Het scheuren van het Voorhangsel van de Tempel

Matteüs 27:51 -  Markus 15:38  - Lukas 23:45


Inleiding


In Matteüs 27:51 lezen wij:

‘En zie, het voorhangsel van de Tempel werd in tweeën gescheurd, van boven naar beneden, 

en de aarde werd geschud en de rotsen spleten ...’


In Markus 15:38  staat het zo:

‘Het voorhangsel van de Tempel werd in tweeën gescheurd, van boven naar beneden’


En in Lukas 23:45 lezen wij:

‘... en de zon werd verduisterd en het voorhangsel van de Tempel werd doormidden gescheurd.’


Het voorhangsel van de Tempel werd door God gescheurd, want het werd gescheurd door een onzichtbare hand van bovenaf tot beneden toe. 


De Aramese uitdrukking voor het voorhangsel van de Tempel is aṗa ṫarʿāʾ ḋ-hayk̇lāʾ : 

In Hebreeuws schrift: אַפַּי תַּרעָא דּהַיכּלָא en in het latere Estrangelo schrift: ܐܰܦ݁ܰܝ ܬ݁ܰܪܥܳܐ ܕ݁ܗܰܝܟ݁ܠܳܐ

Het woord ‘voorhangsel’ betekent ook ‘gordijn’ en het voorhangsel van het Allerheiligste wordt gewoon ‘het tweede gordijn’ of ‘het tweede voorhangsel’ genoemd, zowel in het Aramees als in Grieks van het Nieuwe Testament. 

Ook in het Oude Testament van de Aramese Peshitta wordt één en hetzelfde woord gebruikt voor het eerste en het tweede gordijn of voorhangsel nl. ‘parsa’ (‹פרסא›), wat weliswaar een ander woord is dan het in het NT gebruikte  ‘aṗa ṫarʿāʾ’ (‹אַפַּי תַּרעָא›), maar de woorden hebben gemeenschappelijk dat ze elk voor beide gordijnen worden gebruikt. Aan dat woord is dus niet te zien of het om het eerste of tweede gordijn gaat, tenzij dat erbij staat zoals in Heb. 9:3. De term ‘aṗa ṫarʿāʾ’ komt ook voor in Heb. 6:19 en Heb. 10:20.

In de Griekse Septuaginta (‹OT›) wordt ook één en hetzelfde woord gebruikt voor beide gordijnen nl. καταπέτασμα (‹G2665›), hetzelfde woord als in het Griekse NT, dat ook voor beide gordijnen word gebruikt. 

Het woord hayk̇lāʾ is Aramees voor Tempel, zonder onderscheid zoals in het Grieks tussen ‘hieron’ (‹ἱερόν - G3485›) voor het Tempelcomplex en ‘naos’ (‹ναός - G3485›) voor het eigenlijke Tempelgebouw, omvattende zowel het ‘Heilige’ en ‘het Heilige der Heiligen (‹of: ‘het Allerheiligste’›), maar dan meer in de uiterlijke, bouwkundige zin.  

Het Heilige is in het Aramese Estrangelo schrift ܩܽܘܕ݂ܫܳܐ  en in het Hebreeuwse schrift  קוּדשָׁא, dat is qūdšāʾ, en in het Grieks is het ‘αγια’ (‹agia - G39›). 

Het Allerheiligste is in het Aramese Estrangelo schrift  ܩܕ݂ܽܘܫ ܩܽܘܕ݂ܫܶܐ,  in het Hebreeuwse schrift קדוּשׁ קוּדשֵׁא, dat is qdūš qūdšeʾ en in het Grieks is het ‘αγια αγιων’ (‹agia agion - G39 G39›).


Uit het voorgaande kunnen wij afleiden dat het voorhangsel dat scheurde het eerste gordijn was dat zichtbaar was van buitenaf en duidelijk voor de ‘hayk̇lāʾ’ (‹Aramees›) en voor de ‘naos’ (‹Grieks›) hing, aanduidingen die beide op het hele Tempelgebouw betrekking hadden. Er staat nergens dat  het gordijn of voorhangsel voor het Allerheiligste of Heilige der Heiligen van boven naar beneden doormidden werd gescheurd, ook al wordt dat gewoonlijk wel zo uitgelegd. 

Nu ging Jezus wel het hemelse Heiligdom binnen met zijn eigen Bloed en is Hij voor ieder die gelooft geworden tot de nieuwe en levende weg door het voorhangsel (‹‘aṗa ṫarʿāʾ’›), dat is zijn vlees, zoals wij lezen in Heb. 10:20, maar dat wil nog niet zeggen dat op het moment dat Hij zijn werk had volbracht en de reiniging van de zonde en verzoening had volbracht, ook dat voorhangsel voor het Allerheiligste als teken daarvan scheurde, tenslotte ging Jezus Christus ook niet dat aardse Allerheiligste binnen, maar Hij ging het hemelse Heiligdom binnen. 

Dat het eerste gordijn van de Tempel openscheurde, was feitelijk een openstelling van het aardse Heiligdom voor allen, maar als teken wilde het zeggen dat de weg naar het hemelse Heiligdom openlag door het Offer van Jezus Christus, voor ieder die dat Offer aanvaardt ter verzoening van zijn eigen zonde. Dat Offer is eens en voor altijd genoeg. Ieder kan door het geloof als priester in zijn dienst toetreden. Dit is onzes inziens de ontsluiting van de heilige weg waarvan Heb. 9:8 spreekt en het openscheuren van het gordijn voor het Heilige betekende dat het Heilige, de eerste Woning, niet meer ‘in de weg’ stond. De weg naar het Allerheiligste ontsloten was, men kon er zo binnengaan ... nee, niet in dat aardse Allerheiligste want dat had afgedaan, maar wel in het hemelse!

En zoals Jezus eerst op aarde als Hogepriester en Offerlam volmaakt zijn dienst verrichtte, voordat Hij in het hemelse Heiligdom als Priester kon binnengaan, zo mag iedere gelovige in zijn Naam, gereinigd door zijn Bloed ook hier op aarde in zijn sporen de priesterdienst verrichten en binnentreden in het hemelse Heiligdom (‹Heb. 10:19›), want daar dienen wij, zoals wij ook lezen in Op. 1 en 2 dat Jezus Christus tussen de zeven kandelaren wandelt en de zeven gemeentes onderzoekt, zoals een Levitische priester ook de lampen van de kandelaar in het Heilige onderzocht en brandend hield. De kandelaar staat in het Heilige van het hemelse Heiligdom (‹Heb. 9:11, 12, 24›). Zo doen ook de gelovigen dienst in het Heilige van dat hemelse Heiligdom, in overeenstemming met de woorden van Kol. 3:1-4.

Het tweede gordijn hoefde niet open te scheuren, want de aardse Tempeldienst was ten einde en er was daar ook niets ‘te behalen’, want de Kist met de cherubs stond er al niet meer sinds de terugkeer uit de ballingschap in Babel. Nu was door Jezus’ offer de hemelse Tempel opengegaan en de dienst in dat hemelse Heiligdom was in werking getreden. In Hebr. 9:7, 8 lezen wij:

‘De hogepriester ging echter één keer per jaar de binnenste Woning binnen met bloed 

dat hij voor zichzelf en voor de dwalingen van het volk offerde. 

Hierdoor maakte de Heilige Geest duidelijk dat er nog geen heilige weg ontsloten was, 

zolang de eerste Woning er nog stond ...’

En in Hebr. 9:12 lezen wij van Jezus:

‘Hij ging niet naar binnen met het bloed van éénjarige geiten en kalveren, 

maar met zijn eigen bloed ging Hij één keer het Heiligdom binnen 

en zo heeft Hij eeuwige verzoening verworven.’

Wat betreft het woord ‘Heiligdom’ in het Aramees doet zich een opvallend onderscheid voor tussen het woord בֵּית קוּדשָׁא of ܒ݁ܶܝܬ݂ ܩܽܘܕ݂ܫܳܐ (‹beyt qūdšāʾ›) voor het Heiligdom of het Heilige enerzijds en het woord בֵית מַקדּשָׁא of ܒ݂ܶܝܬ݂ ܡܰܩܕ݁ܫܳܐ (‹beyt maqḋšāʾ›) voor het hemelse Heiligdom waarin Jezus binnenging als hogepriester anderzijds. Men kan er maar zo overheen lezen, zo gering is het verschil tussen beide woorden. In het Grieks staat er in alle verzen in de Hebreeënbrief waar in het Aramees het woord ‹beyt qūdšāʾ› of ‹beyt maqḋšāʾ› staat, het woord αγια (‹G39›). 

De Aramese term ‹beyt maqḋšāʾ› komen wij tegen in Rom. 2:22, Heb. 9:12, 24, 25; 13:11. Dit Aramese woord kan blijkens Heb. 9:24 zowel op het aardse als op het hemelse Heiligdom betrekking hebben. Het heeft niet, zoals het woord ‘hayk̇lā’, betrekking op het uiterlijke gebouw, maar eerder op het Heiligdom als het Huis van God met het bijbehorende heilige karakter van dat Huis. 

Het voorkomen van het woord in Rom. 2:22 zou hier mee kunnen overeenstemmen hoewel de meningen uiteenlopen over de  vraag of het in dat vers gaat om roof uit de Tempel van de God van Isräel, door b.v. het onthouden van tienden, het wegnemen van heilige voorwerpen en gaven e.a. (‹zie 1 Sm. 2:13; Mal. 1:8, 12-14; 3:8, 9›) of dat het gaat om het roven van afgodsbeelden uit heidense tempels. 

In het Grieks staat er in Rom. 2:22 staat er het werkwoord ‘ἱεροσυλέω’ (‹G2416›), dat is ‘heiligdomsroof plegen’, waarin het andere meer algemene Griekse woord voor Tempel nl. ‘ἱερόν’ (‹‘hieron’ - G2411›) is terug te vinden. In Hd. 19:37 komen wij in het Grieks ook dezelfde uitdrukking ‘tempelroof plegen’ (‹G2417›) tegen. In Hd. 19:37 gaat het om de vraag of Paulus en zijn medearbeiders roof gepleegd hadden uit de tempel van de godin Artemis. 

In de Peshitta is er echter een verschil tussen het woord hayk̇lāʾ voor ‘tempel’ (‹dat overeenkomt met het Griekse ‘hieron’ en vooral betrekking heeft op het tempelgebouw’›) en het woord beyt maqḋšāʾ voor ‘heiligdom’ dat wij in de Peshitta in Rm. 2:22 vinden. In het licht van het gebruik van het laatste woord in Hebreëen denken wij daarbij eerder aan de heilige plaats waar God Zelf woont, dan aan een gebouw. 

Het is opvallend dat het Aramese woord ‹beyt maqḋšāʾ› in Heb. 9:12, 24, 25 en in Heb. 13:11 steeds betrekking heeft op het eens per jaar met offerbloed binnengaan van de hogepriester in het Allerheiligste of op het binnengaan van Jezus Christus in het hemelse Heiligdom om daar verzoening te doen, ook  al is het niet de letterlijke term voor het Allerheiligste zoals wij die hiervoor al hebben besproken. Dat de term ‹beyt maqḋšāʾ› in de Aramese Peshitta een unieke plaats lijkt te hebben, zou kunnen zijn omdat de term nauw verbonden is met het optreden van de hogepriester op de grote Verzoendag waarbij hij in het Allerheiligste binnenkwam om voor Gods aangezicht te verschijnen. Op die dag was er geen andere priester in het Heilige en uiteraard ook niet in het Allerheiligste en deed de Hogepriester de volledige Tempeldienst in zijn eentje, een taak waarvoor hij zeer zorgvuldig werd voorbereid (‹zie het Onderwerp: ‘De Grote Verzoendag’›). In verband met die dag heette mogelijk heel het Tempelhuis ‹beyt maqḋšāʾ› en bij die aanduiding dacht men natuurlijk vooral aan het binnengaan in het Allerheiligste, zodat de naam ‹beyt maqḋšāʾ› wel bijna hetzelfde lijkt als het de naam ‘het Allerheiligste’, terwijl het toch betrekking heeft op heel het Tempelhuis. 


We hebben gezien dat er in het Aramees en Grieks geen speciaal woord was voor het voorhangsel dat voor het Allerheiligste hing. In het Hebreeuwse Oude Testament, de  Tenach, is er wel een speciaal woord voor het voorhangsel dat voor het Allerheiligste of het Heilige der Heiligen hing nl. het woord פָּרֹכֶת (‹ṗārokḵēt - H6532›). We lezen daarover in Exodus 26:31:


וְעָשִׂיתָ פָרֹכֶת תְּכֵלֶת וְאַרְגָּמָן וְתוֹלַעַת שָׁנִי וְשֵׁשׁ מָשְׁזָר , מַעֲשֵׂה חֹשֵׁב יַעֲשֶׂה אֹתָהּ כְּרֻבִים: ‏

“Je zult een voorhangsel maken van purperblauwe, purperrode en scharlakenrode stoffen en van getwijnd fijn linnen, een kunstig maaksel zal men ervan maken, met cherubs erop.”


In Exodus 26:33 keert hetzelfde woord terug:


וְנָתַתָּה אֶת הַפָּרֹכֶת תַּחַת הַקְּרָסִים וְהֵבֵאתָ שָׁמָּה מִבֵּית לַפָּרֹכֶת אֵת אֲרוֹן הָעֵדוּת , וְהִבְדִּילָה הַפָּרֹכֶת לָכֶם בֵּין הַקֹּדֶשׁ וּבֵין קֹדֶשׁ הַקֳּדָשִׁים:

“Je zult het voorhangsel onderaan de haken ophangen en de Kist van de Getuigenis zul je binnen het voorhangsel brengen en het voorhangsel zal voor jullie scheiding maken tussen het Heilige en het Allerheiligste.”

 

Er is ook een algemeen Hebreeuws woord voor ‘gordijn’ in de Hebreeuwse Tenach nl.  מָסָךְ b.v. in Exodus 26:36 ...

“Voor de ingang van de Tent zul je ook een gordijn maken van purperblauwe, purperrode en scharlakenrode stof en van getwijnd fijn linnen, een borduurwerk. ”

וְעָשִׂיתָ מָסָךְ לְפֶתַח הָאֹהֶל תְּכֵלֶת וְאַרְגָּמָן וְתוֹלַעַת שָׁנִי וְשֵׁשׁ מָשְׁזָר , מַעֲשֵׂה רֹקֵם: ‏

Ex. 39:38

“het gouden altaar, de zalfolie, het gekruide reukwerk, het gordijn voor de ingang van de Tent ...”

וְאֵת מִזְבַּח הַזָּהָב וְאֵת שֶׁמֶן הַמִּשְׁחָה וְאֵת קְטֹרֶת הַסַּמִּים , וְאֵת מָסַךְ פֶּתַח הָאֹהֶל: 



Zover de tekstuele benadering van de vraag welk gordijn of voorhangsel van de Tempel scheurde toen Jezus Christus zijn verzoeningswerk volbracht. Er is echter nog een andere invalshoek en die houdt verband met de locatie van de kruisiging. Hoewel de traditionele opvatting is dat Jezus vlak buiten de stad gekruisigd is ofwel nabij de Heilige Grafkapel (‹koningin Helena, de moeder van Constantijn de Grote›) ofwel in de buurt van de Damascus Gate (‹Charles George Gordon›) Lion’s Gate (‹Ridger Dusatko›), is het niettemin zeer waarschijnlijk dat Jezus op de Olijfberg gekruisigd is (‹zie het Onderwerp: ‘Waar was Golgotha?›) De Olijfberg is ruim 2600 meter hoog en de berg Moria waarop de Tempel lag 2450 meter. Als Jezus hogerop op de Olijfberg gekruisigd zou zijn dan zou de Romeinse hoofdman in Matteüs 27:51, Markus 15:39 en Lk. 23:47 mogelijk vanaf de plaats van de kruisiging het scheuren van het voorhangsel of gordijn van de Tempel hebben kunnen zien. Ook zou het mogelijk geweest zijn dat men de doden zag opstaan uit de graven in het Kidrondal. De Tempel liet van buitenaf geen ruime inkijk toe, maar het scheuren van het gordijn voor de ingang moet te zien geweest zijn. Daarom is het onmogelijk dat men het voorhangsel zou hebben kunnen zien dat voor het Allerheiligste hing. 


We hebben op grond van de tekstuele gegevens op grond van onze aanname dat Jezus Christus op de Olijfberg gekruisigd is, geconcludeerd dat het voorste gordijn scheurde bij Jezus’ kruisiging. Wij menen dat ook het boek Openbaring ons in die gedachte bevestigt omdat wij in Op. 1 lezen dat Jezus Christus als Hogepriester tussen de 7 kandelaren wandelt, d.w.z. tussen de 7 gemeenten. Wij zien Hem daar in het Heilige, niet het Allerheiligste, want de kandelaren staan in het Heilige. Dat is de plaats waar de gelovigen in Jezus Christus nu verkeren en zij brengen hun gebeden vanuit dat Heilige middels het reukoffer van de gebeden op het reukofferaltaar dat vlak voor het Allerheiligste staat, vanwaar zij opstijgen tot voor zijn troon. Daarmee is duidelijk dat de gebeden wel binnendringen in het Allerheiligste, maar dat ze opgezonden worden door de priesters die werkzaam zijn in het Heilige, maar niet in het Allerheiligste, want daar is alleen de Eeuwige Hogepriester, Jezus Christus. De verwachting is dat pas als wij volledig gelijkvormig geworden en gemaakt zijn aan zijn Beeld, dat wij dan ook dáár binnen mogen gaan, volkomen gereinigd, gelouterd en gelijkvormig aan zijn beeld. 

Is het voorhangsel tussen het Heilige en het Allerheiligste dan niet opengegaan voor de gelovigen, alleen voor Jezus Christus Zelf? Voor die gedachte is wel iets te zeggen, omdat wij pas verderop in Op. 11:19 lezen dat de hemelse Tempel van GOD opengaat en de Kist van zijn Verbond zichtbaar wordt om daarna weer gesloten te worden, om vervolgens in Op. 15:5-8 weer open te gaan voor het naar buiten komen van de 7 engelen met de schalen van Gods grimmigheid en toorn, terwijl niemand naar binnen kan gaan (‹vs. 8›). In Openbaring gaat het weliswaar over de Hemelse Tempel, maar misschien heeft ons dat ook iets te zeggen over de gebeurtenissen in verband met Jezus’ kruisdood op Golgotha.  


-----------------

Opmerking: het voorhangsel dat tussen het Heilige en het Allerheiligste in hing, was volgens een traditie bijna 10 cm. dik en ijzersterk, maar die traditie lijkt niet te kloppen. Men schrijft deze traditie aan Flavius Josephus toe, maar deze zegt zelf in afwijking van de traditie (‹Jewish Wars  5.4 §211–5.5 §219 LCL›): 

“(‹4›) As to the holy house itself, which was placed in the midst [of the inmost court], that most sacred part of the temple, it was ascended to by twelve steps: and in front its height and its breadth were equal; and each an hundred cubits: though it was behind forty cubits narrower. For on its front it had what may be styled shoulders on each side, that passed twenty cubits farther. Its first gate was seventy cubits high, and twenty five cubits broad: but this gate had no doors: for it represented the universal visibility of heaven, and that it cannot be excluded from any place. Its front was covered with gold all over; and through it the first part of the house, that was more inward, did all of it appear. Which as it was very large, so did all the parts about the more inward gate appear to shine to those that saw them. But then as the entire house was divided into two parts within, it was only the first part of it that was open to our view. Its height extended all along to ninety cubits in height; and its length was fifty cubits; and its breadth twenty. But that gate which was at this end of the first part of the house, was, as we have already observed, all over covered with gold: as was its whole wall about it. It had also golden vines above it: from which clusters of grapes hung as tall as a man’s height. But then this house, as it was divided into two parts, the inner part was lower than the appearance of the outer, and had golden doors of fifty five cubits altitude, and sixteen in breadth: [but before these doors there was a veil of equal largeness with the doors]. It was a Babylonian curtain, embroidered with blue, and fine linen, and scarlet, and purple: and of a contexture that was truly wonderful. Nor was this mixture of colours without its mystical interpretation: but was a kind of image of the universe. For by the scarlet there seemed to be enigmatically signified fire; by the fine flax, the earth; by the blue, the air; and by the purple, the sea. Two of them having their colours the foundation of this resemblance: but the fine flax, and the purple have their own origin for that foundation. The earth producing the one, and the sea the other. This curtain had also embroidered upon it all that was mystical in the heavens; excepting that of the [twelve] signs, representing living creatures.

(‹5›) When any persons entered into the temple, its floor received them. This part of the temple therefore was in height sixty cubits, and its length the same. Whereas its breadth was but twenty cubits. But still that sixty cubits in length was divided again; and the first part of it was cut off at forty cubits, and had in it three things that were very wonderful and famous among all mankind: the candlestick; the table [of shew bread]; and the altar of incense. Now the seven lamps signified the seven planets. For so many there were springing out of the candlestick. Now the twelve loaves that were upon the table signified the circle of the zodiack, and the year. But the altar of incense, by its thirteen kinds of sweet smelling spices, with which the sea replenished it, signified that God is the possessor of all things that are both in the uninhabitable, and habitable parts of the earth; and that they are all to be dedicated to his use. [But the inmost part of the temple of all was of twenty cubits. This was also separated from the outer part by a veil]. In this there was nothing at all. It was inaccessible, and inviolable, and not to be seen by any; and was called the Holy of Holies.18 Now about the sides of the lower part of the temple there were little houses, with passages out of one into another. There were a great many of them; and they were of three stories high. There were also entrances on each side into them, from the gate of the temple. But the superior part of the temple had no such little houses any farther: because the temple was there narrower, and forty cubits higher, and of a smaller body than the lower parts of it. Thus we collect that the whole height, including the sixty cubits from the floor, amounted to an hundred cubits.

The innermost recess measured twenty cubits, and was screened in like manner from the outer portion by a veil (‹καταπετασμα›). In this stood nothing whatever: unapproachable, inviolable, invisible to all, it was called the Holy of Holies.’ (‹Jewish Wars  5.4 §211–5.5 §219 LCL›)”


Bewerking: 

redactie EBV - 1 december 2021