DE VROUWEN bij het KRUIS en het GRAF


A. De vrouwen bij het kruis

De vier Evangeliën spreken alle van de vrouwen die bij het kruis stonden. Ze konden niets doen, dan alleen naar Hem kijken, naar Hem die daar leed aan het kruis. Zij waren Hem allen gevolgd vanuit Galilea. 


MATTEÜS schrijft (hfdst. 27:55, 56)

“Ook waren daar veel vrouwen, die uit de verte toekeken, die Jezus gevolgd waren vanaf Galilea om Hem te dienen. Onder hen waren Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus en Jasi, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.”

Jasi is de Aramese naam voor de Griekse naam Joses, die in het Griekse NT soms ook wel als Jozef geschreven wordt , een andere broer van Jezus. 

We lezen vervolgens over Jozef uit Ramta in Matteüs 27:57, 58 …

“Toen het avond geworden was, kwam er een rijke man uit Ramta. Hij heette Jozef en was ook een discipel van Jezus. Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. Daarop gaf Pilatus bevel om hem het lichaam te geven. Jozef nam het lichaam en wikkelde het in een kleed van fijn, zuiver linnen  en legde het in zijn nieuwe grafkamer die in de rots uitgehouwen was. Nadat zij en grote steen voor de ingang van de grafkamer gerold hadden, gingen zij weg.”

In Markus 15:42 lezen wij dat deze Jozef een lid van de Hoge Raad was die zelf ook het Koninkrijk van God verwachtte en in Lk. 23:51 lezen wij dat hij niet had ingestemd met het besluit en handelwijze om Jezus te kruisigen en in Johannes 19:38, 39 lezen wij dat hij in het geheim, uit vrees voor de Joden, een discipel van Jezus was en dat Nikodemus (‹lees over hem in Jh. 3:13-25; 7:50-51›) hem hielp. Ze deden de spoed-begrafenis samen! 

Wij lezen dat het graf dichtbij de plaats van de kruisiging was.

In Mt. 27:61 lezen wij dat twee van de drie vrouwen die bij de kruisiging er steeds bij waren, aanwezig zijn als Jozef uit Ramta het lichaam begraaft:

Maria Magdalena was daarbij en ook de andere Maria. Zij zaten tegenover het graf.”

Het feit dat gesproken wordt van ‘de andere Maria’ betekent dat de derde vrouw, aangeduid als de moeder van Zebedeüs niet ‘Maria’ heette. We zullen later ontdekken dat zij Salome heette (‹vgl. Mt. 27:56 met Mk. 15:40, 41›) De andere Maria die Matteüs bedoelt, is dus de moeder van Jakobus en Jasi. 

Wij zien dat deze beide Maria’s, Maria, de moeder van Jakobus en Jasi, en Maria van Magdala in de dagen rond de kruisiging en opstanding van Jezus Christus onafscheidelijk met elkaar optrokken (‹Mt. 27:56, 61; 28:1; Mk. 15:40, 47; 16:1; Lk. 24:10›). 

Wij menen dat Maria, de moeder van Jakobus en Jasi, dezelfde is als Maria, de moeder van Jezus, want na de maagdelijke geboorte van Jezus ontving zij nog kinderen van Jozef, zoals wij duidelijk kunnen lezen in Matteüs 13:55 en in Markus 6:3.

De relatie tussen beide vrouwen was al gevormd in Galilea. We lezen van Maria van Magdala in Lk. 8:1-3

“Hierna reisde Jezus door de steden en dorpen en Hij verkondigde het Goede Nieuws van het Koninkrijk van GOD en zijn twaalf apostelen waren bij Hem, en ook deze vrouwen die genezen waren van ziekten en boze geesten: Maria, die ‘Magdalena’ genoemd werd, van wie zeven demonen uitgegaan waren, Johanna, de vrouw van Kuza, de beheerder van Herodes, en Susanna, en vele andere vrouwen die hen dienden met hun bezittingen.”

Lukas is de enige Evangelieschrijver die deze Maria van Magdala in zo’n vroeg stadium van Jezus bediening beschrijft. Het is voor de hand liggend om in de zondige vrouw die in het huis van Simeon, de Farizeeër, Jezus’ voeten zalfde Maria Magdalena te zien, want de Heilige Geest ordent de Schrift met een bedoeling. Direct na deze gebeurtenis in het huis van Simeon, de Farizeeër, zien wij dat Maria Magdalena beschreven wordt als een vrouw van wie zeven boze geesten waren uitgegaan (‹vgl. Lk. 8:1-3; zie ook Mk. 16:9›), maar er is geen zekerheid dat de zondares die Jezus voeten zalft, Maria Magdalena is. Wel kunnen we uit dit verslag afleiden dat Maria Magdalena een vrouw van Galilese afkomst was, want al deze dingen gebeurden in de tijd van de zogenaamde Galilese bediening van Jezus. De discussie over deze vraag is overigens al heel oud. Vaak wordt het argument aangevoerd, dat bezetenheid van boze geesten wel een heel andere zonde is dan hoererij, waarmee dan wordt bedoeld dat ze elkaar min of meer uitsluiten en bijgevolg zou de zondares dus een andere vrouw zijn dan Maria Magdalena. 

Dat de zondares een andere vrouw zou zijn kunnen dan Maria Magdalena kunnen wij niet uitsluiten, maar dat de zondares mogelijk wel Maria Magdalena was, kunnen wij nog minder uitsluiten, omdat (‹1›) bezetenheid en occultisme juist wel vaak gepaard gaan met seksuele immoraliteit, (‹2›) omdat Jezus in Lukas 7:47 zegt dat haar haar vele zonden vergeven zijn, (‹3›) seksuele immoraliteit, waaronder hoererij, tast - anders dan alle andere zonde - het eigen lichaam van de mens aan. In een zeer intieme zin wordt de lichamelijkheid beschadigd (‹1 Kor. 6:18›). Daarom vermeldt o.i. de Bijbel de naam van deze vrouw niet en wordt juist alleen van haar gezegd dat al haar zonden vergeven zijn en dat zij een nieuwe schepping is. Daarom zegt de Bijbel o.i. niet expliciet wie de vrouw is. Wij vinden het echter heel aannemelijk dat het wel Maria Magdalena was en dat Maria Magdalena vanaf haar bekering nauw optrok met Maria, de moeder van Jezus. Maria Magdalena had geen man en Jozef, de man van Maria was overleden, hoewel de Bijbel dat nergens expliciet vermeld. Jezus had het kostwinnerschap op zich genomen en hield het opzicht over haar en zijn jongere broers. Zie met name Mt. 13:55, Mk. 6:3 waar wij lezen dat Jezus bekend stond als timmerman en lees ook Johannes 19:26, 27.

MARKUS schrijft (hfdst. 15:40)

“Er waren daar ook vrouwen die uit de verte toekeken, waaronder Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus, de jongere, en van Jasi en Salome, die Hem steeds gevolgd en gediend hadden, toen Hij in Galilea was, en veel andere vrouwen die met Hem naar Jeruzalem waren opgetrokken.”

De moeder van de zonen van Zebedeüs blijkt dus Salome te heten als we Mk. 15:40 vergelijken met Mt. 27:56. Bovendien blijken er veel andere vrouwen vanuit Galilea met Jezus meegekomen te zijn. 

Dan lezen wij nog Markus 15:47 (vgl. Mt. 27:61›)

“Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jasi, zagen waar Hij werd neergelegd.”

Ten slotte lezen wij nog Markus 16:1

“Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen om Hem te gaan zalven.” 

Ten slotte menen we dat de moeder van Jakobus en Jasi dezelfde is als de moeder van Jezus, want Jezus had nog vier broers, verwekt door Jozef, want nadat Jezus geboren was, had hij gemeenschap met zijn vrouw Maria (Matteüs 1:25). 

In  Matteüs 13:55 lezen wij van de broers van Jezus: “Is dit niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en heten zijn broers niet Jakobus, Jasi, Simeon en Judas?” En in Markus 6:3 lezen wij: “Is dit niet de timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus, Jasi, Judas en Simeon? Zijn zijn zussen niet hier bij ons?” En zij ergerden zich aan Hem.” De namen van Jakobus en Jasi kloppen hiermee en Jakobus is de jongere broer van Jezus. De vraag blijft waarom Maria overal elders, buiten de dag van de kruisiging en de dagen van het graf, de moeder van Jezus wordt genoemd, zelfs één keer na die beide gebeurtenissen, nl. in Handelingen 1:14. 

“Zij allen waren voortdurend eensgezind samen aan het bidden, met de vrouwen en met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broers.”

Hoewel wij op die vraag geen antwoord hebben, wil dat niet zeggen, dat Maria, de moeder van Jakobus en Jasi, niet dezelfde is als Maria, de moeder van Jezus.

LUKAS schrijft (hfdst. 23:48, 49›)

“Alle menigten die voor dit schouwspel waren samengestroomd, sloegen zich op de borst toen zij zagen wat er gebeurd was en gingen naar huis. Alle bekenden van Jezus, ook de vrouwen, die met Hem uit Galilea meegekomen waren,  stonden op afstand en zagen dit alles.”

En in Lukas 23:55, 56 lezen wij:

“De vrouwen die met Hem uit Galilea meegekomen waren, kwamen dichterbij. Zij zagen het graf en hoe zijn lichaam was neergelegd. Daarop keerden zij terug en maakten specerijen en balsemolie klaar, maar op de sabbat rustten zij overeenkomstig het gebod.”

Lukas noemt geen namen, maar het verslag stemt verder wel overeen met dat van Matteüs en Markus. 

JOHANNES schrijft (hfdst. 19:25›)

“Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder, de zus van zijn moeder, Maria (de vrouw) van Kleopas, en Maria Magdalena.”

Bij Johannes is het de eerste en enige keer dat wij lezen van vier vrouwen bij het kruis, die nader omschreven worden. Onder hen is is Maria van Kleopas nieuw. Wij nemen aan dat zij de vrouw van Kleopas in Lukas 24:18 is. Het kan zijn dat zij eerder niet genoemd is, omdat zij niet tot de vrouwen uit Galilea behoorde, want haar man Kleopas woonde of werkte mogelijk in Emmaüs, op ongeveer 11 kilometer afstand van Jeruzalem (‹zie Lukas 24:13-35›). Bovendien spreken de drie andere Evangeliën nadrukkelijk over de vrouwen die Jezus vanuit Galilea volgden, terwijl Johannes dat niet doet. 

Het lijkt erop dat Jezus in de opsomming van de vier vrouwen de familielijn volgt nl. (‹1›) de moeder van Jezus, dat is Maria, (‹2›) de zus van de moeder van Jezus, dat is Salome, de moeder van de zonen van Zebedeüs, dan (‹3›) Maria van Kleopas, waarvan wij niet weten of zij familie van Jezus was en ten slotte (‹4›) Maria Magdalena die niet tot die familie behoorde, maar mogelijk vanaf haar bekering een trouwe vriendin was van Maria, de moeder van Jezus. 

Dat Johannes schrijft over de zus van Jezus’ moeder, waarvan wij aannemen dat dit duidt op Salome, de moeder van de zonen van Zebedeüs, stemt overeen met Johannes’ bescheiden schrijfwijze over zichzelf en in dit geval over zijn familie, in het bijzonder zijn eigen moeder, want hij was net als Jakobus ook een zoon van Zebedeüs. 

In Johannes 19:26, 27 lezen wij nog:

“Toen Jezus zijn moeder zag en de discipel die Hij liefhad die daar stond, zei Hij tegen zijn moeder: “Vrouw, zie, je zoon!” Daarna zei Hij tegen die discipel: “Zie, je moeder!”  Vanaf dat moment nam de discipel haar bij zich in huis.”

Als onze veronderstellingen juist zijn, dan wordt Maria, de moeder van Jezus, maar ook van Jakobus en Jasi op deze wijze als weduwe ondergebracht bij haar eigen familie, namelijk in het gezin van haar zus, dat wil zeggen in het gezin van de zoon van die zus die Johannes heette, Johannes de discipel die door Jezus geliefd werd (‹Johannes 21:20›). Deze toewijzing door Jezus toont ook heel duidelijk dat Jozef overleden was en dat Jezus (al geruime tijd) de zorg voor het gezin van Jozef was toevertrouwd.


B. De vrouwen bij het graf

De vrouwen bij het graf zijn allereerst dezelfde vrouwen als die bij het kruis.

MATTEÜS schrijft (‹hfdst. 28:1›)

“Bij het afsluiten van de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria het graf bezien.”

De beide Maria’s heeft Matteüs al beschreven in Mt. 27:56, 61. In Mk. 16:1 lezen wij dat ook Salome hierbij was, en dat ze specerijen bij zich hadden. 

Vervolgens schrijft Matteüs dat de Engel van de HEERE neerdaalde, de grafsteen wegrolde en erop ging zitten, terwijl de soldaten als doden werden. Matteüs zegt echter niet dat de vrouwen de Engel van de HEERE dat zagen doen. 

In Markus 16:4-7 en in Lukas 24:2-10 lezen wij dat de steen al van het graf afgewenteld was, toen de vrouwen daar aankwamen en hun door twee blinkend witte engelen verkondigd werd, dat de Heer was opgestaan en dat Hij de discipelen was voorgegaan naar Galilea. 

We lezen in Johannes 19:1-2 dat Maria van Magdala terugkeert naar Petrus en Johannes om te zeggen dat de steen was weggenomen en ook het lichaam van Jezus, maar wij lezen daarbij niet dat zij over engelen sprak.

Lukas 24:12 zegt ons dat Petrus zo reageerde: “Maar Simeon stond op en rende naar het graf. Hij keek naar binnen en zag dat de linnen doek apart was gelegd. Toen ging hij weg, vol verwondering over wat er gebeurd was.”

In Johannes 20:9 lezen wij dat zij de Schrift niet kenden dat Jezus uit de doden moest opstaan. Maar de apostel Johannes schrijft over zichzelf als de andere discipel in Johannes 20:8 het volgende: “Toen ging ook de andere discipel naar binnen, die als eerste bij de grafkamer gekomen was, en hij zag en geloofde.”

De beide mannen, die innerlijk dus verschillend reageren, gingen vervolgens weer van het lege graf weg, waarop de vrouwen alleen achterbleven.


Matteüs spreekt verder in Mt. 28:5-7 over de vrouwen in het meervoud en zonder naamsaanduiding:  

“De engel nam het woord en zei tegen de vrouwen: ‘Wees niet bang, want ik weet, dat jullie Jezus zoeken, de Gekruisigde. Hij is hier niet, want Hij is opgestaan, zoals Hij gezegd heeft. Kom, zie de plaats waar onze Heer gelegen heeft. Ga snel op weg en zeg tegen zijn discipelen dat Hij is opgestaan uit het verblijf van de doden, en zie, Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie Hem zien. Zie, ik heb het jullie gezegd.’ 

Maar wij weten uit Markus 16:8 dat de vrouwen bang waren toen ze weggingen en zwegen … We menen daarom dat er twee groepen vrouwen min of meer na elkaar naar het graf gingen, de eerste bestaande uit de Maria Magdalena en Maria en Salome, met de specerijen, degenen die Jezus het meest na stonden en traditioneel verantwoordelijk waren voor het verzorgen van het lichaam, en de tweede groep bestaande uit de overige vrouwen. De eerste groep was bang en zwijgt, maar Maria Magdalena rent, de andere twee vrouwen achterlatend bij het graf, naar Petrus en Johannes en komt met hen bij het graf terug. De discipelen gaan weg weer weg en vervolgens toont Jezus zich aan Maria Magdalena als eerste en zij voegt zich daarna met de andere Maria en Salome bij de tweede groep vrouwen die dan inmiddels aangekomen zijn en Maria Magdalena vertelt hen van haar ontmoeting met de opgestane Jezus, waardoor de blijdschap onder de vrouwen toeneemt, zodat wij in Matteüs 28:8-10 het volgende lezen:

“Zij gingen snel van het graf weg, vol vrees en met grote blijdschap en zij renden voort om het zijn discipelen te vertellen. En zie, Jezus kwam hun tegemoet en zei tegen hen: “Vrede zij jullie!” Zij kwamen dichterbij, grepen zijn voeten en aanbaden Hem. Toen zei Jezus tegen hen: “Vrees niet, ga mijn broeders zeggen dat zij naar Galilea moeten gaan. Daar zullen zij Mij zien.” 


MARKUS schrijft (‹hfdst. 16:1›)

“Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria, de (moeder) van Jakobus, en Salome specerijen om Hem te gaan zalven.”

Dan lezen wij iets opmerkelijks in Markus 16:8, waaraan Matteüs geheel voorbijgaat:

“Toen zij dit gehoord hadden, vluchtten zij en verlieten het graf, want verbijstering en beving hadden hen aangegrepen en zij zeiden niemand iets, want zij waren bang.” 

Wij menen dat Maria van Magdala na deze ontmoeting of zelfs al aan het begin ervan onmiddellijk wegrent naar Petrus en Johannes om vervolgens met hen terug te keren en haar ontmoeting met Jezus te hebben, nadat Petrus en Johannes weer van het graf weggegaan waren, want op grond van Johannes 19:1-2 moeten wij tussen Matteüs 28:4 en Matteüs 28:5, zoals al gezegd, een door Matteüs niet vermelde gebeurtenis invoegen nl. de ontmoeting tussen Maria Magdalena en Jezus, de eerste verschijning van Jezus na zijn opstanding, waarvan wij lezen in Markus 16:9 ...

“ ’s Morgens vroeg op de eerste dag van de week stond Hij op en verscheen eerst aan Maria Magdalena, van wie Hij zeven demonen had uitgedreven.”


LUKAS schrijft (‹hfdst. 24:1-10›)

“Op de eerste (dag van de week), in de morgen, toen het nog donker was, kwamen zij bij de grafkamer. Zij hadden de specerijen, die zij hadden klaargemaakt, (met zich) meegenomen. Er waren ook nog andere vrouwen bij hen. Zij zagen dat de steen van de grafkamer was weggerold. Zij gingen naar binnen, maar het lichaam van Jezus vonden zij niet. Terwijl zij zich hierover verwonderden, zie, twee mannen stonden boven hen in blinkende gewaden.  Zij waren bang en bogen zich met hun gezichten naar de grond. Maar de mannen zeiden tegen hen: “Waarom zoeken jullie de Levende bij de doden? Hij is hier niet, Hij is opgestaan. Denk aan wat Hij tot jullie gesproken heeft, toen Hij nog in Galilea was, dat Hij gezegd heeft: ‘De Mensenzoon zal overgeleverd worden in de handen van zondige mensen en gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.’ ” Toen herinnerden zij zich zijn woorden. Zij keerden terug van het graf en vertelden al deze dingen aan de elf apostelen en aan de overigen. 

Dit waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus, en de overigen die bij hen waren, die dit aan de apostelen vertelden.

De laatste zinsnede bevestigt onze gedachte dat de hele groep vrouwen uiteindelijke gezamenlijk terugkeert van het graf. Het verslag van de vrouwen wordt echter niet geloofd door de apostelen en discipelen die bijeen waren. Ze beschouwden hun woorden als waanzin (‹zie Markus 16:10, 11 en Lukas 24:11›). 

Matteüs spreekt van één engel en Lukas van twee engelen en de twee engelen spreken in meer detail dan de engel in Matteüs. Het is daarom ook mogelijk dat één engel verschijnt aan het eerste groepje vrouwen en de twee engelen aan de tweede groep, waarvan het lijkt dat ze het beginnen te begrijpen, omdat zij zich zijn woorden herinneren. 

Wij weten uit Matteüs 28:9-10 dat bij hun terugkeer Jezus aan deze vrouwen verscheen. Vergelijk ook  Markus 16:11 

“Toen zij hoorden dat Hij leefde en aan hen verschenen was, geloofden zij hen niet.”

Jezus was volgens Markus en Matteüs aan alle vrouwen verschenen, maar onder hen verscheen Hij aan Maria Magdalena als eerste.

De vermelding van Johanna is uniek in vergelijking met de drie andere Evangeliën. Lukas 8:3 vermeldt van deze vrouw:

“Johanna, de vrouw van Kuza, de beheerder van Herodes, en Susanna en vele andere vrouwen die hen dienden met hun bezittingen.”

Het lijkt dat Lukas bij zijn onderzoek naar alle gebeurtenissen meer aan de weet kwam over Johanna, terwijl in de andere Evangeliën met geen woord over haar wordt rept.

JOHANNES schrijft (‹hfdst. 20:1›)

“Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena vroeg in de morgen naar de grafkamer, toen het nog donker was. Zij zag dat de steen van het graf was weggenomen. Zij rende weg en kwam bij Simeon Petrus en bij de andere discipel, van wie Jezus hield, en zij zei tegen hen: “Zij hebben onze Heer uit de grafkamer weggehaald en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.”  

Zij was het eerste bij het graf en Jezus is ook als eerste aan haar verschenen zoals wij lezen in Mk. 16:19 en verder ook in Johannes 19:11-18. Maar die verschijning aan haar was nadat Petrus en Johannes elk afzonderlijk het graf in waren gegaan, zonder Hem te zien.

Wij lezen dat Maria Magdalena buiten het graf staat, in het graf kijkt en de twee engelen ziet aan wie zij uitlegt dat zij niet weet waar men het lichaam van haar Heer heeft gelegd. Maria Magdalena draait zich om en de Heer verschijnt aan haar, maar eerst dacht zij nog dat Hij de tuinman was (‹Markus 16:9; Johannes 20:9-18›). Dit is de eerste verschijning van Jezus! Johannes 20:1-18 vult zo prachtig aan wat in Matteüs 28:1-10 niet wordt genoemd. 


Na de hemelvaart lezen wij alleen nog in Handelingen 1:14 over de vrouwen ...

“Zij allen waren voortdurend eensgezind samen aan het bidden, met de vrouwen en met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broers.”

Het is verheugend te zien dat heel het gezin waarin Jezus was opgegroeid deel uitmaakte van deze biddende schare, die de komst van de Heilige Geest verwachtte. 



Bronnen:

EBV Bijbeltekst




Joanne Holstein:  “Salome the Mother of James and John Zebedee” (‹3 Februari 3, 2015›)


Diverse artikelen en bronnen op internet 



Bewerking: 

redactie EBV -  1 juni 2023