopt! Maar Hij zegt niet ‘Wat uit water geboren is, is water’. De reden? Heel eenvoudig: de waterdoop is geen beeld van een geboorte, maar van de dood en de begrafenis van de zondige mens, uitgebeeld in de onderdompeling in water. De onderdompeling in water is dus niet het beeld van de ontvangst van Levend Water in de mens, maar het is het beeld van de mens die zijn oude leven achter zich laat in het watergraf waarin hij begraven wordt.. 

De zondige mens is blind en hij verkeert in het duister door zijn zonde. Als hij de zonde belijdt en weg gaat doen, komt er licht in zijn leven en gaat hij Jezus Christus zien en leren kennen. De verwachtingen onder de Joden waren door de woorden van Johannes de Doper dus hoog gespannen, want nu zou de Messias, de Christus aan Israël geopenbaard worden en dat is dan ook gebeurd. 

De doop van Johannes de Doper baarde dus veel opzien, want iedere Jood die tot de doop kwam, moest openlijk erkennen en belijden (‹Mk. 1:5›) dat hij een zondaar was. Ook diende hij berouw te hebben en zich te bekeren. Vervolgens zegt Johannes de Doper dat Jezus Christus na hem zou komen om de mensen die tot bekering gekomen waren en zich in het Jordaanwater had laten dopen, te dopen met de Heilige Geest die van boven zou komen. 

Bij Jezus Zelf kwam de Geest vanuit de hemel als een duif op Hem, toen Hij uit het waterbad opstond. Zo is het ook bij de christelijke doop als de gedoopte man of vrouw na ondergedompeld te zijn uit het water omhoog komt, dan is dat een beeld van het feit dat hij door het geloof in Jezus Christus deel heeft aan de opstanding. Als dan de broeders die hem of haar dopen hem de handen opleggen en zeggen: ‘Ontvang de Heilige Geest’, dan zeggen zij in woorden, wat er al in werkelijkheid in het hart van de gelovige is gebeurd. Wie in zijn hart zijn oude leven aflegt en zich tot God bekeert, ontvangt de Heilige Geest, sterker nog, hij of zij wordt ermee verzegeld (‹Efeziërs 1:13-14›). 

Daar komen nog de woorden bij van de apostel Paulus uit 1 Korintiërs 12:13 “Want ook wij allen zijn door één Geest tot één Lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Arameeërs, hetzij slaven, hetzij vrijen, en wij allen hebben van één Geest gedronken”. Deze woorden zijn een uitdrukking van het feit dat de gelovigen samen tot de hemelse Bruid van de hemelse Bruidegom worden gedoopt, want de vrouw is als het eigen lichaam van de man (‹Efeziërs 5::28, 29›).  

Heel het doopgebeuren is een prachtig beeld van wat alles wat al eerder in het hart door het geloof in Jezus Christus een feit geworden is, waarvan een gelovige bij de doop getuigt en dat getuigenis hoort de gelovige te geven, want dat past bij het geloof en de gehoorzaamheid aan Jezus Christus. In zijn laatste woorden vlak voor de hemelvaart in Matteüs 28:18-20 geeft Jezus Christus het zendingsbevel aan de discipelen, een bevel dat ook wel de ‘Grote Opdracht’ wordt genoemd:  “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Zoals mijn Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook jullie. Ga heen, onderwijs alle volken en doop hen in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, en leer hen alles te onderhouden wat Ik jullie geboden heb. En zie, Ik ben met jullie, alle dagen tot aan de voleinding van de wereld.” 

Na Jezus’ hemelvaart worden de twee dopen, die met water en met de Geest, verenigd in die ene doop in de Naam van Jezus Christus, een doop die tegelijk een doop is in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest (‹Matteüs 28:19, 20›). Bij deze doop kijkt men dus terug naar het moment dat men tot bekering en tot geloof in Jezus Christus kwam in het hart, want Petrus zei niet alleen dat men zich moest bekeren en dat men moest geloven, maar hij zei ook dat men zich moest laten dopen (‹Handelingen 2: 36-38; 8:37›). Daarop zegt Petrus heel duidelijk: ‘En jullie zullen de Heilige Geest ontvangen!’ Zeker weten!  

Toen de doop op dat Vijftigdagenfeest plaatsvond, gebeurde alles op die dag in één klap: door bekering, geloof, waterdoop, en ontvangst van de Heilige Geest, want dat was de dag de uitstorting van de Heilige Geest werkelijk plaatsvond en mensen feitelijk wedergeboren werden. Het is allemaal nieuw! Moest de HEERE Jezus Christus toen aan heel Israël bekend worden door de doop van Johannes de Doper, nu moet door de doop in de Heilige Geest de HEERE Jezus Christus aan alle mensenharten bekend worden: aan de Joden uit alle volken waaronder zij leefden, aan de jodengenoten, aan de Samaritanen, aan de Romeinen waaronder de hoofdman Kornelius en aan die twaalf mannen die de apostel Paulus tegenkwam in de buurt van Efeze die alleen met de doop van Johannes de Doper gedoopt waren … het boek Handelingen maakt dat allemaal duidelijk. Die eerste dag werden er 3000 mensen (Handelingen 2:41) gedoopt met die ene doop: water en Geest tezamen. De beide dopen, die in het water en die in de Heilige Geest, zijn vanaf toen en voortaan geworden tot die ENE doop in de Naam van Jezus Christus en tot dat ENE GELOOF. Die ENE doop kan net als toen, op dezelfde dag plaatsvinden waarop men tot bekering en tot geloof komt, maar heel vaak komen bekering en geloof eerst en volgt de doop later, soms pas na vele jaren. Als men zich laat dopen, getuigt men dus van de hartverandering die enige of langere tijd terug plaatsvond toen men tot geloof kwam, Men kijkt in dat geval dus TERUG naar wat het betekende toen men tot dat ENE geloof in die ENE Jezus Christus kwam, naar wat er toen in het hart gebeurde.   

Maar in de dagen van Jezus Christus op aarde, keek men in de doop van Johannes de Doper VOORUIT naar de diezelfde doop in het hart, die pas zou plaatsvinden wanneer Jezus met de Heilige Geest zou komen dopen door het uitgieten of uitstorten van de Heilige Geest. In de dagen vóór Jezus’ hemelvaart was de gave van de Heilige Geest nog een belofte. Maar vijftig dagen na de hemelvaart kwam de Heilige Geest en werden de apostelen daarin gedoopt en was die vervuld en de gave was een feit geworden. De apostelen en discipelen die geloofden, ontvingen de Heilige Geest. De ENE doop in het hart: de oude mens begraven, de nieuwe mens opgestaan en met de Heilige Geest gedoopt tot Leven, die ENE doop in het hart in de Naam van Jezus Christus, dat is de werkelijkheid waar het om draait! Wie zich laat dopen in die Naam, getuigt van deze dingen in zijn hart en is gehoorzaam aan de Zoon van God.

Johannes de Doper zou niet dopen in de Heilige Geest, maar Jezus Christus zou dat doen. Dus doopte Johannes volgens de opdracht die hij van God had, alleen met water tot bekering en vergeving van zonden. Maar toen Jezus na zijn kruisdood, zijn graf en zijn opstanding op de discipelen blies, en zei: ‘Ontvang de Heilige Geest’ (in Johannes 20:21), betekende dat niet dat de discipelen op dat moment de Heilige Geest ontvingen en in de Heilige Geest gedoopt werden, maar dat zij - nu zij allen geloofden, zelfs Tomas - hun harten moesten gereed houden om de Heilige Geest te ontvangen. Jezus keek met zijn Goddelijke blik vooruit naar het moment dat Hij naar de hemel zou gaan om van daaruit de Heilige Geest in de harten van de apostelen te zenden (Johannes 16:7). Jezus kon immers de Heilige Geest pas zenden, nadat Hij naar de hemel zou zijn gegaan, ook al had Hijzelf de Heilige Geest altijd in Zich. God laat dat aan de mensen zien door een duif op Jezus Christus te laten neerdalen (‹Lukas 3:21-22›) en door vanuit de hemel te zeggen “Deze is mijn Zoon de Geliefde, in Wie Ik Mij verblijd!” De Heilige Geest was altijd in Jezus en met Jezus, de Heilige Geest rustte altijd op Hem, Hij was er mee bekleed. Pas aan het kruis liet God Hem voor drie uur geheel alleen en werd het donker op Golgota. Gos trok Zich terug, de Heilige Geest trok Zich terug: alleen maar eenzaamheid en verlatenheid! Toen riep Jezus uit: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten!”  De straf en de toorn kwamen neer op de Zoon van God, maar niet op enige zondige, aardse mensenzoon. Jezus Christus, de Gezalfde, nam de plaats in van de mensenkinderen die vanaf Adam allemaal zondaren waren: “Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God” (Romeinen 3:23).  

Wij overwegen dat de Heilige Geest ook aan het kruis wel bij Jezus was, ook al kon, mocht en wilde de Heilige Geest niets doen om het lijden van de Mensenzoon, Jezus Christus, te verlichten. Het enige wat de Heilige Geest kon doen, was dat Hij Jezus Christus in dat ondoorgrondelijke lijden kon dragen, zoals een altaar het offerdier draagt dat men erop heeft gelegd. Wij zeggen het met voorzichtiigheid en diep ontzag, want wie zijn wij dat wij over zulke ontzagwekkende dingen iets zouden kunnen zeggen, maar het is wat wij menen te moeten concluderen uit de volgende woorden uit de Bijbel: “Want als het bloed van geiten en jonge stieren en de as van de rode vaars gesprenkeld werden op hen die onrein geworden waren, en dit hen heiligde en reinigde voor wat betreft hun lichaam, hoeveel te meer zal het Bloed van Christus, die Zichzelf door de eeuwige Geest zonder smet aan GOD als offer heeft gebracht, ons geweten reinigen van dode werken, opdat wij de levende GOD zullen dienen!   (‹Hebreeën 9:13-14›). De woorden ‘die Zichzelf  door de Heilige Geest als offer heeft gebracht’ zijn opmerkelijk. We lezen daarin dat de Heilige Geest het instrument was, ofwel het altaar was, waardoor Jezus Zichzelf als offer bracht. Iemand moest Hem als het ware voor Gods aanzicht houden in dat lijden, want Hij bracht Zichzelf als offer aan GOD. Zoals het brandofferaltaar de offers voor de troon van God droeg, de troon die ongeveer 25 meter van het altaar af in het Allerheiligste stond, zo droeg de Heilige Geest het Lam van GOD voor GODs aangezicht, in het diepste lijden dat er ooit op aarde was.

Er was onder de Wet van Mozes een Oud Verbond, een Oud Testament, met zijn eigen offers van dieren en met besprenkeling met bloed van de offerdieren van dat Oude Verbond. Maar Jezus opende de weg tot een Nieuw Verbond door zijn Offer en zijn Bloed, zodat wij lezen … 

“Daarom is Hij de Middelaar van het Nieuwe Verbond, want door zijn dood werd Hij de verlossing voor hen die het eerste Verbond overtreden hadden, zodat zij die tot de eeuwige erfenis geroepen werden, de belofte zouden ontvangen. 

De belofte die de erfgenaamen heeft, is dat hij deel zal hebben aan de erfenis van degene die sterft waardoor de erfgenaam alles ontvangt wat de gestorven erfgenaam achterlaat. Daarom lezen wij ...

“Want waar een testament is, dat is een verbond, moet van de dood van de maker ervan melding worden gemaakt. Want een testament is alleen van waarde als iemand sterft, want zolang degene die het opgesteld heeft nog leeft, is het niet van kracht. Daarom werd zelfs het eerste Verbond niet zonder bloed bevestigd. Want nadat elk gebod dat in de Wet stond, door Mozes aan het volk was opgelegd, nam hij het bloed van de vaars, water, scharlakenrode wol en hysop en hij sprenkelde dat over de boekrollen en over heel het volk en hij zei tegen hen: ‘Dit is het bloed van het Verbond dat door GOD aan jullie is opgelegd’. Hij sprenkelde het bloed ook over de Woning en over alle voorwerpen die bij de dienst hoorden. Want alle dingen worden onder de Wet door bloed gereinigd en zonder het vergieten van bloed is er geen vergeving. Het was noodzakelijk dat deze dingen, die als voorbeeld dienden van de hemelse dingen, hiermee gereinigd werden, maar de hemelse dingen met betere offers dan deze.”    (‹Hebreeën 9:16-23›)

Dit was de situatie onder het Oude Verbond. Maar het Nieuwe Verbond in Christus is zoveel beter …

“Want Christus is niet binnengegaan in het Heiligdom dat met handen is gemaakt, dat een afbeelding is van het echte, maar in de hemel zelf om voor ons voor het aangezicht van GOD te verschijnen. Niet om Zichzelf vele keren te offeren, zoals de hogepriester ieder jaar het Heiligdom binnenging met bloed dat niet van hemzelf was, - anders had Jezus heel vaak moeten lijden vanaf het begin van de wereld - maar nu, aan het einde van de wereld, heeft Hij Zichzelf één keer geofferd om door zijn offer de zonde teniet te doen.  Zoals het voor de mensen bepaald is om één keer te sterven en na hun sterven geoordeeld te worden, zo is ook Christus één keer geofferd en heeft Hij in zijn Wezen het slachtoffer gebracht voor de zonden van velen, maar bij de tweede keer zal Hij zonder zonden verschijnen voor het Leven van hen die Hem verwachten.”   (‹Hebreeën 9:23-28›) 

Het Oude Verbond leidde tot de dood, tot veroordeling, tot de vloek, “want het loon van de zonde is de dood” (‹Rom. 6:23a›).

Het Nieuwe Verbond leidt tot het Leven, tot geestelijke wedergeboorte door genade, “want de genadegave van God is het eeuwige leven door onze Here Jezus Christus” (‹Rom. 6:23b›).  Dus zegt Paulus even later ...

“Daarom is er geen veroordeling voor hen die door Jezus Christus niet meer in het vlees leven. Want de Wet van de Geest van het Leven in Jezus Christus heeft je bevrijd van de Wet van de zonde en de dood.” (‹Romeinen 8:1, 2›)

Er is dus wel veroordeling voor alle mensen, want allen zijn immers zondaren en schuldig voor God, maar er is ook genade voor alle mensen door het geloof in Jezus Christus dat bevrijd van de vloek van de Wet door de Wet van de Geest van het Leven. Daarom is er ook één tweeledige doop nodig: ‘water en Geest’ om gered te worden. Wie aandachtig doorleest zal daar meer van gaan begrijpen. Titus 3:3-7 getuigt ook van deze tweeledigheid in één doop … 

“Want ook wij waren vroeger onverstandig, onstandvastig, dwalende en verslaafd aan allerlei begeerten, en wij leefden in slechtheid en in nijd, wij waren vol haat en ook haatten wij elkaar. Maar toen de goedheid en liefde van GOD, die ons Leven geeft, geopenbaard werd, heeft Hij ons Leven gegeven, niet door rechtvaardige werken die wij gedaan zouden hebben, maar door zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en van de vernieuwing door de Heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgegoten door Jezus Christus, die ons Leven geeft, zodat wij door zijn genade gerechtvaardigd zouden worden en erfgenamen zouden zijn door de hoop op het eeuwige Leven.” (‹Titus 3:3-7›). 

Wat er vroeger was, moet (eerste stap)  begraven worden in het watergraf van de doop en vervolgens (tweede stap) met Leven overgoten worden. Men mag de voorgaande woorden o.i. wel met de volgende woorden uit Ezechiël 36:25-27 verbinden … 

“Ik zal rein water over jullie uitstorten en jullie zullen rein worden. Ik zal jullie reinigen van al jullie onreinheid en van al jullie drolgoden. Ik zal jullie een nieuw hart en een nieuwe geest in jullie binnenste geven en Ik zal het stenen hart uit jullie lichaam verwijderen en jullie een hart van vlees geven. Ik zal jullie een nieuw hart en een nieuwe geest in jullie binnenste geven en Ik zal het stenen hart uit jullie lichaam verwijderen en jullie een hart van vlees geven. Jullie zullen wonen in het land dat Ik aan jullie vaderen gegeven heb, en jullie zullen mijn volk zijn en Ik zal jullie GOD zijn.”

maar als men deze woorden op deze manier verbindt met de ontvangst van de Heilige Geest door de gelovige, dan moet men zich wel realiseren dat Paulus aan Titus (Titus 3:3-7) schrijft als aan zijn medearbeider bij de bouw van de Gemeente van Jezus Christus, terwijl de woorden geschreven door de profeet Ezechiël betrekking hebben op de nog voor ons liggende tijd van het herstel van Israël onder de Goede Herder, wanneer de Gemeente van Jezus Christus al opgenomen zal zijn, en het volk Israël in het land zal wonen, zoals dat ook door de profeet Ezechiël in Ez. 36:22-28 wordt gezegd.

Voor de doop van Jezus’ lijden waar Hij over spreekt in Lukas 12:50, de doop met de Heilige Geest (‹Matteüs 3:11›) en de waterdoop wordt in de Bijbel in alledrie de gevallen hetzelfde Aramese woord ‘ʾamed’ of het Griekse woord ‘baptizō’ gebruikt. Op alledrie is hetzelfde ‘principe’ van toepassing nl. volledige onderdompeling. 

In Handelingen 2:17, 18, 33 wordt wel gesproken over het ‘uitgieten’ van de Heilige Geest in het hart van de gelovige (‹Romeinen 5:4›), maar dat is een overvloedig uitgieten, het is niet slechts een paar drupppeltjes van de Heilige Geest, God is er niet zuinig mee (‹Jh. 3:34›), maar God is er ook niet slordig mee, hij morst niet! Men wordt geheel met de Heilige Geest overgoten, vervuld of doordrenkt, net zoals men geheel in water ondergedompeld wordt tot bekering, en net zoals Jezus Christus volledig in het lijden werd ondergedompeld in zijn kruisdood. 

De Heilige Geest komt van boven en wordt uitgegoten op het dorre en dorstige land van het menselijke hart (‹Johannes 7:37›), zodat het helemaal ondergedompeld, doordrenkt en overgoten wordt in de stromen van het Levende Water, zoals Jezus van de Heilige Geest spreekt in Johannes 7:38-39 “Wie in Mij gelooft, zoals de Schriften hebben gezegd: ‘Stromen van Levend Water zullen uit zijn binnenste vloeien!’ Dit zei Hij van de Geest die zij die in Hem geloofden, zouden ontvangen ...” Wie meent dat het woord ‘uitstorten’ of ‘uitgieten’ in Ezechiël 36:24-28 zou betekenen ‘sprenkelen’ (‹vs. 25›) in de zin van een paar ‘druppels’ van de Heilige Geest sprenkelen heeft het mis, want wie de passage goed leest, ziet dat God bij die gelegenheid een nieuw hart en een nieuwe geest in het binnenste geeft, ja, dat God zijn Geest in het hart geeft. Zijn dat een paar druppeltjes?  


Op de dag van het Vijftigdagen Feest of Wekenfeest, Pinksteren, preekte Petrus tot de grote menigte Joden uit allerlei landen en aan het einde reageren de Joodse luisteraars als volgt:

“Toen zij dit hoorden, werden zij diep in hun hart getroffen en zeiden tegen Simeon en de overige apostelen: “Wat moeten wij doen, onze broeders?” Simeon zei tegen hen: “Bekeer je en ieder van jullie moet gedoopt worden in de Naam van de HEERE Jezus tot vergeving van zonden en jullie zullen de gave van de Heilige Geest ontvangen. Want de belofte is voor jullie en voor jullie kinderen en voor allen die ver weg zijn die GOD roepen zal.” (‹Handelingen 2:37›)

We merken direct op dat de volgorde is: bekering, dopen. ontvangst van de Heilige Geest. Zo is het ook nu. De Joden waren in de dagen van Jezus’ bediening op aarde al bekend met de doop door onderdompeling en Petrus hoefde daar verder niets over uit te leggen, want men was bekend met de doop van Johannes de Doper. Maar ook vóór Johannes de Doper was de religieuze onderdompeling in een bad dat ‘mikvah’ genoemd werd, onder de Joden bekend, zoals wij daarvan al bij de geschiedenis van Nikodemus lazen, dat ‘nieuwelingen’ of ‘bekeerlingen’ in het jodendom gedoopt moesten worden in de ‘mikvah’. Er zijn talloze ‘mikvah’-baden, ‘reinigingsbaden’, gevonden in en rond Jeruzalem (‹b.v. de zgn. ‘Ofel-Mikvah’ direct ten zuiden van de Tempelberg en de ‘Sanhedrin-mikvah’ bij de westelijke muur van de Tempel›), in Masada (‹Qumran bij de Dode Zee›), in heel Israël en bij Joden in de verstrooiing. In deze baden werden en worden de Joden volledig ondergedompeld bij gelegenheden als de priesterwijding, de reiniging van een melaatse door de priester, huwelijk (‹de bruid›), reiniging van ongesteldheid (de vrouw), gemeenschap van man en vrouw, de Verzoendag, de vader op de dag van de besnijdenis van zijn zoon e.d. De doop in de ‘mikvah’ was naast de besnijdenis en het brengen van een offer, een absolute voorwaarde waaraan moest worden voldaan door een bekeerling tot het jodendom (‹Yeb. 46b, 47b; Ker. 9a; 'Ab. Zarah 57a; Shab. 135a; Yer. Kid. iii. 14, 64d›). Alec Garrard schrijft in zijn boek ‘De Tempel’  dat het in Jezus’ dagen onder de Joden de gewoonte was om op de eerste dag van het Feest van de Eerstelingen van de oogst, het zgn. Vijftigdagenfeest (‹ook wel ‘Pinksteren’ genoemd›), ‘rechtvaardige bekeerlingen’ (‹zo werden vreemdelingen, niet-Joden, genoemd die de Wet wilden gaan onderhouden en zich lieten besnijden›) tot het jodendom onder te dompelen in dit reinigingsbad. Een ‘mikvah’ was heel vaak een rivier, een meer, bron of een andere natuurlijk waterreservoir, ook al werden er steeds meer ‘huis-mikvah’s’ gemaakt en ook werden er bassins aangelegd, maar die dienen verbonden te worden met een levende bron van water. Voor de vrouwen nam de ‘mikvah’, het reinigingsbad, de plaats in van de besnijdenis. 


Mikvah in Qumran

Hoewel er in veel opzichten uiterlijke overeenkomsten zijn tussen enerzijds de Joodse onderdompeling in de ‘mikvah’ voor de ‘rechtvaardige vreemdeling’, de man of vrouw die als vreemdeling, als niet-Jood zich bekeert tot het Jodendom, en anderzijds de christelijk waterdoop als getuigenis van de bekering tot en van het geloof in Jezus Christus, toch zijn er ook belangrijke verschillen:

A. de bekering tot het Jodendom, hoewel religieus van karakter, is ten diepste toch een vleselijke inlijving in een vleselijk volk, dienen mannen en vrouwen, jong en oud met inbegrip van eventuele gezinsleden, aan de vereisten te voldoen: voor de mannen zijn dat de besnijdenis, de toewijding aan de Thora en de ‘mikvah’, het ‘reinigingsbad’ en voor de vrouwen gehoorzaamheid aan de Wet en de ‘mikvah’. 

Omdat het een vleselijke doop is, dient men zich vooraf heel grondig te wassen en in principe gaat men ‘naakt’ de ‘mikvah’ in, zodat heel het lichaam en elk onderdeel ervan, ook elk haartje, aan het water van de ‘mikvah’ bloot wordt gesteld. De ‘mikvah’ is daarom een intiem gebeuren en niet bedoeld voor (ongewenste) toeschouwers. 

De Talmoed, de mondelinge Wet van de Joden verklaart: “Wanneer iemand (‹een bekeerling uit de volken›) na de onderdompeling uit het water opkomt, wordt hij in alle opzichten als een Israëliet beschouwd” (‹Yevamot 47b›). De Joodse leraar Yose zegt in de Talmoed: “Iemand die bekeerling is geworden, is als een pasgeboren kind.” (‹Yevamot 48b›). Zo zien wij dat de uitdrukking ‘wedergeboorte’ al bij de Joden bekend was voor de komst van Christus. Daarom wordt de onderdompeling in de ‘mikvah’ ook wel gezien als het beeld van de wording van het kind in de baarmoeder. 

B.  de christelijke doop is het beeld van een diepe geestelijke verandering die zich in het hart voltrekt als men tot  geloof in Jezus Christus komt, in wiens dood men begraven wordt en door wiens opstanding men uit het watergraf opstaat. Daar moet door de betrokkene van worden getuigd door de doop. Hoewel de ‘mikvah’, de onderdompeling van de vreemdeling die ‘rechtvaardig Jood’ wordt, ook gezien wordt als een geestelijke verandering, omdat hij van wereldburger en afgodendienaar tot een Jood wordt en tot dienaar van de God van Israël, blijft de bekeerling tot het jodendom toch met een hart van steen rondlopen (Ezechiël 11:19), omdat hij niet de oude Adam afgelegd en begraven heeft, en omdat hij in verband hiermee geen vergeving van zonden heeft verkregen en de Heilige Geest niet in zijn hart kan ontvangen. 

De christelijke doop kan alleen plaatsvinden als sprake is van persoonlijk geloof in Jezus Christus, de Gekruisigde en Opgestane Heer, een geloof waarvan de betrokkene zelf dient te getuigen. Het is in die zin beslist geen aardse familieaangelegenheid of kerkelijke beslissing waaraan men de gelovige onderwerpt. Integendeel de gelovige wil getuigen van zijn persoonlijk geloof en de broeders toetsen zijn getuigenis en dopen hem op grond van dat getuigenis. Bij de doop kan men fatsoenlijk en passend gekleed het water ingaan. Het is een goede gewoonte om dat in eenvoudig, dekkende, witte doopkleding te doen.  

Aan de christelijke doop, de doop in de Naam van Jezus, gaat voor mannen en vrouwen de geestelijke besnijdenis in het hart vóóraf die geen werk van mensenhanden is zoals de vleselijke besnijdenis onder het Oude Verbond. Deze geestelijke besnijdenis bestaat uit: (‹1›) daadwerkelijke bekering en het afleggen van dode, zondige werken, (‹2›) geloof in de gestorven en opgestane Heer Jezus Christus, en (‹3›) de ontvangst van de Heilige Geest. Dit laatste wordt bij de doop uitgebeeld door onder handoplegging uit te spreken ‘Ontvang de Heilige Geest’. 

Vaak wordt een dopeling achterover in het water neergelaten, maar een onderdompeling van hoofd en bovenlichaam in geknielde houding is ook een zeer passende manier om te dopen.  Vaak laat men de handoplegging en de erbij horende woorden weg, maar die zijn juist wel van belang om het geestelijk gebeuren in het hart in beeld te brengen. Het weglaten ervan, kan ertoe leiden dat men vragen gaat stellen of men wel of niet de Heilige Geest ontvangen heeft, terwijl de Bijbel heel duidelijk laat zien dat bekering tot en geloof in de Naam van Jezus Christus heel duidelijk gepaard gaan met de ontvangst van de Heilige Geest. In Handelingen 1:5 kondigt Jezus Christus de doop met de Heilige Geest ook duidelijk aan. 

Op de eerste dag van de uitstorting van de Heilige Geest, nadat velen hun geloof persoonlijk hadden beleden, werden er 3000 mensen gedoopt in water en in de Heilige Geest die zij toen ontvingen (‹Handelingen 2:38, 41›). 


De wedergeboorte, die het gevolg is van het feit dat de Heilige Geest in het hart komt wonen, nadat iemand tot geloof in Jezus Christus gekomen is, is de voorwaarde om Gods Koninkrijk te mogen binnengaan. In Johannes 3:3 lezen wij: “Jezus antwoordde en zei tegen hem: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg je: Als iemand niet opnieuw (‹letterlijk: vanaf het hoofd›) geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van GOD niet zien.” en in Johannes 3:5 lezen wij: “Jezus antwoordde en zei tegen hem: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg je: Als iemand niet uit water en Geest geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van GOD niet binnengaan.” 


De betekenis van het Hebreeuwse woord ‘mikvah’

Het Hebreeuwse woord ‘mikvah’ is verbonden met de betekenis van ‘het samenstromen van wateren’  (‹Gen. 1:9›) of van mensen (‹Gen. 3:17›), maar heel vaak betekent het ook ‘hopen’ b.v. in Genesis 49:18 waar wij lezen ‘Op uw redding hoop ik, (o) HEERE!’ en in Jer. 17:13 lezen wij: ‘U bent de Hoop van Israël, HEERE, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden. Van hen die van Mij weggaan, zullen de namen in de aarde geschreven worden, want zij hebben de HEERE, de bron van levend water, verlaten.’  en in Jeremia 29:11 lezen wij: ‘Want Ik weet welke gedachten Ik over jullie koester, spreekt de HEERE, gedachten van vrede, niet van kwaad, om jullie een hoopvolle toekomst te geven.’ Het Hebreeuwse werkwoord waarvan het woord ‘mikvah’ is afgeleid, is קָוָה (‹qāwāẖ - H6960›). Dit werkwoord komt 49 keer in het OT voor, verdeeld over 45 verzen. In de Joodse Misjna Yoma 8:9 kan men lezen dat de Joodse leraar Akiva over de tekst van Jeremia 17:13 zegt dat de HEERE Zelf de ‘Mikvah’, het ‘Reinigingsbad’, van Israël is, want het is de Heilige, die Israël reinigt. 


Volledige bekering

Om als vreemdeling in het jodendom als een echte bekeerling beschouwd te worden, dient een vreemdeling zich geheel te bekeren. Een enkele daad van gerechtigheid is niet genoeg. Pas als men aan deze voorwaarde heeft voldaan, kan men de ‘mikvah’, het reinigingsbad ingaan en ondergedompeld worden, nadat - zoals. wij al geschreven hebben - het lichaam gereinigd is van alle vuil. De doop of onderdompeling die dan volgt, is dus niet om het lichaam schoon te maken, maar die is het symbool van de ‘geestelijke reiniging’ en van ‘vernieuwing van het geestelijke leven’ (‹ten minste zo zien de Joden dat en dat is ook wel enigszins begrijpelijk, want het zijn grote veranderingen die niet alleen het lichamelijke bestaan treffen›). Pas als de vreemdeling geheel tot bekering gekomen is en, in geval het een man betreft, zich heeft laten besnijden en geheel in de ‘mikvah’, het rituele reinigingsbad. is ondergegaan, pas dan kan hij op de grote Verzoendag verzoend worden met God, zo is de gedachte van de Jood en van het jodendom of judaïsme. 

We herhalen nogmaals dat men helemaal ondergedompeld moet worden in de ‘Mikvah’ van Israël. Als één vinger niet gewassen wordt, is de ‘mikvah’ onvolledig (‹Yoreh De’ah 198:1 - onderdeel van de Joodse Halakha›). Ook dient men zich, vóór men de ‘mikvah’ ingaat, volledig gewassen te hebben. De voorschriften in de Mishneh Torah, Immersion Pools 1:2 luiden als volgt: “Steeds als de Torah spreekt van het wassen van het lichaam of van kleding in verband met onreinheid, heeft dat uitsluitend betrekking op een volledige onderdompeling van het hele lichaam of lichaamsdeel in een ‘mikvah’. De zinsnede in Leviticus 15:1 “zonder dat deze (eerst) zijn handen met water heeft afgespoeld” verwijst ook naar de onderdompeling van het hele lichaam. Dit is ook van toepassing op andere onreine personen. Wanneer iemand volledig ondergedompeld is met uitzondering van zijn pink, dan is hij nog steeds ritueel onrein. Hoewel al deze zaken voortkomen uit de Mondelinge Traditie, dan nog verklaart Leviticus 11:32 “het moet in water worden gelegd en het zal onrein zijn tot de avond …”

Ook voor de Nieuwtestamentische waterdoop in Jezus Christus geldt dat iemand die niet geheel tot bekering gekomen is, niet gedoopt kan worden. In 1 Petrus 3:18-22 lezen wij: ‘Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven, de Rechtvaardige voor zondaars, zodat Hij jullie tot GOD kan brengen, Hij die stierf in het lichaam, maar leeft in de Geest, Hij die gepredikt heeft aan de zielen die in het dodenrijk werden vastgehouden, die zich in het verleden niet lieten overtuigen, toen GOD in zijn grote geduld gebood dat er een ark moest komen, in de hoop op hun berouw. Slechts acht zielen gingen de ark binnen en zij werden door het water heen levend gered. Naar dat voorbeeld zijn ook jullie gered door de doop - die niet plaatsvindt wanneer jullie het lichaam van vuil wassen, MAAR wanneer jullie GOD met een zuiver geweten belijden - en door de opstanding van Jezus Christus, die naar de hemel opgenomen is en aan de rechterhand van GOD gezeten is, terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn.’ 

Wie dus gedoopt wil worden, dient aantoonbaar tot bekering gekomen te zijn, dat wil zeggen dat hij/zij alle zonde (‹voor zover bekend›) beleden heeft, en zo mogelijk mensen die schade van zijn zonde ondervonden hebben, om vergeving heeft gevraagd en de gevolgen van zijn zonde waar mogelijk heeft rechtgezet. Als hij zich van geen kwaad bewust is, is het zeer de vraag of hij of zij tot bekering gekomen is. Hij of zij heeft dan misschien het schijnsel van het Evangelie van de heerlijkheid enigszins gezien, maar toch is het nog overwegend bedekt gebleven (‹2 Korintiërs 4:3, 4›). Als het licht van God in het hart van een mens schijnt, komt de zonde aan het licht. Waarom zou iemand gedoopt worden als hij of zij meent dat er geen zonde in of hem of haar is en daar berouw van heeft? 

En wat als een mens zijn geloof in Jezus wel belijdt, maar zich niet laat dopen uit gehoorzaamheid aan Jezus Christus, terwijl daar wel de gelegenheid voor is? In Markus 16:16 lezen wij: Wie gelooft en gedoopt is, zal leven, maar wie niet gelooft, is veroordeeld!”. De gelovige zelf dient zijn geloof te belijden (‹Handelingen 8:37›), niemand anders kan in zijn of haar hart kijken, alleen God! Geloof is persoonlijk, maar het moet wel openlijk belden worden. Als men gelooft, dient men zich te laten onderdompelen door de doop. Daarmee getuigt men van Gods genadewerk in het hart. Als men een mondelinge belijdenis aflegt van zijn geloof, is dat geen vervangmiddel van de doop en van de gehoorzaamheid aan de opdracht van Jezus Christus, de Zoon van God, om gedoopt te worden. In de Bijbel staat strikt genomen weliswaar nergens dat de doop een getuigenis is, ook als de doop dat onzes inziens wel, maar de doop is wel een daad van gehoorzaamheid: van de gelovige, maar oook van de Gemeente van Jezus Christus die de opdracht heeft van Jezus Christus om de gelovigen te dopen..

Het is net als een gelovige die niet deelneemt aan het Avondmaal. Die gelovige getuigt niet van Jezus’ dood, totdat Hij komt (‹1 Korintiërs 11:26›). Dat kan uit onwetendheid komen, maar wanneer zo iemand Gods Woord onderzoek en God die onwetendheid wegneemt, dient hij deel te nemen. Zo is dat ook bij de doop: als men tot de erkenning komt dat men zich dient te laten dopen, dient men dat ook te doen. Gedoopt worden en deelnemen aan het Avondmaal is een zaak van geloof en gehoorzaamheid. Dit zijn geboden van de HEERE Jezus Christus die men niet naast zich neer mag leggen. 

De moordenaar naast Jezus aan het kruis die tot geloof kwam, kon niet meer gedoopt worden, maar hij is wel gered (‹Lukas 23:39-43›). Zulke situaties van onvermogen komen nog steeds voor, maar de meeste gelovigen hebben genoeg tijd en gelegenheid om gedoopt te worden. In de meeste gevallen is er ook genoeg water en zijn er slechts twee of drie mannelijke getuigen nodig (‹Matteüs 18:16 en 2 Korintiërs 13:1 1 Timoteüs 2:19, 1 Timoteüs 5:19, Hebreeën 10:28 - deze woorden zijn als eerste van toepassing op strafzaken, maar o.i. gelden de woorden ook voor andere zaken›). We lezen dat Filippus de hofdienaar uit Kusj doopte, maar wij lezen niet dat er verder nog iemand bij was, dan alleen de hofdienaar en zijn mensen. Bij de doop van Lydia en haar huisgenoten in Filippi (‹Handelingen 16:15›) waren Paulus en Silas getuigen en waarschijnlijk Timoteüs en mogelijk nog andere broeders. In Handelingen 19:5, 6 lezen wij dat er 12 mannen gedoopt werden en het lijkt wel of alleen Paulus hen allen alleen doopte, maar in feite wordt er niet gezegd wie hen doopte. Omdat deze mannen pas op dat moment tot geloof in Jezus Christus kwamen, was het nodig dat de apostel Paulus hen de handen oplegde, waarop zij de Heilige Geest ontvingen Vermoedelijk was die handoplegging van de apostel nodig omdat het Evangelie naar 12 mannen ging die kennelijk niet behoorden tot de eerdere, duidelijk onderscheiden, groepen mensen die het Evangelie ontvangen.


Het grensoverschrijdende werk van de Heilige Geest

De verkondiging van het Evangelie vanaf de eerste dag van het Vijftigdagenfeest of Pinksterfeest droeg steeds meer vrucht door het grensoverschrijdende werk van de Heilige Geest, die stap voor stap steeds meer mensen, talen, stammen en  volken overtuigde dat er geen andere naam onder de hemel aan de mensen gegeven is om gered te worden dan de Naam van Jezus Christus (Handelingen 4:12). In het boek Handelingen lezen wij over de volgende groepen:

1.  de Joden en Jodengenoten, d.w.z. de bekeerlingen tot het Jodendom (‹Godvrezende mannen en vrouwen›) uit alle volken die in Jeruzalem waren op het Vijftigdagenfeest (‹Pinksteren›). Uit Handelingen 2:10 en Handelingen 6:5 weten wij dat tot het Jodendom bekeerde vreemdelingen waren. Wij lezen dat de Heilige Geest op dat feest werd uitgestort: “Zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen in een andere tong te spreken, zoals de Geest die aan hen te spreken gaf.” (‹Handelingen 2:4›) De twaalf apostelen en de discipelen in de bovenzaal waren met al deze mensen samen getuigen van deze gebeurtenis.

2. de Samaritanen die wel de Wet van Mozes hadden, maar geen Joden waren, maar bijwoners in Israël. Van hun bekering en geloof waren de apostelen Petrus en Johannes getuigen en onder de handoplegging van de apostelen ontvingen zij de Heilige Geest. “Toen de apostelen in Jeruzalem hoorden, dat het volk van de Samaritanen het Woord van GOD had aangenomen, zonden zij Simeon Petrus en Johannes naar hen toe. Zij daalden naar hen af en baden voor hen, opdat zij de Heilige Geest mochten ontvangen, want Die was nog over niemand van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in de Naam van onze Here Jezus. Toen legden zij hen de handen op en zij ontvingen de Heilige Geest.” (‹Handelingen 8:14-17›) Er wordt niet vermeld dat men in een andere tong ging spreken, ook al wil dat niet zeggen dat dat niet gebeurde. De handoplegging lijkt een soort uitdrukking te zijn van zegen en goedkeuring van de zijde van de beide apostelen, waarop zij de Heilige Geest mochten ontvangen. God heeft de apostelen met groot Goddelijk gezag bekleed (Handelingen 3:1-10, de genezing van een man die vanaf zijn geboorte verlamd was en niet kon lopen, Hd. 5:1-11, de dood van Ananias en Saffira die de Heilige Geest die zijn ontvangen hadden, wilden bedriegen, en Handelingen 8:6-8, 13 de grote tekenen en wonderen in Samaria). Nadat Simeon Petrus en Johannes zich van het geloof en van de doop van de Samaritanen op de hoogte hadden gesteld, baden zij dat de Samaritanen de Heilige Geest zouden ontvangen en legden zij de nieuwe gelovigen de handen op, waarop die de Heilige Geest in hun harten ontvingen. 

Een aparte kwestie hierbij is de vraag of Simon, de Magiër, de gave van de Heilige Geest werd onthouden. Hij had geloofd en hij was in water  gedoopt tot bekering in de Naam van onze Here Jezus (vs. 12, 16), maar wanneer de gelovigen in Samaria de Heilige Geest ontvangen, lijkt het erop dat hij het allemaal aanzag, terwijl zijn hart er niet bij was, en dat hij zichzelf niet openstelde om de Heilige Geest te ontvangen, maar dat hij zich alleen maar afvroeg of hij mogelijk ook die macht van de apostelen tegen betaling kon ontvangen (vs. 18, 19). Hij was verbijsterd door de grote tekenen en wonderen (vs. 13), maar de vraag blijft of hij de Heilige Geest ontving. Bij Ananias en Saffira in Hd. 5 lezen wij dat zij de Heilige Geest wilden bedriegen, maar dat lezen wij niet bij deze Simeon, zodat wij denken dat hij de Heilige Geest niet had ontvangen en dus ook de Heilige Geest niet kon bedriegen. Simon kreeg wel een heel indringende en scherpe oproep tot bekering van Petrus (vs. 20-23). 

3. De hofdienaar uit Kusj behoorde mogelijk tot de Jodengenoten, de bekeerlingen tot het jodendom, want hij was naar Jeruzalem gekomen om te aanbidden (‹Handelingen 8:26-40›). Mannen in zijn functie waren gewoonlijk ontmand en konden niet in de Tempel komen vanwege de volgende woorden in Deuteronomium 23:2 “Iemand die ontmand is door verbrijzeling van de geslachtsdelen) of doordat zijn geslachtsdeel is afgesneden, mag niet in de volksvergadering van de HEERE komen.”  Maar ook als de man niet een bekeerde vreemdeling was, maar een geboren Jood was, dan golden toch ook voor hem als geboren Jood de woorden uit Dt. 23:2 dat hij niet in de volksvergadering mocht komen. De hofdienaar uit Kusj moet dat gemerkt hebben bij zijn bezoek aan de Tempel, want wij zouden verwachten dat hij bij zijn bezoek niet in de binnenhof van de Tempel, de hof van de Vrouwen, mocht komen, bij de Nicanorpoort waardoor men bij het altaar kwam. 

Wij lopen even wat op de gang van zaken vooruit, maar stel dat deze man na zijn doop die wij hieronder zullen bespreken, door was gegaan met lezen in Jesaja, dan zou hij al vlug bij Jesaja 56:3 zijn aangeland waar hij dan gelezen zou hebben: “Laat de vreemde die zich bij de HEERE aangesloten heeft, niet spreken en zeggen: ‘De HEERE heeft mij volledig van zijn volk afgescheiden!’ en laat de ontmande dienaar niet zeggen: ‘Zie, ik ben een verdorde boom!’ , toegegeven dat het natuurlijk enigszins onzeker blijft of deze man uit Kusj werkelijk ontmand was, want de Bijbel zegt dat niet expliciet, ook al komen vrijwel alle commentatoren wel tot deze conclusie.  

De man leest in Jesaja 53. Het lijkt aannemelijk om te veronderstellen dat hij in de Griekse Septuaginta las, een Joodse vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament, want Filippus kende goed Grieks, want mede om die reden was hij als dienaar voor de Griekssprekende weduwen aangesteld (‹Handelingen 7›). Vele Joden in Egypte, en dus waarschijnlijk ook in Kusj maakten gebruik van deze vertaling. Hij stelt een zeer goede vraag aan Filippus. Het gedeelte dat hij leest, wordt tegenwoordig onder de Joden weggelaten in het leesrooster dat men als richtlijn geeft aan de synagogen en hun bezoekers. Het gaat over Jezus vernedering. Filippus klimt bij hem in de wagen en begint alles aan hem uit te leggen. Dan lezen wij: “En terwijl zij over de weg voortgingen, kwamen zij bij een plaats waar water was, en de hofdienaar zei: “Zie, daar is water. Wat is er tegen dat ik gedoopt word?”  Filippus zei: “Als je met heel je hart gelooft, is het toegestaan!” Hij antwoordde en zei: “Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van GOD is.” Hij gaf opdracht om de wagen te stoppen en zij daalden beiden in het water af en Filippus doopte de hofdienaar. Toen zij uit het water opkwamen, nam de Geest van de HEERE Filippus weg. De hofdienaar zag hem niet meer, maar hij vervolgde zijn weg met blijdschap.  (Handelingen 8:36-39)

Bij deze geschiedenis komt er een belangrijke vraag aan de orde, namelijk de vraag welke groep mensen hier door Lukas, de schrijver van het boek Handelingen, voor het voetlicht wordt gesteld. Was deze man (‹a›) een geboren Jood (‹Joden in hoge posities in andere landen zijn er altijd geweest)? Maar we hebben in Handelingen 2 al gezien dat er al duizenden Joden tot geloof kwamen, dus is dat niet echt iets nieuws. Of was deze man (‹b›) een bekeerde, Godvrezende vreemdeling. Ook in dat geval was hij niet de eerste onder de bekeerlingen tot het jodendom, onder de jodengenoten, die tot geloof in Jezus Christus kwam, want op de eerste dag van het Vijftigdagenfeest waren er ook veel Godvrezende vreemdelingen, jodengenoten aanwezig, toen de Heilige Geest werd uitgestort en er op die dag 3000 mensen gedoopt werden. Ook lezen wij van Nikolaeüs, een jodengenoot uit Antiochië, die behoorde tot de zeven mannen die als dienaren werden aangesteld ten behoeve van de Griekssprekende weduwen bij de verdeling van het voedsel (‹Handelingen 6:5›). De vraag blijft daarom waarom deze speciale geschiedenis wordt toegevoegd aan de Schrift.  

Mogelijk achtte de Heilige Geest het nodig om uitdrukkelijk te vermelden dat zelfs  ontmande Godvrezende vreemdelingen of Joden - ook al wordt het niet expliciet gezegd dat man ontmand was - tot het geloof in Jezus konden toetreden. Deze mannen mochten de binnenste voorhof van de Tempel in Jeruzalem niet binnengaan, ook al geloofden zij wel in de God van Israël. Dat was natuurlijk een moeilijke zaak. Maar gedurende deze ontmoeting met Filippus, wordt het de man duidelijk dat hij door het geloof in Jezus Christus, de voorganger-hogepriester, wel in het hemelse heiligdom mocht binnengaan. Dat was voor Hem duidelijk reden tot grote vreugde. Hij geloofde en liet zich dopen.

Dat de Gemeente op het moment van de reis van deze hofdienaar en ten tijde van zijn ontmoeting met Filippus niet meer zo sterk in Jeruzalem aanwezig was als in het begin (immers Handelingen 8:1-3 beschrijft de verstrooiing van de Gemeente door de vervolgingen), verklaart mogelijk dat de man bij zijn aankomst in Jeruzalem het Evangelie niet te horen had gekregen. Slechts enkele apostelen waren in Jeruzalem achtergebleven en de verstrooiden reisden rond. Veel later spreekt Jakobus, de oudste en leider van de gemeente van Jezus Christus in Jeruzalem), weliswaar van tienduizenden Joden die in Judea gelovig geworden waren (Handelingen 21:22), die net als Paulus naar Jeruzalem gekomen waren voor het Vijftigdagenfeest (‹zie Hd. 20:16›), maar dan zijn wij al weer heel wat jaren verder. 

Hoe dan ook, door de verstrooiing  kwam Filippus in Samaria en vandaar in Gaza, en God leidt Filippus door de Heilige Geest achter de hofdienaar aan om aan hem het Evangelie uit te leggen. De ontmande  hofdienaar ontving grote troost uit het boek Jesaja voor zijn persoonlijke nood en hij kreeg goede antwoorden op zijn vragen. Zo mocht Filippus hem heel bijzonder tot Christus leiden en Lukas schrijft onder leiding van de Heilige Geest deze gebeurtenis op in het boek Handelingen.

Het zou kunnen dat de Heilige Geest het nodig achtte om de geschiedenis van Filippus met deze hofdienaar uit Kusj aan het boek Handelingen toe te voegen om in het bijzonder duidelijk te maken dat het Evangelie ook voor ontmanden is. Maar de Heilige Geest geeft zo ook meer duidelijkheid over de belijdenis en de waterdoop, want deze dingen waren tot op dit punt in het Boek Handelingen nog niet van zo dichtbij beschreven. 

4. de Romeinse hoofdman Cornelius vertegenwoordigde alle volken, met als getuige de apostel Petrus (‹Handelingen. 10:48›). We lezen: “Terwijl Simeon deze woorden sprak, daalde de Heilige Geest neer op allen die het woord hoorden. De broeders die besneden waren, die met hem meegekomen waren, waren verbaasd en diep getroffen dat de gave van de Heilige Geest ook over de volken werd uitgegoten. Want zij hoorden hen in een andere tong spreken en GOD grootmaken. Toen zei Simeon:  “Kan iemand het water tegenhouden, zodat zij niet gedoopt zouden worden? Want zie, zij hebben net als wij de Heilige Geest ontvangen!” Hij gebood hun om zich te laten dopen in de Naam van onze Here Jezus Christus en zij vroegen hem om nog enkele dagen bij hen te blijven.” (‹Handelingen 10:44-48›). Het Romeinse rijk vertegenwoordigde in die dagen eigenlijk de macht van de wereld, want de macht van het rijk strekte zich uit over vele volken. Het omvatte ook alle latere koloniale machten die de wereld als imperialisten zouden overheersen. 

5. twaalf mannen die door de apostel Paulus gedoopt werden in de omgeving van Efeze. Paulus was de door God aangestelde apostel onder de volken (‹Handelingen 19:6›). Het moeten allen Joden of Jodengenoten zijn geweest omdat ze allen gedoopt waren met de doop van Johannes de Doper, die was komen dopen onder het Joodse volk. Dat was een doop tot bekering en vergeving van zonden die voorafging aan de openbare bediening van drieënhalf jaar van Jezus Christus op aarde, het was niet de doop in de Naam van Jezus. Wij lezen: “Daarop zei Paulus tegen hen: “Johannes doopte het volk met de doop van bekering. Hij zei hen dat zij moesten geloven in Hem die na hem komen zou, dat is Jezus Christus.” Toen zij deze dingen gehoord hadden, werden zij gedoopt in de Naam van onze Here Jezus Christus. Toen Paulus hun de hand had opgelegd, kwam de Heilige Geest over hen en zij spraken in een andere tong en profeteerden. Het waren alles bij elkaar twaalf man.” Onder de handoplegging van de apostel Paulus ontvingen deze twaalf mannen de Heilige Geest.

Bij drie van de zojuist genoemde groepen lezen wij dat het neerdalen van de Heilige Geest ertoe leidde dat men in andere tongen gin spreken (letterlijk is de uitdrukking: ‘een tong in een tong’), maar dat lezen wij niet bij de vreemdeling die jodengenoot was uit Kusj (Handelingen 8) en ook niet bij de bijwoners in het land nl. de Samaritanen.  


Belangrijk

1. Jezus Christus heeft geen doop ingesteld als een vleselijk verbond, zodat wanneer de vader gedoopt is, het kind ook onder het Verbond valt waaronder de vader door de doop valt, van generatie op generatie. Sterker nog, in de Bijbel is er geen Verbond met God te vinden dat berust op de doop met water of dat daaruit voortvloeit. In de Bijbel vinden wij alleen het Nieuwe Verbond in zijn Bloed.  Jezus zegt in de avond voor zijn kruisdood wanneer Hij de wijnbeker neemt om die bij de maaltijd te laten rondgaan onder de discipelen als volgt:

Matteüs 26:28 “... dit is mijn Bloed van het Nieuwe Verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.”

Markus 14:24 “Dit is mijn Bloed van het Nieuwe Verbond, dat voor velen vergoten wordt.”

Lukas 22:20 “Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn Bloed dat voor jullie vergoten wordt.” 

De doop met water is geen verbond, maar een daad van gehoorzaamheid naar aanleiding van de persoonlijke belijdenis van het geloof in Jezus Christus. 

In Ezechiël lezen wij dat een vader om zijn eigen zonde gedood zal worden en om zijn eigen gerechtigheid zal leven, en ook lezen wij dat de zoon niet om de zonde van de vader gedood zal worden en niet door de gerechtigheid van de vader zal leven, en andersom net zo. Als wij deze woorden doortrekken naar de doop, dan moeten wij zeggen dat een mens door een daad van gerechtigheid, door de doop, geen gerechtigheid kan bewerken voor een ander. Ieder mens afzonderlijk dient zelf tot persoonlijk geloof in Jezus Christus gekomen te zijn, zijn geloof te belijden en in gehoorzaamheid zich te laten dopen. Als christenen voor   een zuigeling een doop instellen, terwijl hij geen ‘boe’ of ‘bah’ kan zeggen, dan is dat een lege huls. Ik oordeel niet, maar wij dienen als christenen Christus’ geboden te onderhouden. 

Zo zal de vader ook alleen door zijn eigen doop kunnen getuigen van zijn eigen geloof en redding in Jezus Christus, en de zoon  zal ook alleen door zijn eigen doop kunnen getuigen van zijn eigen geloof en redding in Jezus Christus.

Het Nieuwe Verbond in het Bloed van Jezus dat een gelovige ontvangt, kan onmogelijk een vervolg krijgen in een verbond in het bloed van een aardse, vleselijke vader. Dat is een vermenging van het geestelijke en het vleselijke, het is een verwarrende en misleidende leer!  Het Nieuwe Verbond is alleen op grond van het Bloed van Jezus Christus, de Zoon van God , en op grond van de Heilige Geest die Jezus Christus gezonden heeft. Er is geen ruimte voor heiligschennis door menselijke tussenkomst en bemoeienis. Het Nieuwe Verbond rust uitsluitend en volkomen op Jezus Christus, de Zoon van God. 

2.  Jezus Christus heeft de doop niet ingesteld als een ‘sacrament van behoud’, dat wil zeggen als een instelling die op één of andere wijze het eeuwige behoud zou bewerken van degene op wie het sacrament wordt toegepast. Het behoud is alleen in Jezus Christus, niet in sacramenten of instellingen! Dat de doop geen ‘sacrament’ is, wil niet zeggen dat men zich niet hoeft te laten dopen. Het is de opdracht van Jezus Christus om zich wel te laten dopen en in die zin is de doop heilig. Het is lastig om ons goed uit te drukken, want als men vasthoudt aan Jezus’ bevel om te dopen en zich laat dopen, dan ligt in het onderhouden van zijn geboden wel behoud van de ziel, maar het is niet zo dat het onderhouden van het gebod om zich te laten dopen, de mens redt uit de macht van de duisternis en overbrengt in het Koninkrijk van zijn geliefde Zoon (Kolossenzen 1:13), dat gebeurt alleen door het geloof in de Zoon van God. De doop voegt daar niets aan toe en doet er niets aan af, maar getuigt daarvan.

3.  Jezus Christus heeft geen doop voor zuigelingen ingesteld om daarmee aan te geven dat babies erbij horen, bij het geloof in zijn Naam, en bij de kerk of christelijke gemeente. Ook niet om daarmee aan te geven dat zuigelingen of kleine kinderen in zijn Gemeente aanvaard worden. Natuurlijk is dat erbij horen wel belangrijk en in de gemeente van Jezus Christus hoort dat ook zo te zijn, maar laten wij wel wezen, dat krijgt als eerste uitdrukking in het gezin en in de ouderlijke liefde (‹Markus 10:13›). Maar de doop is niet bedoeld om daar uitdrukking aan te geven.  

4. Er is ook geen zuigelingendoop in de Bijbel die een verzekering is voor een latere redding als men later een geloofsbelijdenis aflegt, als gevolg van het volgen van een belijdenis-catechisatie. Deze zuigelingendoop is een verzinsel van mensen en komt nergens in de Bijbel voor, ongeacht of dat nu gebeurt door besprenkeling of door onderdompeling van de zuigeling. De belijdenis die nodig is om gered te worden, is de belijdenis van je hart dat je een zondaar bent en vergeving nodig hebt. De ‘catechisatie’ daarvoor ontvang een mens van de Heilige Geest en dient te lijden tot bekering en geloof in de Naam van Jezus Christus en tot vrees voor God.

5.  In het Evangelie van Matteüs lezen wij: “Op dat moment kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: “Wie is nu de grootste in het Koninkrijk van de hemelen?” Jezus riep een jongen bij zich, liet hem in hun midden staan en zei: “Voorwaar Ik zeg jullie: Als jullie je niet bekeren en worden als jonge kinderen, zullen jullie het Koninkrijk van de hemelen niet binnengaan. Wie zichzelf dan zo nederig opstelt als deze jongen, zal de grootste zijn in het Koninkrijk van de hemelen, en wie een kind zoals deze jongen ontvangt in mijn Naam, ontvangt Mij. Maar ieder die één van deze kleinen die in Mij geloven, doet struikelen, voor hem zou het beter zijn als men een zware molensteen om zijn nek zou hangen, en hij in de diepte van de zee zou zinken.” (Matteüs 18:1-6). Het kan gebeuren dat men denkt dat Jezus met ‘kleinen’ doelt op kinderen in algemene zin en dan zegt men dat kinderen, net als volwassenen volgens Jezus dus wel geloven (Handelingen 8:38), en dat kleinen dus ook op hun persoonlijk geloof gedoopt kunnen worden. Maar hoe zouden wij dat geloof kunnen toetsen bij zuigelingen en heel jonge kinderen? Laten wij bovendien niet vergeten dat de hofdienaar uit Kusj niet alleen van harte geloofde, maar zelf de Schrift las en ook nog eens het Evangelie van Jezus Christus uitgelegd kreeg door de apostel Filippus. Bovendien had de hoge dienaar een nederig hart, want hij was heel ontvankelijk voor het Goede Nieuws en was direct verlangend om de Goede Herder die onder veel lijden zijn Leven heeft gegeven voor zijn schapen (Jesaja 53) in zijn hart toe te laten en zijn leven aan Hem toe te vertrouwen. Deze man, ook al was hij volwassen, behoort tot ‘deze kleinen die geloven’. Het gaat in de tekst onzes inziens over gelovigen in Jezus Christus die Gods kinderen zijn, kinderen van de hemelse Vader. Het gaat niet om kinderen in aardse zin naar de leeftijd gerekend. Jezus is in gesprek met de Farizeeën die het geloof in Jezus Christus aanvallen en zelf niet tot Jezus willen komen. Zij zijn niet als ontvankelijke kinderen, niet zoals al die mensen in Israël die wel in Hem geloven en Jezus ook volgen. 

Kinderen in de gewone zin van het woord kunnen overigens net als volwassen zeker wel tot geloof in Jezus Christus komen, maar net als bij volwassenen, is dat niet per definitie zo, het is een hartkeuze. Men kan uit deze woorden van Jezus dus niet concluderen dat alle kinderen per definitie wel gedoopt kunnen worden en dus ook zuigelingen. Daar is geen sprake van.

We schrijven dit alles overigens niet om het geweten van enig mens te beoordelen, maar we schrijven het, omdat de valse  en verwarrende leringen van mensen ontmaskerd moeten worden (‹Matteüs 15:9; Markus 7:7›).


De waterdoop is het beeld van een begrafenis in het watergraf op aarde, dat wordt gevolgd door het beeld van de opstanding uit de doden als men uit het watergraf opstaat, en vervolgens beeld van de wedergeboorte vanuit de hemel door de ontvangst van de Heilige Geest. Dus lijkt het passend als de broeders die iemand gedoopt hebben in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, meteen nadat de gedoopte persoon vanuit het watergraf is opgestaan, zeggen: ‘Ontvang de Heilige Geest!’ (‹zie Johannes 20:22›). 

We moeten hierbij goed begrijpen dat deze doop in water met de er onlosmakelijk mee verbonden doop in de Heilige Geest uitgebeeld door de handoplegging, een uiterlijk en beeldend getuigenis is van wat er binnenin het hart al is gebeurd: de man of vrouw die gedoopt wordt, is namelijk al tot de zekerheid van het geloof gekomen dat Jezus Christus voor hem of haar zijn leven gegeven heeft aan het kruis op Golgota, en dat Hij ook voor hem of haar gestorven is tot vergeving van zijn of haar zonde, of dat nu een jaar of tien jaar eerder is gebeurd of dat het op de dag van de doop is gebeurd! Wanneer men dit gelooft en belijdt met een goed geweten, dan gaat men met Christus mee in Zijn dood (‹de doop in het water van de doodsrivier›) om met Hem mee op te staan in Zijn opstanding om in nieuwheid van leven te ‘wandelen’ door de kracht van de Heilige Geest (‹de doop in de Heilige Geest‹). Deze tweeledige doop vindt diep in het verborgene van het mensenhart plaats en deze gebeurtenis is het werk van Gods hand en niet van mensenhanden. 

De gave van de Heilige Geest is al voor het moment van de doop door Gods hand in het hart van de gelovige uitgegoten, en de woorden ‘Ontvang de Heilige Geest’ - als die bij de doop worden gebruikt - zijn ontleend aan de woorden van Jezus tot zijn discipelen in Johannes 20:22. Toen Jezus die woorden uitsprak, wezen die woorden vooruit, want in Handelingen 1:4-5 vlak vóór de hemelvaart zegt Jezus dat de apostelen en discipelen spoedig de belofte van de Heilige Geest zullen ontvangen (‹Johannes 15:26›) zullen ontvangen, maar bij de doop wijzen die woorden terug naar de wedergeboorte van de dopeling, die gewoonlijk al heeft plaatsgevonden in het verborgene van het hart. 

Het is Bijbels gezien niet gepast om te denken of te onderwijzen dat een gelovige nog eens een aparte doop in de Heilige Geest dient te ontvangen nadat hij of zij tot geloof gekomen en gedoopt is. Men kan wél meer of minder vervuld zijn van de Heilige Geest, zoals een man of vrouw er ook meer of minder vol van kan zijn dat hij of zij getrouwd is, maar hoe het ook ‘aanvoelt’, hij of zij is wel getrouwd, en zo is het ook met de doop in de Heilige Geest, want die vindt één keer en voor altijd plaats op het moment dat men in het hart tot bekering en tot geloof in Jezus Christus komt. God komt er niet op terug. Of een gelovige nu meer of minder vol is van het Nieuwe Verbond in zijn kostbaar Bloed, God is en blijft trouw. Hij heeft de gelovige verzegeld en het onderpand van de Geest in onze harten gegeven (2 Korintiërs 1:22). 


Wanneer dopen?

Men dient in principe onmiddellijk gedoopt te worden als men tot bekering komt en gered wordt door het geloof in Jezus Christus (‹Handelingen 2:38, 41;  8:4, 12, 8:35; 16:15, 30, 33, Markus 16:16›). Als dat niet is gebeurd, dan dient het alsnog te gebeuren op het moment dat men dat ontdekt en inziet dat Jezus Christus in deze zaak onze gehoorzaamheid wil.

Het is Bijbels gezien ordelijk in de Gemeente van Jezus Christus om eerst gedoopt te worden en door de Heilige Geest ingelijfd te worden in de Gemeente van Jezus Christus, dat wil zeggen in zijn Lichaam gedoopt te worden (1 Korintiërs 12:13). Als men gedoopt is, kan met vervolgens ook deelnemen aan het Avondmaal. Beide zijn een getuigenis van het werk van Jezus Christus. Wanneer deze volgorde, eerst dopen dan pas deelnemen aan het avondmaal, niet wordt aangehouden, is dat niet naar de ordening van de Schrift, zonder dat wij bedoelen te oordelen over iemands geloof en/of wandel.  

In Handelingen 16:14, 15 lezen wij over de Godvrezende vrouw Lydia die op de sabbatdag, het Evangelie hoorde …

“Zij en haar huisgenoten werden gedoopt en zij smeekte ons en zei: “Als jullie er werkelijk vertrouwen in hebben dat ik in onze Heer geloof, kom dan en verblijf in mijn huis!” En zij drong er heel erg bij ons op aan.”

In Handelingen 16:30-34 lezen wij over de gevangenbewaarder in Filippi die ’s nacht het Evangelie van Paulus en Silas hoorde: 

“Hij (de gevangenbewaarder) leidde hen naar buiten en zei: ‘Mijne heren, wat moet ik doen om het Leven te ontvangen?” Zij zeiden: “Geloof in onze Here Jezus Christus en je zult het Leven ontvangen, jij en je huis!” Zij spraken het Woord van de HEERE tot hem en tot al zijn huisgenoten. Op dat nachtelijk uur nam hij hen mee, waste hun wonden, en onmiddellijk werden hij en al zijn huisgenoten gedoopt.”

Tot al deze mensen werd het Woord van God gesproken. Kennelijk waren alle harten daar open en klaar voor, of het nu alleen om volwassenen ging, dan wel om volwassenen, jongeren en kinderen. Het woord ‘huis’ doelt op de mensen die in het huis wonen, vaak een gezin of een familie, met soms anderen erbij die bij die familie horen in de zin van huisgenoten. Zij kwamen tot geloof en werden onmiddellijk gedoopt, want dat was en is zijn opdracht aan zijn discipelen en dat geldt nog steeds vandaag de dag! Doop en maak discipelen! (Matteüs 28:18-20)


pasted-imagesunoct082023144354gmt0200midden-europesezomertijd.png.jpg

helemaal begraven in het water

De doop leidt tot vervolging om Jezus’ wil

Wie zijn oude leven aflegt en door het geloof in Jezus Christus geestelijk gezien opstaat, kan op tegenstand en vervolging rekenen. Allereerst woont er nu hemels geestelijk leven in hem of haar, want de gelovige heeft deel aan het Brood dat uit de hemel is neergedaald (Johannes 6). Vervolgens spreekt het vanzelf dat de satan deze mens onmiddellijk wil aanvallen, want hij wil geen hemels leven in zijn wereldse domein. Hij zal de gelovige in het hart aanvallen met twijfel en vrees, en met allerlei verleidingen, maar God zal hem of haar bewaren naar zijn belofte in 1  Korintiërs 10:13 “... GOD is getrouw, die niet zal toestaan dat jullie boven jullie vermogen verzocht worden, maar wanneer jullie in verzoeking komen, zal Hij ook voor de uitkomst zorgen, zodat jullie het kunnen dragen.” De satan zal ook door andere mensen voor vervolging zorgen. Dat kan ook door christenen zijn die liever de woorden van Jezus Christus nemen zoals het hen uitkomt, en op één of andere manier niet graag zien dat iemand de weg opgaat van de gehoorzaamheid aan Jezus Christus. Mensen die tot bekering komen uit het atheïsme, communisme,  kapitalisme, hindoeïsme, uit de islam, uit de synagoge van satan, uit de drugs, uit de misdaad of uit een christelijke gemeente waar het Evangelie niet gezond wordt gepredikt of uit welke wereldse binding dan ook maar, zullen vervolgd worden om Jezus Christus’ wil! Jezus heeft het duidelijk gezegd. Als mensen zich in water laten onderdompelen in een rivier, een meer, in de zee of in een doopbad, dan getuigen zij daarmee voor God en mensen dat zij niet meer van deze wereld zijn, maar van God. Talrijk zijn de getuigenissen van mensen die om deze reden genegeerd, gehoond, gespot, met de rug aangekeken, uit de familie en uit de gemeenschap gestoten, geslagen, gemarteld of gedood zijn.  

Maar ook voor hen geldt de bovenstaande belofte en veel meer, zoals bij voorbeeld deze belofte aan de gemeente van Jezus Christus in Smyrna, het tegenwoordige Izmir. “Als de wereld jullie haat, weten jullie dat zij Mij eerder gehaat heeft dan jullie. Als jullie van de wereld waren, zou de wereld liefhebben wat van haar is. Maar jullie zijn niet van de wereld, maar Ik heb jullie uit de wereld uitgekozen, daarom haat de wereld jullie.” (Johannes 15:18-19)


***

Een kleine woordstudie

In het OT zijn er drie werkwoorden die men wel in verband wil brengen met het NT-ische woord ‘dopen’, in het Grieks ‘baptizō’ en in het Aramees ‘ʾamad’. Het gaat (‹1›) om ‘spatten’ of ‘uitstorten’ of ‘besprenkelen’ - זָרַק (‹zāraq - H2236›) - of ‘spatten’ vaak met een beker of schaal, (‹2›) om een iets fijner vorm van ‘spatten’ of ‘sprenkelen’ - נָזָה (‹nāzāẖ - H5137›) - meestal met de vinger, dat één keer vertaald is als ‘doen opspringen’, namelijk in Jesaja 52:15, en (‹3›) ‘dompelen’ of ‘onderdompelen’ of ‘dopen’, - טָבַל (‹tāḇal, uitgesproken als ‘taval’ - H2881›) - dat in alle gevallen betrekking heeft op een volledig onderdompelen of  indompelen en ook gebruikt wordt voor het 7 keer onderdompelen of dopen van Naäman in de Jordaan (‹2 Koningen 5:14›), het mooiste voorbeeld uit het OT met betrekking tot ons onderwerp van de waterdoop. Het is dan ook geen wonder dat dit woord door christenen in Israël in de van dit werkwoord afgeleide vorm ‘tᵉḇīlāẖ’ - טְבִילָה - gebruikt wordt voor de waterdoop. Zo kan men spreken van ‘tevilah mashiach’ (‹christelijke doop›, van ‘tevilah ger’ (‹doop van de vreemdeling›) en ‘tevilah mayim’ (‹waterdoop›). Altijd wordt dit onder Joden opgevat als een volledige onderdompeling, in overeenstemming met het gebruik van het werkwoord ‘tāḇal’ in het OT. In Leviticus 4:6, 16, 17, 51, Numeri 9:18 komen de werkwoorden  ‘nāzāẖ’ en ‘tāḇal’ beide voor, zodat men het verschil in betekenis goed kan zien. Men verandert bij deze ‘tevilah’ van onrein naar rein.  


Wat betreft de uitdrukking ‘onderdompelen’ in Hebreeën 9:10 moet gezegd worden dat het uit de tekst niet direct duidelijk is waarop die betrekking heeft, maar in de Joodse traditie is sprake van allerlei ‘wassingen’ of vormen van onderdompelen. We hebben al gezien dat de ‘mikvah’ er één van is. In Markus 7:4 lezen wij: ‘En wanneer zij van de markt komen, eten zij niet voordat zij (‹de handen in water›) ondergedompeld hebben. En zo zijn er vele andere dingen die zij aangenomen hebben om zich eraan te houden, zoals het onderdompelen van bekers, kannen, koperen voorwerpen en van bedden.’ Het in water wassen of dompelen van de handen wordt in het Jodendom tot op vandaag נְטִילַת יָדַיִם (‹nᵉtīlaṯ yāḏayim›) genoemd en heeft een parallele uitdrukking in נְטִילַת לוּלָב (‹nᵉtīlaṯ lūlāḇ - ‘netilat lulav’›), die betrekking heeft op het opheffen van de palmtakken op het Loofhuttenfeest, een gewoonte die teruggaat op Neh. 8:15, waar de Joden opgeroepen worden om palmtakken van de bergen op te halen om er loofhutten van te maken voor de viering van het Loofhuttenfeest. Men moest die takken natuurlijk opheffen, net zoals men de beker moet opheffen voor het wassen van de handen volgens het Joodse ritueel, want dat moet beslist met behulp van een beker of waterkan van waaruit men het water over de handen giet. Van besprenkelen is geen sprake. Het woord ‘nᵉtīlaṯ’ is afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord נָטַל (‹nāṯal -  H5190›) dat 4 keer in het OT voorkomt, verdeeld over 4 verzen: 2 Samuël 24:12, Jesaja 40:50; 63:9 en Klaagliederen 3:28. De eerste betekenis van het werkwoord is ‘optillen’ of ‘leggen op’ (‹b.v. een last op de schouders - in dat geval wordt het werkwoord gecombineerd met het voorzetsel ‘op’ zoals in Klaagliederen 3:28 - נָטַל עָלָיו›). 


De doop van Charles Spurgeon 

Van de bekende Engelse Evangelieprediker Spurgeon weten wij dat hij enkele maanden na zijn bekering werd gedoopt. Dit is het verslag van die gebeurtenis voor een goed deel uit zijn eigen mond: “Unable to find a Baptist church any nearer where he was then living, in Newmarket, Spurgeon arranged to be baptized by immersion in the river Lark, eight miles away. Spurgeon took a day off of work and spent a few hours in “prayer and dedication to God” before embarking on a joyful and prayerful eight-mile walk to Isleham, which took two to three hours. Together with Mr. Cantlow, who was the minister that conducted the baptism, Spurgeon walked to the Isleham Ferry on the River Lark. Spurgeon commends the Isleham believers for they “had not degenerated to indoor immersion in a bath by the art of man, but used the ampler baptistery of the flowing river.” This river served as the baptistry for no less than five churches across seven or eight miles. Mr. Cantlow, Spurgeon and two women, found the customary spot where there is sure footing and a gentle flow of water. There was a service prior but Spurgeon relates no details concerning it, claiming that “all remembrance of it has gone from me.” He does recall, however, the weather conditions of the day, saying that there was a chilling wind and that it was a not so warm day.

It was a glorious day for Spurgeon. He remembers there being observers on both shores, on the ferry-boat, and in other boats. He says that all the cosmos could have been looking on, for he was unashamed of following the Lord Jesus in baptism and “to own myself a follower of the Lamb.” He continues, “My timidity was washed away; it floated down the river into the sea, and must have been devoured by the fishes, for I have never felt anything of the kind since. Baptism also loosed my tongue, and from that day it has never been quiet.” Indeed, Spurgeon would have great boldness throughout his life, and became a mighty herald of the gospel from that time forth.”


***

Alle 82 NT-ische Bijbelverzen over de doop en over dopen

De naam van Johannes de Doper is in deze lijst niet meegenomen! De naam komt in 18 verzen in het. NT voor.


- Mt. 3:6 - en zij werden door hem gedoopt in de rivier de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden. 

- Mt. 3:7 - Toen hij velen van de Farizeeën en Sadduceeën zag komen om gedoopt te worden, zei hij tegen hen: Adderengebroed, wie heeft jullie voorgehouden dat jullie aan de komende toorn kunnen ontvluchten?’ 

- Mt. 3:11 - Ik doop jullie in water tot bekering, maar Hij die na mij komt, is sterker dan ik. Ik ben niet waardig om zijn sandalen te dragen. Hij zal jullie dopen in de Heilige Geest en in vuur. 

- Mt. 3:13 - Toen kwam Jezus vanuit Galilea naar de Jordaan, naar Johannes, om door hem gedoopt te worden. 

- Mt. 3:14 - Maar Johannes weigerde het Hem en zei: “Ik heb nodig door U gedoopt te worden! Hoe kunt U dan naar mij toe komen?” 

- Mt. 3:16 - Nadat Jezus gedoopt was, kwam Hij onmiddellijk omhoog …  (‹Dit gaat over de doop tot bekering van Johannes de Doper›)

Mt. 20:22 - Jezus antwoordde en zei: “Jullie weten niet wat jullie vragen. Kunnen jullie de beker drinken, die Ik zal drinken, kunnen jullie gedoopt worden met de doop waarmee Ik gedoopt zal worden?” Zij zeiden tegen Hem: “Dat kunnen wij!” 

- Mt. 20:23 - Hij zei tegen hen: “Mijn beker zullen jullie wel drinken en met de doop waarmee Ik gedoopt wordt, zullen jullie gedoopt worden, maar wat betreft jullie zitten aan mijn rechter- en aan mijn linkerhand, dat is niet aan Mij om te geven, maar het is voor hen voor wie het bereid is door mijn Vader.” 

- Mt. 21:25 - De doop van Johannes, vanwaar was die? Uit de hemel of uit de mensen?” Zij overlegden met elkaar en zeiden: “Als wij zeggen: ‘Uit de hemel!’, dan zal Hij zeggen: ‘Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?’ 

- Mt. 28:19 - Ga heen, onderwijs alle volken en doop hen in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest ...


- Mk. 1:4 - ... zo doopte Johannes in de woestijn en  hij predikte de doop tot bekering en vergeving van zonden. 

- Mk. 1:5 -  Zij lieten zich door hem dopen in de Jordaan. (‹Dit gaat over de doop tot bekering van Johannes de Doper›)

- Mk. 1:5 -  Ik heb jullie gedoopt in water, maar Hij zal jullie dopen in de Heilige Geest.”

- Mk. 7:4 - En wanneer zij van de markt komen, eten zij niet voordat zij de handen in water gedompeld hebben. En (zo) zijn er vele andere dingen die zij aangenomen hebben om zich eraan te houden, zoals het onderdompelen van bekers, kannen, koperen voorwerpen en van bedden. 

- Mk. 7:8 - Want jullie verwaarlozen het gebod van GOD, terwijl jullie vasthouden aan de traditie van de mensen, zoals het onderdompelen van bekers en kannen en tal van dat soort dingen.” 

- Mk. 10:38 -  Maar Hij zei tegen hen: “Jullie weten niet wat jullie vragen. Kunnen jullie de beker drinken die Ik zal drinken, en met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt zal worden?”  

- Mk. 10:39 -  Zij zeiden tegen Hem: “Wij kunnen het!” Jezus zei tegen hen: “De beker die Ik drink, zullen jullie wel drinken en met de doop waarmee Ik gedoopt wordt, zullen jullie gedoopt worden ...

- Mk. 16:16 -  Wie gelooft en gedoopt is, zal leven, maar wie niet gelooft, is veroordeeld. 

- Lk. 3:3 - Hij kwam in heel de gebied van de Jordaanstreek, terwijl hij de doop van bekering tot vergeving van zonden predikte ...

- Lk. 3:7 - Tegen de menigten die naar hem toe kwamen om gedoopt te worden, zei hij: “Adderengebroed, wie heeft jullie ertoe aangezet om de komende toorn te ontvluchten? 

- Lk. 3:12 - Er kwamen ook belastinginners om gedoopt te worden. Zij zeiden tegen Hem: “Meester, wat moeten wij doen?” 

- Lk. 3:18 - nam Johannes het woord en zei tegen hen: “Zie, ik doop jullie wel in water, maar Hij die na Mij komt, is sterker dan ik, Hij voor Wie ik (het) niet waard ben om (zelfs maar) de riemen van zijn sandalen los te maken, Hij zal jullie dopen in de Heilige Geest en in vuur. 

- Lk. 3:21 - Toen (Johannes) heel het volk gedoopt had, doopte hij ook Jezus, en terwijl Deze bad, werd de hemel geopend ...

- Lk. 7:29 - Al het volk dat naar Hem luisterde, en ook de belastinginners, getuigden van de rechtvaardigheid van GOD, omdat zij met de doop van Johannes gedoopt waren. 

- Lk. 7:30 - Maar de Farizeeën en de Schriftgeleerden verwierpen de raad van GOD wat betreft henzelf, omdat zij zich niet door hem hadden laten dopen.  

- Lk. 12:50 - Maar Ik heb een doop waarmee Ik gedoopt zal worden, en Ik sta onder grote druk, totdat het is volbracht is. 

- Lk. 20:4 - De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen?” 


- Jh. 1:25 - en zij vroegen hem: “Waarom doop jij dan als je de Christus niet bent en niet Elia en (ook) niet de profeet?” 

- Jh. 1:26 - Johannes antwoordde en zei tegen hen: “Ik doop in water, maar in jullie midden staat Hij, die jullie niet kennen. 

- Jh. 1:28 - Deze dingen gebeurden in Betanië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte. 

- Jh. 1:31 - Ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, ben ik gekomen om te dopen in water.” 

- Jh. 1:33 - Ik kende Hem niet, maar Hij die mij gezonden heeft om in water te dopen, zei tegen mij: ‘Op wie je de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven, die is het die met de Heilige Geest doopt.’ 

- Jh. 3:22- Hierna kwam Jezus met zijn discipelen naar het gebied van Judea en Hij verbleef daar met hen en doopte. 

(‹Dit gaat over de doop tot bekering van Johannes de Doper›, die door Jezus discipelen ook werd bediend)

- Jh. 3:23 - Ook Johannes doopte in Enon, vlak bij Salim, omdat daar veel water was. Zij kwamen daarheen en werden gedoopt ...

- Jh. 3:26 - Zij kwamen bij Johannes en zeiden tegen hem: “Onze meester, Hij die bij u was aan de overkant van de Jordaan, over Wie u getuigd hebt, zie, Hij doopt nu ook en allen komen bij Hem.” 

- Jh. 4:1 - Jezus wist dat de Farizeeën gehoord hadden dat Hij veel discipelen maakte en meer doopte dan Johannes, 

- Jh. 4:1 - hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar zijn discipelen - 

- Jh. 10:40 - Hij ging naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes eerst gedoopt had, en daar bleef Hij. 


- Hd. 1:5 - Want Johannes doopte in water, maar jullie zullen niet veel dagen hierna in de Heilige Geest gedoopt worden.” 

- Hd. 1:22-  … te beginnen bij de doop van Johannes tot op de dag dat Hij van ons werd opgenomen, met ons getuige zal zijn van zijn opstanding.” 

- Hd. 2:38  - Simeon zei tegen hen: “Bekeer je en laat ieder van jullie gedoopt worden in de Naam van de HEERE Jezus tot vergeving van zonden, en jullie zullen de gave van de Heilige Geest ontvangen. Want de belofte is voor jullie en voor jullie kinderen en voor allen die ver weg zijn, die GOD roepen zal.” En met veel andere woorden getuigde hij aan hen en hij drong er bij hen op aan, terwijl hij zei: “Word gered uit dit ontaarde geslacht!” 

- Hd. 2:41- Onder hen waren mensen die bereidwillig zijn woord aannamen en gedoopt werden. Op die dag werden er ongeveer drieduizend zielen toegevoegd. 

- Hd. 8:12 - Maar toen zij Filippus geloofden, die het Goede Nieuws van het Koninkrijk van GOD verkondigde in de Naam van onze Here Jezus Christus, werden zij gedoopt, zowel de mannen als de vrouwen. 

- Hd. 8:13 - Ook Simon zelf kwam tot geloof en werd gedoopt en sloot zich bij Filippus aan. Toen hij de tekenen en de grote wonderen zag die door hem werden gedaan, was hij verbaasd en verbijsterd. 

- Hd. 8:16 -  want Die was nog over niemand van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in de Naam van onze Here Jezus. 

- Hd. 8:36 -  En terwijl zij over de weg voortgingen, kwamen zij bij een plaats waar water was en de hofdienaar zei: “Zie, daar is water. Wat is er tegen dat ik gedoopt word?” 

- Hd. 8:38 -  Hij gaf opdracht om de wagen te stoppen en zij daalden beiden in het water af en Filippus doopte de hofdienaar. 

 -Hd. 9:18  - Onmiddellijk vielen als het ware de schellen van zijn ogen en zijn ogen werden geopend. Hij stond op en werd gedoopt.  (Paulus ontvangt de waterdoop in de Naam van Jezus Christus). 

- Hd. 10:37 -  Jullie weten dat het Woord, dat heel Judea bereikt heeft, van Galilea uitging na de doop die Johannes predikte, 

- Hd. 10:47 -  “Kan iemand het water tegenhouden, zodat zij niet gedoopt zouden worden? Want zie, zij hebben net als wij de Heilige Geest ontvangen!” 

- Hd. 10:48 -  Hij gebood hun om zich te laten dopen in de Naam van onze Here Jezus Christus en zij vroegen hem om (nog) enkele dagen bij hen te blijven. 

- Hd. 11:16 -  Ik werd herinnerd aan het woord van onze Heer, toen Hij zei: ‘Johannes doopte met water, maar jullie zullen met de Heilige Geest gedoopt worden.’ 

- Hd. 13:24 -  Hij zond Johannes om voor zijn komst aan heel het volk Israël de doop van bekering te prediken. 

- Hd. 16:15  - Zij en haar huisgenoten werden gedoopt en zij smeekte ons en zei: “Als jullie er werkelijk vertrouwen in hebben dat ik in onze Heer geloof, kom dan en verblijf in mijn huis!” En zij drong er heel erg bij ons op aan. (‹Lydia, de purperverkoopster uit Tyatira die in Filippi in Macedonië gedoopt werd›)

- Hd. 16:22 - Op dat nachtelijk uur nam hij hen mee, waste hun wonden en onmiddellijk werden hij en al zijn huisgenoten gedoopt. (‹De gevangenbewaarder in Filippi›).

- Hd. 16:33  - Hij liet zichzelf terstond dopen.

- Hd. 18:8 - Velen van de Corinthiërs lieten zich dopen.

- Hd. 18:25 - Hij was onderwezen in de Weg van de HEERE en vurig van geest, en Hij sprak en onderwees heel grondig over Jezus, hoewel Hij alleen bekend was met de doop van Johannes. 

- Hd. 19:3  - Toen zei hij tegen hen: “Waarmee zijn jullie dan gedoopt?” Zij zeiden: “Met de doop van Johannes!” 

- Hd. 19:4  - Daarop zei Paulus tegen hen: “Johannes doopte het volk met de doop van bekering. Hij zei hen dat zij moesten geloven in Hem die na hem komen zou, dat is Jezus Christus.” 

- Hd. 19:5  - Toen zij deze dingen gehoord hadden, werden zij gedoopt in de Naam van onze Here Jezus Christus. 

- Hd. 22:16 En nu, waarom aarzel je nog? Sta op, laat je dopen en wordt gereinigd van je zonden, terwijl je zijn Naam aanroept!’  


- Rm.  6:3 - Of weten jullie niet dat degenen van ons die in Jezus Christus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? 

- Rm . 6:4 - Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.


- 1 Kor. 1:13 - Is Christus in stukken gedeeld? Of is Paulus voor jullie gekruisigd? Of zijn jullie in de naam van Paulus gedoopt? 

- 1 Kor. 1:14 - Ik dank mijn GOD, dat ik niemand van jullie gedoopt heb, behalve Krispus en Gajus,  

- 1 Kor. 1:15 - zodat niemand kan zeggen dat ik in mijn naam gedoopt heb. 

- 1 Kor. 1:16 - Ik heb ook het huis(gezin) van Stefanus gedoopt, maar verder weet ik niet of ik nog iemand anders heb gedoopt. 

- 1 Kor. 1:17 - Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het Goede Nieuws te verkondigen, niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet krachteloos zou worden. 

- 1 Kor. 10:2 - en allen werden door Mozes gedoopt in de wolk en in de zee, 

 - 1 Kor. 12:13 - Want ook wij allen zijn door één Geest tot één Lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Arameeërs, hetzij slaven, hetzij vrijen, en wij allen hebben (van) één Geest gedronken. 

- 1 Kor. 15:29 - Wat moeten anders degenen doen die voor de doden gedoopt worden, als de doden niet opstaan? Waarom zouden zij nog voor de doden gedoopt worden? 


- Gal. 3:27 - Want zij die in Christus gedoopt zijn, hebben zich met Christus bekleed. 


- Ef. 4:5 - Want de HEERE is Eén, en het geloof is één, en de doop is één, 


- Kol. 2: 12  - Jullie zijn met Hem begraven in de doop, en daardoor zijn jullie ook met Hem opgestaan, omdat jullie geloofd hebben in de kracht van GOD, die Hem uit het verblijf van de doden heeft opgewekt. 


- Heb. 6:2  - voor de leer van de doop, de handoplegging, de opstanding uit het verblijf van de doden en het eeuwig oordeel?  

- Heb. 9:10 - Het ging alleen over voedsel en drank en over verschillende manieren van onderdompelen in water, het waren geboden betreffende het vleselijke, die golden tot de tijd van het herstel van de gerechtigheid. 

- Heb. 10:32 - Denk daarom terug aan de eerste dagen waarin jullie gedoopt werden, en een zware strijd te verduren hadden onder smaad en verdrukking. 


- 1 Pt. 3:21 - Naar dat voorbeeld zijn ook jullie gered door de doop - die niet plaatsvindt wanneer jullie het lichaam van vuil wassen, maar wanneer jullie GOD met een zuiver geweten belijden - en door de opstanding van Jezus Christus ...


***


Bron:

Evangelische Bijbelvertaling Studiebijbel (EBV-S)

Datum

20 oktober 2024