het Tweede Boek van Mozes
EXODUS
De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. |
INLEIDING
Hoe kan het anders, dat ook dit tweede boek van de Pentateuch door Mozes geschreven is! Het beschrijft de geboorte van Mozes, zijn vorming in Egypte en buiten Egypte in de woestijn, zijn leiderschap over het volk Israël met Aäron als zijn ‘mond’, zijn tolk, en Mozes’ omgang met GOD. Het boek toont zoveel detail en inzicht in Mozes’ omgang met Aäron en zijn omgang met de HEERE GOD, dat niemand anders dan Mozes in aanmerking kan komen als de gewezen ‘schrijver’ van dit boek, met een kleine letter, want de Schrijver van alle Bijbelboeken is GOD die door de Heilige Geest mensen daartoe aanzette, zoals geschreven staat: ‘Want van eeuwigheid af is profetie nooit voortgekomen uit de wil van een mens, maar ze is gekomen door heilige mannen van GOD die door de heilige Geest gedreven spraken.’ (2 Pet. 1:21).
Het boek Exodus volgt de voortgang van Gods belofte van een Zoon aan de Mens (Adam en Eva) en aan Abraham en zijn nakomelingen waarvan in het eerste Bijbelboek Genesis het verslag te vinden is. Net zoals Eva de belofte van een zoon kreeg (‹Gen. 3:15 - het zaad van de vrouw›) die zij nooit heeft gezien, zo kreeg ook Abraham de belofte van een zoon, en dat werd Izak, een nakomeling, die hij wel zag, maar op het altaar moest leggen, als ten dode bestemd, maar uit die dood kreeg hij hem als het ware weer terug (‹Heb. 11:17-19›). Izak kreeg een eerstgeboren zoon genaamd Ezau, maar de belofte en de zegen kwam niet op hem, want hij verkocht zijn eerstgeboorterecht en zijn broer Jakob ontfutselde hem ook nog de zegen door tegen zijn blinde vader te liegen (‹Gen. 25:29-34; 27›). Jakob werd een klein volkje van zeventig man en vrouw dat vanwege de honger naar Egypte vluchtte.
Onder de slavernij groeit dat Jakobsvolkje uit tot een groot volk uit, Israël, omdat Gods hand over hen waakte. Als zij tot God roepen in hun slavernij en in hun grote verdrukking (‹Ex. 2:7›), roept Hij Mozes die naar Midian gevlucht was om hen te redden uit de hand van Farao. Zo als God naar hen luisterde, zo wil Hij ook graag dat zij naar Hem luisteren, zodat zij Hem tot een volk zullen zijn. We lezen daarover in Exodus 19:5 als volgt:
“Nu dan, als jullie aandachtig naar mijn stem luisteren
en mijn Verbond onderhouden,
dan zullen jullie kostbaarder voor mij zijn dan alle volken,
want heel de aarde is van mij.”
Het boek Exodus volgt de voortgang van Gods belofte van een Zoon aan de Mens (Adam en Eva) en aan Abraham en zijn nakomelingen waarvan in het eerste Bijbelboek Genesis het verslag te vinden is. Daarom lezen wij bij de profeet Hosea die zegt (‹Hosea 112›):
“Toen Israël een jong kind was, heb Ik hem liefgehad
en uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen.”
In Mattheüs 2:15 lezen wij dezelfde woorden en worden zij uitgelegd als betrekking hebbend op Jezus Christus.
Maar voor het zover was, was de Zoon, Jezus Christus, nog verborgen in de gelederen van het volk Israël, doordat zij een belofte ontvangen hadden, van Abraham, naar Izak en naar Jakob en van Jakob naar Juda en van Juda zou de lijn later doorlopen tot op David en van David tot op Jezus Christus (‹zie Mt. 1:1-17›).
De lijn van de Zoon van belofte staat ons nu voor ogen, maar het is nog steeds een belofte en zou nog lange tijd een belofte blijven, nog wel zo’n 1500 jaar. Maar God zou wel meer aan het volk gaan openbaren en bekendmaken wie en hoe zijn Zoon zou zijn. Hij zou een Verlosser zijn, een Redder, en daarvan zou Mozes het schaduwbeeld worden, de leidsman van het volk, maar ook het volk zelf zou een schaduwbeeld zijn van de Eerstgeboren Zoon van God, want de zoon waarvan Hosea sprak is Israël, zoals wij lezen in Exodus 4:22 waar staat dat God als volgt tegen Mozes zegt:
“Dan zul je tegen Farao zeggen:
‘Zo zegt de HEERE: Mijn zoon, mijn eerstgeborene, is Israël.
Ik heb je gezegd: Laat mijn zoon gaan om Mij te dienen!
Maar je hebt geweigerd hem te laten gaan.
Zie, Ik zal je zoon, je eerstgeborene, doden.’ ”
God rustte Mozes uit met een ‘mond’, namelijk zijn broer Aäron zou het woord doen, en God rustte Mozes toe met goddelijk gezag door de tekenen en wonderen die Mozes zou doen voor het oog van Farao.
Drie belangrijke dingen zouden duidelijk worden:
I. |
van een zondig mens vraagt God de dood van de eerstgeborene om Gods toorn over de opstandigheid en zonde tot rust te brengen |
II. |
het offer van een gaaf lam dat op de juiste tijd geslacht wordt en gegeten wordt is nodig om gespaard te worden |
III. |
als het bloed van het lam openbaar op de deurposten van het huis was aangebracht, werd Gods toorn afgewend |
IV. |
iedere man moet besneden zijn om van dit offerlam te mogen eten |
Israël stelde zijn vertrouwen op God en was gehoorzaam en nadat Mozes tien plagen over Egypte had doen komen, waarvan de tiende plaag de dood van de eerstgeborenen zonen van alle mensen in Egypte was, kon het volk Israël het land Egypte haastig verlaten.
het eerste optreden van Mozes en Aäron voor Farao en zijn dienaren - Exodus 7:10 (illustratie Charles Foster 1897 - Public Domain)
Maar voordat Egypte hen liet gaan, werd Gods geduld erg op de proef gesteld, want tien plagen zijn nodig om Farao’s hard te vermurwen, want zacht wordt zijn hart niet:
- de 1e plaag (de Nijl wordt bloed)
- de 2e plaag (de kikvorsen)
- de 3e plaag (de muggen)
Dan lezen wij in Exodus 8:19 iets heel opvallends, namelijk dat God bij de vierde plaag een loskoopsom tussen zijn volk en het volk van Egypte inzet, zodat Israël niet en Egypte wel door alle nog komende plagen getroffen zou worden. En zo gebeurt het ook!
- |
zie Ex. 8:20 - 4e plaag (zwermen ongedierte - Israël gespaard) |
- |
Ex.9:4, 6, 7 - 5e plaag (veepest - Israël gespaard) |
- |
Ex. 9:9-11 - 6e plaag (etterende zweren - ?) |
- |
Ex. 9:25, 26 - 7e plaag (hagel - Israël gespaard) |
- |
Ex. 10:1-20 - 8e plaag (sprinkhanen - ?) |
- |
Ex. 10:22, 23 - 9e plaag (duisternis 3 dagen - Israël gespaard - 3 dagen licht) |
- |
Ex. 12:29-42 - 10e plaag (dood eerstgeborenen - Israël gespaard). |
Hoewel het bij de 6e en 8e plaag niet genoemd wordt dat Israël gespaard werd, is het bij de 6e plaag duidelijk dat Mozes en Aäron geen last van de zweren hadden, en Gill concludeert in zijn Exposition of the Entire Bible dat heel het volk Israël gespaard bleef. Wat betreft de 8e plaag doen al de commentatoren er het zwijgen toe over de vraag of Israël gespaard bleef. Het lijkt dat ook de rabbijnen er het zwijgen toe doen. Maar ten eerste zou het vreemd zijn als God de in Ex. 8:19 genoemde loskoopsom zou intrekken bij deze 8e plaag en ten tweede, als wij ervan uitgaan dat Israël ook bij de 8e plaag gespaard bleef, komen wij er op uit dat Israël 7 keer gespaard en Egypte 7 keer meer gestraft werd, waarbij ‘zeven’ staat voor de maat van de goddelijk volmaaktheid en volheid.
De zoon Israël werd dus gespaard ... maar er werd wel een lammetje geslacht om verlost te kunnen worden uit de macht van Farao en men moest het bloed van het lam openlijk tonen en het volk, d.w.z. alle mannen moesten besneden zijn.
God spaart dus zijn eigen zoon, maar Hij spaart niet de eerstgeborenen van Egypte, ook niet de eerstgeborene van Farao. En dat Hij zijn eigen zoon spaart, gaat gepaard met een offer, bloed en besnijdenis die dus plaatsvervangend staan voor de eerstgeboren zoon van de Israëlieten. D.w.z. dat Israël een plaatsvervangende eerstgeboren zoon heeft, die bij de uittocht door deze drie tekenen ‘gesymboliseerd’ wordt en het is nu niet moeilijk meer om te gaan zien dat die drie vooruit wijzen naar Jezus Christus, de Zoon van God die in de plaats zou gaan staan voor zijn volk.
In Romeinen 8: lezen wij dat God zijn eigen Zoon niet heeft gespaard. Als Israël Gods eigen Zoon, de Eerstgeborene uit de doden verwerpt door Hem te kruisigen, dan spaart God zijn eigen Zoon niet! Maar als Israël deze Zoon verwerpt, dan kan God Israël niet meer sparen, want God heeft juist de Zoon aangewezen om Hen te redden en te verlossen, Hij is het Echte Lam van God.
Als Israël als natie dit Lam niet wil, en wordt het verstrooid onder alle volken en overgeleverd aan verdrukking totdat zij tot erkenning komen dat Jezus Christus Gods Eerstgeborene is, hun Redder. In Zacharia 12:10 lezen wij daarover:
“Maar over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem echter,
zal Ik de Geest van genade en van smeekgebeden uitstorten
en zij zullen Mij aanschouwen die zij doorstoken hebben
en zij zullen over Hem een rouwklacht aanheffen
als de rouwklacht over de enige zoon
en men zal bitter over Hem weeklagen
zoals men bitter weeklaagt over de eerstgeborene.”
Dan zullen zij voor altijd verzoend zijn, een heilige natie. Dat is het waarvan het boek Exodus ons op zoveel prachtige en indrukwekkende manieren verteld.
DE INHOUD VAN HET BOEK
De lezer komt in Exodus de volgende onderwerpen tegen:
1. |
De nakomelingen van Jakob, Israël, als slaven in Egypte (‹Ex. 1›) |
2. |
Mozes’ geboorte en zijn roeping (‹Ex. 2›) |
3. |
Mozes’ terugkeer naar Egypte en de besnijdenis (‹Ex. 3-4›) |
4. |
Farao’s weigering van Gods bevelen gevolgd door Gods oordelen over Egypte: de 10 plagen (‹Ex. 5:1-11:10›) |
5. |
Het Feest van het Voorbijgaansoffer en de uittocht uit Egypte (‹Ex. 12:1- 15:21›) |
6. |
Reis van de Rode Zee naar de berg Sinaï (‹Ex. 15:22-18:27›) |
7. |
De Wetgeving en het sluiten van het Verbond (‹Ex. 19 - Ex. 24›). |
8. |
De Woning (de Tabernakel), zijn constructie en voorschriften (‹Ex. 25 - Ex. 31›) |
9. |
Israëls ontrouw, voorspraak van Mozes voor hen (‹Ex. 32 - Ex. 34›) |
10. |
De oprichting van de Woning of Tabernakel (‹Ex. 35 - Ex. 40›) |
In de tabel wil de groene kleur zeggen dat dit gaat over Israël in Egypte en de blauwe kleur wil zeggen dat die delen gaan over Israël bij de Sinaï, want dat zijn de twee hoofdlokaties waar het volk Israël verblijft. Tussen beide lokaties in ligt de Wierzee.
DE GEOGRAFISCHE ROUTE VAN DE UITTOCHT uit EGYPTE
De route door de Wierzee, de Yam Suph, die zoals men tegenwoordig wel aanneemt vanaf Nuweiba aan de westzijde van de tegenwoordige Golf van Aqaba voerde naar de overkant, naar het gebied bij de Jabal Al-Lawz (=Berg van De-Amandel), de veronderstelde berg Sinaï. Aan het eind van de groene lijn ligt Nuweiba, westelijk van de Wierzee, de Yam Suf. Hier staken de Israëlieten de Wierzee over. ( creation6days.com )
De naam Wierzee of ‘Yam Suf’ is een benaming die overigens betrekking heeft op alle wateren langs Egyptes oostkust en langs de westkust van het Arabische schiereiland, met inbegrip van de huidige Golf van Aqaba die uitkomt bij Eilat (Elot). Dus zijn er ook verschillende overstreekmogelijkheden. Een ander vraag is waar de berg Sinaï lag. De traditionele zienswijze is dat deze lag op de zuidelijke punt van het schiereiland tussen Egypte en het huidige Saoedi-Arabië in. Dit gebied heet ook wel Arabia Petra, tenminste zo meende men. De vraag is echter of dat geheel juist is, want men ziet in Arabia Petra ook wel het latere Nabatese koninkrijk dat vooral oostelijk en zuid-oostelijk van de Dode Zee en de Golf van Aqaba of Eilat lag. Omdat Paulus in Gal. 4:25 zegt dat de berg Sinaï in Arabië lag, is het van belang te weten of Arabië oostelijk of westelijk van de Gold van Aqaba gedacht moet woden. Wij hebben de indruk dat hij doelt op een Arabia aan de oostelijke kant van de Golf van Aqaba.
Het zgn. Sinaïtisch schiereiland behoorde in de oudheid aan Egypte toe, en trouwens nu ook. Als Israël uit Egypte wegtrok, dan moest het verder wegtrekken dan over de uitlopers van de Wierzee in de buurt van Sukkoth, want anders zou men nog steeds in Egypte zijn. De vraag is bovendien of zo’n omvangrijk volk (men meent wel 2-3 miljoen mensen, man en vrouw, jong en oud meegerekend; met 600.000 volwassen mannen als uitgangspunt volgens Ex. 12:37 is dat beslist niet een te hoge schatting) 40 jaar op het betrekkelijk kleine gebied van het Sinaïtische schiereiland zou hebben kunnen rondtrekken. Ook zijn er historische vondsten gedaan in de Wierzee bij Nuweiba, zoals gouden wielen van strijdwagens op de zeebodem, waaruit zou blijken dat de overtocht door de huidige golf van Aqaba of Eilat zou zijn geweest. Verder weten wij dat Mozes bij zijn schoonvader Jethro in Midian woonde en dat die plaats in de nabijheid van de berg Horeb was, de berg van God. (‹Ex. 3:1›). Van de Midianieten en Kenieten wordt gewoonlijk gedacht dat zij op de oostelijk oever van de Golf van Aqaba woonden. Daar komt nog bij dat Debora in haar overwinningslied ervan spreekt dat God woont op de berg Seïr, die in Edom ligt waar later het Nabatese koninkrijk gestalte zou krijgen. Debora ziet in die berg Seïr kennelijk iets gemeenschappelijks met de berg Sinaï, wat het aannemelijk maakt dat de overtocht over de Golf van Aqaba was. De enige vraag is of het volk voor de lange mars vanuit Sukkoth naar Nuweiba wel genoeg tijd had!
Dit wat betreft de geografische route. De geestelijke route die dwars door het boek Exodus heen loopt en die door heel het Oude Testament heenloopt en er ‘de rode draad’ van vormt is Gods belofte van het zaad aan Adam en Eva, een belofte die via Noach doorloopt naar Abraham en van Abraham naar Jakob en van Jakob loopt de belofte door naar het volk Israël dat, zoals wij al gezien hebben, als een zoon uit Egypte geroepen werd, ofwel geboren werd zoals Paulus daarvan schrijft:
Mijn broeders, Ik wil dat jullie weten
dat al onze vaderen onder de wolk waren
en allen door de zee gingen,
en allen werden door Mozes gedoopt in de wolk en in de zee,
en allen aten één en hetzelfde geestelijk voedsel,
en allen dronken zij één geestelijke drank,
want zij dronken uit de Rots van de Geest die bij hen was,
en die Rots was Christus. (‹1 Kor. 10:1-4›)
Wij zien het zo: de geboorte van het volk Israël, was de geboorte van de zoon, de Zoon van God, die verborgen was in de wolk als mde Engel van de HEERE, en die het volk van voren en achter omgaf en hen ook overschaduwde om hen te beschermen tegen de zon en in de Woning ook in hun midden woonde en was, in een door Hemzelf ontworpen Woning, waarin het volk hem diende in de gestalte van het Levitische priesterschap. Dit is een bijzonder geheim dat besloten ligt in het Boek Exodus.
DE GEESTELIJKE ROUTE VAN DE UITTOCHT uit de SLAVERNIJ
1. De nakomelingen van Jakob, Israël, als slaven in Egypte (Ex. 1)
Allereerst wordt melding gemaakt van de namen van de zonen van Israël die met hem naar Egypte gekomen waren: zeventig zielen. In de noot van de EBV-S bij Ex. 1:5 wordt dit aantal toegelicht. Van Jakobs zonen was Jozef al in Egypte aangekomen omdat hij door zijn broers als slaaf naar Egypte verkocht was. Deze door Israël afgedankte zoon, werd de redder van het volkje Israël.
Jozef was van slaaf en dienaar in Egypte onder Gods leiding geworden als Farao, als heerser over het grote wereldrijk Egypte, zoals ook later Daniël van gevangene op zou klimmen tot op buitengewoon hoge posities in de rijken van de Babyloniërs, Meden en Perzen. Toen er hongersnood over heel de wereld kwam, kwamen zijn broers naar Egypte om bij hem voedsel te halen. Ze waren opeens helemaal afhankelijk van de broeder die ze naar Egypte hadden verkocht. Jozef wreekt zich niet, maar schenkt hen genade en geeft hen een veilig onderkomen in het grote Egyptische rijk.
Na Jozefs dood veranderde geleidelijk aan de houding van de Egyptische heersers tegenover de Israëlieten en werden zij meer en meer onderdrukt. De meningen van de geleerden over de vraag onder welke farao het uiteindelijk misging lopen uiteen en daarom, en ook vanwege de ingewikkeldheid van dat onderwerp, laten wij deze kwestie rusten. In ieder geval kwamen de Israëlieten in grote nood en werd de vraag met de dag knellender wat er van het geloof van Abraham zou overblijven, het geloof dat God hem tot een groot volk zou maken en aan zijn nakomelingen het beloofde land zou geven. Dit werd een nog indringender vraag toen Farao opdracht gaf om alle Israëlische jongetjes die geboren werden onmiddellijk te doden. De vraag is overigens in hoeverre het volk zelf werkelijk nog dacht aan al de beloften die God aan de voorvaderen had gedaan.
2. Mozes’ geboorte en zijn roeping (Ex. 2)
De Israëlitische jongetjes die geboren werden zouden allemaal gedood worden. Het kindje Mozes, uit het gezin van de Leviet Amran, die behoorde tot de lijn die voortkwam uit Kehath, de zoon van Levi, was getrouwd met Jochebed. Nadat zij bevallen is van een dochter, Mirjam, krijgt zij ook een zoon, Mozes. Mozes wordt vanwege het doodgevaar in de Nijl gelegd in een met pek besmeerd rieten mandje en zijn zus Mirjam ziet toe hoe het gaat aflopen. Het kindje Mozes wordt door de dochter van de Farao in het mandje in het water gevonde en eruit gered. Zij beschermt het jongetje en zo krijgt Mozes een koninklijke opvoeding aan het Egyptische hof (‹zie Hd. 7:22›). Toen Mozes volwassen werd, wilde hij toch liever bij zijn eigen volk horen, dan bij het grote Egypte (‹Hebr. 11:24-29›). Hij wilde het daarom voor zijn volk opnemen, maar in eigen kracht. Dat kwam hem duur te staan, want hij vermoordde daarbij een Egyptenaar en moest vluchten naar Midian waar hij ging wonen bij de Midianitische priester Jethro van wie hij de cohter Zippora doodde.
3. Mozes’ terugkeer naar Egypte en de besnijdenis (Ex. 3-4)
Na veertig jaar in Midian, als Mozes 80 jaar is, wordt hij door God, die aan hem in een brandende, maar niet verbrandende, doornstruik verschijnt, geroepen om naar de Farao in Egypte te gaan. De vorige Farao was gestorven, maar de onderdrukking duurde voort. God maakt zich vanuit de doornstruik bekend als de God van Abraham, Izak en Jakob, die zijn volk niet vergeten is en de onderdrukking van zijn volk heeft gezien en hun roepen heeft gehoord en God verschijnt aan Mozes als de Engel van de HEERE, die de HEERE zelf blijkt te zijn (‹Ex. 3:2, 4›). Hij is neergedaald om zijn volk te verlossen (‹Ex. 3:8›), om het volk uit het land te voeren en te brengen naar een land overvloeiende van melk en honing, naar het land van de Kanaänieten. Mozes dient het volk uit te leiden en het te brengen naar God maakt zich aan Mozes bekend met de Naam ‘IK-BEN die IK-BEN’ (אֶהְיֶה אֲשֶׁר אֶהְיֶה). Mozes krijgt van God de verzekering dat de oudsten van het volk naar hem zullen luisteren en dat God hen zal uitleiden ondanks de tegenwerking van Farao. Mozes’ staf krijgt speciale kracht en wordt tot een instrument van overwinning en gezag, en Mozes wordt in staat gesteld om 3 tekenen voor de ogen van Farao te doen: staf wordt slang, hand wordt melaats, water wordt bloed. Maar Mozes ziet er nog tegen op en meent dat hij niet geschikt is om het woord tot Farao te richten, waarop God zijn broer Aäron meestuurt om zijn woordvoerder te zijn (‹Ex. 4:14-17; 7:1›).
Nu gaat Mozes onderweg en er volgt een bijzonder gebeurtenis als hij met zijn vrouw Zippora, met hun beide zonen ‘s nachts bedreigd worden door de HEERE. Er wordt dan iemand door Zippora besneden waarmee het gevaar wordt afgewend. Kennelijk was de eerstgeboren zoon Gersom niet besneden die wel besneden had moeten zijn. Mogelijk besneed zij ook haar tweede zoon, Eliëzer (‹Ex. 18:3,4›), want in de Hebreeuwse tekst staat er dit over Zippora:
“Toen zei zij: ‘Bloedbruidegom!’, vanwege de besnijdenissen.” (‹Ex. 4: 26›).
De besnijdenis was in die tijd al bekend, want tenslotte had Abraham van God opdracht gekregen om bij hem al wat mannelijk was te laten besnijden, ongeacht de leeftijd (‹ook het het zwagerhuwelijk was al voor de komst van de Wet bekend blijkens Gen. 38:8, en ook de doodstraf voor hoererij blijkens Gen. 38:24 waar we lezen over de vermeende hoererij van de weduwe Tamar, een tekst die wij moeten vergelijken met Dt. 22:13-30 waar overigens de weduwe niet wordt genoemd, maar wel de straffen in verband met hoererij en overspel›). Ook de bloedbruidegom was in de oudheid bekend, want mannen werden wel besneden vlak voor het huwelijk, als een soort voorbereiding op, of inwijding in het huwelijk. Maar de God van Israël zou niet veel later in de Wetgeving op de berg Sinaï, de besnijdenis op de leeftijd van 8 dagen voorschrijven, op een leeftijd dat het jongetje nog in de wieg ligt en er nog geen sprake van een aards huwelijk was.
De vroegtijdige besnijdenis van het lichaam, van het vlees van een jongetje, is een beeld van de geestelijke besnijdenis van het hart in de zogenaamde besnijdenis van Christus (‹Kol. 2:12›). Wij lezen daar ook over in Heb. 10:19, 20, waar staat dat wij door zijn vlees, het lichaam van Jezus Christus, toegang hebben tot het Heiligdom. Jezus Christus is voor ons afgesneden zoals Jesaja zegt met de volgende woorden:
“Hij is uit de verdrukking en het oordeel weggenomen.
Wie van zijn tijdgenoten had gedacht,
dat Hij zou worden afgesneden uit het land van de levenden,
dat de plaag op Hem zou zijn om de overtreding van mijn volk!”
Jesaja 53:8
Dat is aan het kruis op Golgotha gebeurd om de zonde en daarmee is voor wie gelooft al zijn zonde weggedaan in het graf met de dood en het graf van Jezus Christus en is de gelovige met Hem begraven in zijn dood om daaruit op te staan met een opstandingslichaam zoals ook Hij is opgestaan met een opstandingslichaam, de Eerstgeborene uit de doden, en zo is Jezus ook de Bloedbruidegom geworden van zijn Bruid, de Gemeente, die is ontstaan vanuit Israël.
Maar hier in Exodus wordt daar nog in schaduwbeelden van geprofeteerd met alle indrukwekkendheid van deze door God in de geschiedenis ‘uitgesproken’ woorden. Wat een groots schilderij van de dingen die nog moeten komen!
Mozes vervolgt zijn weg en Aäron komt hem tegemoet. Of Zippora er nog bij is met de beide zonen daarover verschillen de commentatoren van mening, maar op weg naar Egypte gaan zij: Mozes met zijn oudere (‹Ex. 7:7›) broer Aäron!
4. Farao’s weigering van Gods bevelen gevolgd door Gods oordelen over Egypte:
de 10 plagen (‹Ex. 5:1-11:10›)
Mozes en Aäron vragen de Farao twee maal om toestemming voor vertrek (‹Ex. 5:3›). Ze krijgen geen toestemming. Bovendien maakt Farao het werk van de Israëlieten alleen maar zwaarder. God bemoedigt Mozes en Mozes spreekt vervolgens tot de oudsten van Israël ,maar ook zij luisteren niet naar hem. Nog eens gaat Mozes op Gods bevel naar Farao en doet een teken: de staf van Aäron verandert in een slang, die de staven van de Egyptische magiërs opslokt. Maar Farao laat zich niet vermurwen. Zoals we al besproken hebben, blijken er 10 vreselijke plagen voor nodig om Farao te vermurwen om zijn toestemming hiervoor te geven.
de zevende plaag in Egypte - de hagel (illustratie van Trzy Biada - www.trzybiada)
5. Het Feest van het Voorbijgaansoffer en van de Ongezuurde Broden -
De uittocht uit Egypte (Ex. 12-15:21)
Het was 430 jaar op de dag af dat de Israëlieten in Egypte gewoond hadden (‹Ex. 12:40, 41›). Overeenkomstig Gods gebod hielden zij de nacht van de Uittocht, de 14e van de maand Abib (‹Ex. 12:6›), nadat zij op de 10e van de zelfde maand een lam per gezin hadden geslacht (‹Ex. 12:3›), een gaaf lam. Vervolgens zouden 7 dagen ongezuurd brood eten omdat zij met haast uit Egypte zouden vertrekken. Er moch niets gezuurds in de huizen zijn (‹Ex. 13:1-7›).
Ook moet Mozes het volk opdragen om, als zij in het land aangekomen zijn, alle eerstgeborenen voor God te heiligen, d.w.z. apart zetten. De mannelijke eerstgeboren van dieren zullen in die dagen voor de HEERE zijn, d.w.z. voor Hem als offer dienen en alle mannelijke eerstgeborenen onder de mensen zullen gelost worden. Dit gebod wordt toegelicht met de woorden:
“En wanneer je zoon je morgen vraagt en zegt: ‘Wat is dat?’, dan zul je tegen hem zeggen: ‘De HEERE heeft ons met een sterke hand uitgeleid uit Egypte, uit het huis van de slavernij. Toen Farao zich tegen onze uittocht verzette, doodde de HEERE alle eerstgeborenen in het land Egypte, zowel de eerstgeborene van de mensen als de eerstgeborene van het vee. Daarom breng ik elk mannetjesjong dat de baarmoeder als eerste opent, als een slachtoffer aan de HEERE, maar alle eerstgeborenen onder mijn zonen koop ik vrij. Het zal tot een teken op je hand en tot een richtsnoer tussen je beide ogen zijn, want de HEERE heeft ons met een sterke hand uit Egypte geleid.’ ”
Voor de uittocht vragen de Israëlieten van hun buurman en buurvrouw zilveren en gouden voorwerpen mee en de HEERE bewerkt dat de Egyptenaren daar welwillend op reageren, want Mozes was een zeer gezien man bij de dienaren van Farao en bij het volk (‹Ex. 11:2, 3›).
In het midden van de nacht sloeg de HEERE alle eerstgeboren zonen in Egypte van mens en dier, slaaf en vrije. Er was geen huis in Egypte waarin geen dode was. De Farao smeekt hen om weg te gaan. Het is zover, het volk kan uittrekken! Met hun ongezuurde deeg, met hun kleinvee en runderen, met man en vrouw en kinderen, met het gebeente van Jozef ongetwijfeld in een soort kist of sarcofaag, trekken zij uit, in de nacht. Vanuit Raämses waar zij woonden vertrokken zij naar Sukkoth, wat mogelijk het verzamelpunt was. De HEERE gaat in een vuurzuil ‘s nachts en in een wolkzuil overdag voor hen uit om hen de weg te wijzen. Zo konden zij dag en nacht voortgaan. (‹Ex. 13:20-22›).
De HEERE leidt het volk zo, dat de vijand de indruk krijgt dat zij verdwaald zijn, waarschijnlijk doordat Hij hen leidt naar een punt waar het lijkt alsof ze in de val gelopen zijn tussen het land en de zee. Bij Nuweiba is een punt waar men alleen via een smalle toegangweg bij de zee kan komen. De zee is daar diep en ondoorwaadbaar, maar ook loopt de bodem geleidelijk af naar het diepere deel in het midden. Nuweiba is waarschijnlijk de plaats Pi-Hachiroth en aan de overkant Baäl-Zefon (‹Ex. 14:2›).
Farao heeft toch een achtervolging ingezet met 600 strijdwagens, alle met volle bemanning (‹Ex. 14:3-7›). De Engel van de HEERE in de wolkzuil geeft het volk rugdekking tegen de Egyptenaren en Mozes strekt zijn staf uit over de zee en God opent een weg door de zee waar heel het volk doorheen gaat, terwijl de Egyptenaren hen achtervolgen in de zee. De wolk is licht aan de kant van het volk en vuur aan de kant van de Egyptenaren. Tegen de ochtend kijkt de HEERE ‘achterom’ naar de Egyptenaren die achtervolgen en zij beginnen te glibberen en weg te zinken in de modder. Mozes strekt zijn hand met de staf uit en de golven sluiten zich toe en de Egyptenaren komen om in de zee.
“Ik zal de HEERE zingen, want Hij heeft een grote overwinning behaald! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen!”
“Zing voor de HEERE, want Hij heeft een grote overwinning behaald! Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee geworpen!” (Jan van ‘t Hoff - Dordrecht)
Aan de overkant gekomen zingt Mozes met het volk een lofzang voor de HEERE, en Mirjam en de vrouwen dansen in reidans met de tamboerijn en antwoordden in beurtzang: “Zing voor de HEERE, want Hij heeft een grote overwinning behaald! Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee geworpen!”
De afstand van Raämses en Sukkoth tot aan Nuweiba (‹dat is waarschijnlijk de lokatie van Pi-Hachiroth›‚ is ongeveer 350 km. Wij denken dat zij in de 7 dagen van het Feest van de Ongezuurde Broden de mars maakten, 50 km. per dag. Ze hadden zeer waarschijnlijk genoeg ongezuurd brood voor de 7 dagen van dat Feest en zij wistten dat God met hen was en hen uitleidde en zij werden in staat gesteld om dag en nacht voort te gaan door de wolk-vuurzuil. De mensen waren gewend aan lichamelijk inspanning en dus in het algemeen goed getraind. Deze afstand was geen onhaalbare kaart, zeker niet met Gods hulp. Maar de mars vereiste wel vertrouwen op God en volledige toewijding. Niemand mocht de indruk wekken achter te blijven, want dat zou tot ontmoediging leiden.
6. Reis van de Rode Zee naar de berg Sinaï (Ex. 15:22 - Ex. 18:27)
Vanaf Baäl-Zefon aan de andere kant van de zee trokken zij drie dagreizen door de woestijn Sur, naar Mara (1) waar het water bitter was, zoals het Hebreeuwse woord ook aangeeft. Het volk krijgt dorst ... iets waar wij voor de oversteek door de Wierzee niet over hoorden. De waterzakken zijn kennelijk leeg geraakt en bronnen ontbreken. Mozes bidt tot God en God wijst een hout aan en Mozes gooit dat in het water en het water wordt zoet. Dan reizen zij door naar Elim (2) waar 12 waterbronnen zijn en 70 palmbomen. Om met 2-3 miljoen mensen dagelijks van 12 bronnen te drinken vereist wel een heel goede organisatie. We nemen aan dat zij daar ook op minst enige dagen rust namen en toen verder gingen door de woestijn Sin (3) die tussen Elim en de Sinaï in ligt. Bij het binnenkomen in de woestijn Sin zijn ze blijkens Ex. 16:1 precies een maand onderweg vanuit hun woonplaatsen in Raämses in Egypte.
Onderweg gaan de mensen mopperen, want zij zijn kennelijk door alle voorraden heen. God laat het brood iedere ochtend uit de hemel regenen, het zgn. ‘manna’, steeds genoeg voor 1 dag, en op vrijdag is het genoeg voor 2 dagen: voor vrijdag en zaterdag, de ‘sabbatdag’. En in de avond kwamen de kwakkels opzetten en overdekten de legerplaats, zodat zij iedere dag vogelvlees te eten hadden, tenminste die indruk wekken de woorden bij ons, maar als wij Num. 11:4-35 lezen en Joz. 5:12 dan lijkt het erop dat de kwakkels niet dagelijks kwamen en mogelijk op een gegeven moment zelfs geheel niet meer (‹Ex. 16:13›)
De Israëlieten hebben 40 jaar het ‘manna’ gegeten, totdat zij het beloofde land Kanaän binnengetrokken waren, want toen hield het ‘manna’ op en dienden zij te eten van de opbrengst van het land (‹Joz. 5:12›). Wat betreft de kwakkels, lezen wij niet dat toen ophielden te komen. God had mogelijk deze voorziening gestaakt nadat het volk tegen God had gemord over het vlees, waarop Hij hen voor een maand kwakkels stuurde, die zij gulzig begonnen te eten, met als gevolg dat Gods brandende toorn over hen kwam en velen doodde: God bracht hen een zware slag toe (‹Num. 11:4-35›).
Vanuit de woestijn Sin, gaan zijn naar Dofka (4), dan naar Alus (5) en dan komen zij in Rafidim (6) waar geen water was maar zij door de hand van Mozes van God water te drinken kregen uit de rots en de plaats de naam Masa en Meriba gaven omdat zij met God getwist hadden. In Rafidim vind vervolgens de strijd met Amalek plaats. Amalek was een nakomeling van Ezau, uit Edom, die kennelijk de vroegere vijandschap tussen Ezau en Jakob niet achter zich gelaten had en wraak was blijven koesteren. Hij wierp zich nu als de eerste onder de volken op dit nieuwgeboren volk. Dit komt Amalek duur te staan, want hij verliest niet alleen de strijd, maar ook lezen wij in Ex. 17:14 het volgende: “Toen zei de HEERE tegen Mozes: ‘Schrijf dit als aandenken op in een boekrol en prent het Jozua in dat Ik de herinnering aan Amalek volledig van onder de hemel zal uitwissen.’ ” Deze profetie werd ten dele vervuld door koning Saul (‹1 Sm. 15:8›) en daarna nog meer door koning David (‹1 Sm. 30:17›). In 1 Kr. 4:42, 43 lezen wij dat de Simeonieten een einde maken aan het overblijfsel van Amalek. Volgens de Targum dienen Mordechai en Esther hem de laatste slag toe volgens de Targum Jerusalem bij Exodus 17:6. We lezen in 1 Sm. 15:8 dat de koning van de Amalekieten Agag heette. En in Esther lezen wij dat Haman een Agagaite was. Dat maakt het verband tussen het boek Esther en Amalek duidelijker. Zie verder de noot in de EBV-S bij Num. 24:7.
Van Rafidim gaan zij naar de woestijn Sinaï (7). (‹zie Ex. 17:1; Num. 33›). Sinaï was de 7e legerplaats na de doortocht en de 10e vanaf Raämses want vanaf Ramses was de route eerst naar Sukkoth, dan naar Etham en dan naar Pi-Hachiroth.
Bij de berg Sinaï komt Jethro de schoonvader van Mozes op bezoek en adviseert Mozes om zijn taak over oversten over 1000, over 100 en over 50 en over 10 te verdelen.
Uit Ex. 18 is niet duidelijk op te maken hoe de situatie van Mozes’ vrouw Zippora was en van zijn beide zonen, de oudste Gersom en de jongste Eleazar, die op de heenweg naar Egypte besneden waren (‹Ex. 4:18-31›). Waren zij toen teruggekeerd en was Mozes alleen op weg naar Egypte gegaan om daar Aäron te ontmoeten? Of waren zij met hem meegegaan en had Mozes hen vooruitgestuurd naar zijn schoonvader op de terugweg? Veel wordt er in de Bijbel niet gezegd over het nageslacht van Mozes, maar wij vinden de naam Gersom, Mozes oudste zoon, terug in 1 Kr. 23:15, 16 en 1 Kr. 26:24 en diens zoon Sebuël heette. De naam van Eliëzer vinden wij in terug 1 Kr. 23:17 en 1 Kr. 26:25 en ook lezen wij dat hij één zoon had, namelijk Rehabja die echter veel zonen had. Voor de situatie van Zippora wijzen wij op de voetnoten in de EBV-S bij Ex. 18:2 en bij Num. 12:1.
Uit Ex. 19:1 blijkt dat het volk er twee maanden over deed om vanuit Egypte bij de berg Sinaï te komen. Namelijk van de 14e Abib, de 1e maand waarop zij het Voorbijgaansoffer hadden gegeten, tot de 14e van de 3e maand.
De betekenis van de naam ‘Sinaï’ (‹H5514›) is volgens het Brown-Driver-Briggs Lexicon ‘stekelige’, terwijl Gesenius naar de betekenis gist en suggereert dat de naam mogelijk ‘modderige’ of ‘kleiachtige’ betekent. De Arabische naam is سِينَاء in de Arabische Van Dycke vertaling. Het Arabisch woordenboek van Hans von Wehr geeft voor het Arabisch woord سَنَاء de betekenis ’heerlijkheid’ (‹lees Ex.24:16›) of ’majesteit’ of ‘stralend’ of ‘flitsend’ als van de bliksem. Dat is treffend, maar of dit taalkundig verband gelegd kan worden, durven wij niet met zekerheid te zeggen.
7. De Wetgeving en het sluiten van het Verbond (Ex. 19 - Ex. 24)
Aangekomen bij Sinaï beklimt Mozes de berg voor de eerste keer. God roept tot hem vanaf de berg en maakt hem bekend dat zijn oog op dit volk rust.
“Nu dan, als jullie aandachtig naar mijn stem luisteren
en mijn Verbond onderhouden,
dan zullen jullie kostbaarder voor mij zijn dan alle volken,
want heel de aarde is van mij.
Jullie zullen een koninkrijk van priesters en een heilig volk voor mij zijn.”
We moeten dit zien als Gods uitnodiging aan het volk om met Hem in ondertrouw te gaan. We brengen dat hieronder schematisch in beeld (zie verder het artikel ‘De Joodse Huwelijkssluiting’). Het volk krijgt drie dagen (‹Ex. 19:10, 11, 14, 15, 16›) om zich te reinigen naar het lichaam voor de verbondssluiting, de ondertrouw.
|
Izak en Rebekka |
Sinaï Verbond |
Boaz - Ruth Lossing |
Het Joodse Huwelijk |
Verbond in Christus |
1. |
BESLUIT & HUWELIJKSOVEREENKOMST |
||||
|
de ‘shiddukhin’ (de huwelijks-overeenkomst) De dienstknecht van Abraham is de ‘shadkhan’ die bemiddelt voor diens zoon Izak voor de bruid Rebekka. De dienstknecht betaalt ook de bruidsprijs. |
de ‘shiddukhin’ (huwelijksovereenkomst) Mozes treedt op als huwelijksbemiddelaar, tussen God en het volk. Gods Wet, de Thorah onderwijst hoe het volk zich rein dient te bewaren. Exodus 19:3-9 |
de ‘shiddukhin’ (huwelijksovereenkomst) Naomi heeft de lossersrol of akte van lossing van het land van haar man bewaard en daarmee liggen alle bepalingen en wederzijdse verplichtingen vast voor de loskoop van het land en derbij behorende vrouw. Ruth 2:20 Boaz besluit het land met Ruth erbij te lossen. In de poort van de stad komt hij er bij de rechtszaak onder het toezicht van 10 man, een zgn. ‘minyan’, als de wettige losser uit. Boaz, de Israëlitische man, uit de stam Juda en uit de stad Bethlehem. Ruth 4:5, 9, 10, 11 |
de ‘shiddukhin’ (huwelijksovereenkomst) De bruidsprijs is ‘in principe’ al betaald als de ‘tena’im’, de huwelijksvoorwaarden, door beide partijen getekend worden. De ‘ketoebah’ wordt getekend door de bruidegom voordat wordt overgegaan tot de huwelijksceremonie, maar de ‘ketoebah’ wordt nog niet aan de bruid gegeven. De twee getuigen zijn bij de ‘Tisch’ aanwezig |
de ‘shiddukhin’ (huwelijksovereenkomst) Het plan en het besluit was er voor de grondlegging van de wereld en de bruidsprijs was toen al betaald, want wij lezen van het Lam dat geslacht is vóór de grondlegging van de wereld. De bruid was toen al uitgekozen. Openbaring 13:8 Efeziërs 1:4-6 |
|
De dienstknecht van Abraham eet en drinkt nadat de overeenkomst gesloten is. Het is een eenvoudige ontmoeting. Rebekka’s familie wil er wel 10 dagen van maken, maar de knecht vertrekt al de volgende dag. |
‘Mozes klom met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël omhoog ... Zij aanschouwden GOD, aten en dronken.’ Dit is de maaltijd bij de totstandkoming van de ondertrouw, het is niet het bruiloftsmaal! Exodus 24:9-11 |
---- In het boek Ruth ligt de nadruk op de lossing, niet op de huwelijkssluiting tussen Boaz en Ruth |
Bij de ‘Tisch’ voor de bruiloft staat er drinken en eten op tafel. |
|
2. |
VERZEGELING & OVERHANDIGING VAN DE ONDERTROUWAKTE- DE ‘KETOEBAH’ IN HET BIJZIJN VAN TWEE GETUIGEN |
||||
|
De knecht van Abraham geeft geschenken van de bruidegom aan de aanstaande bruid. Van een geschreven overeenkomst, een ‘ketoebah’, wordt geen melding gemaakt, maar deze kan er wel geweest zijn, maar de archeologie reikt, wat betreft de ‘ketoebah’, niet verder dan de tijd van de Babylonische ballingschap. |
Ontvangst van de ‘ketoebah’ de Wet op tafels van steen Deze Wet is zijn grote Gave aan de bruid Israël die Hij in ondertrouw neemt. De twee getuigen zijn o.i. Aäron en Jozua, die naast de bemiddelaar Mozes nauw bij alles betrokken zijn. Aäron en Jozua zijn geen familieleden van elkaar en zo behoort dat ook te zijn bij getuigen. |
We lezen in het boek Ruth, niet over de ‘ketoebah’, maar deze kan wel gebruikelijk geweest zijn, maar de archeologie reikt wat betreft de ‘ketoebah’ niet verder dan de tijd van de Babylonische ballingschap, maar de ‘ketoebah’ kan er wel geweest zijn, maar de archeologie reikt, wat betreft de ‘ketoebah’, niet verder dan de tijd van de Babylonische ballingschap. |
ontvangst van de ‘ketoebah’ de Heilige Geest in het hart |
De ondertrouwde Bruid, de Gemeente, die ontstaan is in Handelingen 2, ontvangt de Heilige Geest als gave, Deze Geest is de ‘ketoebah’, het onder haar bruidsgeschenk. Hij vertegenwoordigt de Bruidegom in het hart van de Bruid, zolang zij nog niet bij Hem in het Vaderhuis is. |
3. |
DE VERWERVING - ‘KINYAN’ |
||||
|
Rebekka stemt erin toe om mee te gaan, d.w.z. zij gaat akkoord met heel de huwelijksovereenkomst en de knecht en de familieleden zijn getuigen. |
Het volk zegt ‘ja’ Er waren getuigen |
Ruth had al van tevoren op de dorsvloer aangegeven dat zij de lossing wenst en daarmee ook het huwelijk met Boaz aanvaardde. |
|
|
3. |
PERIODE VAN ONDERTROUW - ‘KIDDUSHIN’ |
||||
|
|
God onderhoudt zijn ondertrouwde vrouw Israël met ‘manna’ uit de hemel. Dit geldt voor heel het volk. Met het bloed van de offers bewaart Hij Israël, zijn ondertrouwde vrouw, in reinheid van levenswandel. Zijn ondertrouwde vrouw verspreid een welriekende geur in haar goede tijden onder de volken.
|
We lezen in het boek Ruth, niet over de ‘ketoebah’, maar dat wil niet zeggen dat die er niet was. |
|
God onderhoudt zijn ondertrouwde vrouw, de Gemeente, met Zichzelf als het Brood van het Leven, de Ware Spijs, en Hij bewaart haar rein met zijn Bloed (‹Johannes 6:›) |
5. |
DE LOSSER WETTELIJK AANGEWEZEN |
||||
|
-- |
De Losser is Hij die volgens de Wet daartoe gerechtigd is! Dat |
De losser wordt wettelijk erkend en gaat tot lossing over. |
|
De losser wettelijk erkend in Op. 5 en gaat tot lossing over in Op. 6. |
3. |
DE REINIGING - DE ‘MIKVEH’ |
||||
|
de ‘mikweh’ (reinigingsbad) Mogelijk dat er op de reis ergens een gelegenheid was om zich te reinigen |
de ‘mikweh’ (reinigingsbad) Exodus 19:10 ‘Ga naar het volk toe en heilig hen vandaag en morgen en laten ze hun kleren wassen.’ |
de ‘mikweh’ (reinigingsbad) Ruth 3:3 ‘Was je en zalf je en doe je overkleed aan en daal af naar de dorsvloer ...’ |
de ‘mikweh’ (reinigingsbad) |
de ‘mikveh’ (reinigingsbad) Titus 3:5-7 Hij heeft ons gered, niet door rechtvaardige werken die wij zouden gedaan hebben, maar door zijn barmhartigheid, door het waterbad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest ... |
4. |
DE ‘CHOEPPAH’ |
||||
5. |
de ‘choeppah’ (huwelijksbaldakijn) de Tent van Izak de ‘choeppah’ (huwelijksbaldakijn) |
Ex. 19:9, 16; 24:15 e.v. Dit zijn enkele teksten die doen denken aan de tegenwoordigheid van het huwelijksbaldakijn bij de Verbondssluiting. “De HEERE zei tegen Mozes: “Zie, Ik zal tot je komen in een dichte wolk, opdat het volk het zal horen als Ik met je spreek en zij ook voor eeuwig in jou zullen geloven.” Want Mozes had de HEERE de woorden van het volk meegedeeld.” (Ex. 19:9) |
de ‘choeppah’ (huwelijksbaldakijn) Ruth 3:9 Hij zei: “Wie ben je?” Zij zei: “Ik ben Ruth, uw dienares, spreid uw vleugel over uw dienares uit, want u bent de losser.” Ruth 3:11 ‘Nu dan, mijn dochter, wees niet bang. Alles wat je gezegd hebt, zal ik voor je doen, want iedereen in de poort van mijn volk weet, dat je een deugdzame vrouw bent.’ |
de ‘choeppah’ (huwelijksbaldakijn) de ‘choeppah’ |
(huwelijksbaldakijn) Openbaring 7:15 Daarom zijn zij voor de troon van GOD en dienen Hem dag en nacht in de Tempel, en Hij die op de troon zit, zal bij hen wonen. (Aramese Peshitta NT) Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn Tent over hen uitspreiden. (Griekse NT) Wij vinden in Jes. 4:5 een prachtige tekst over het toekomstige huwelijksbaldakijn dat God zal instellen over Jeruzalem: ‘... dan zal de HEERE overdag een wolk scheppen over heel de Woning op de berg Sion en over haar samenkomsten, en ’s nachts rook en de glans van een vlammend vuur, want over alles wat heerlijk is, zal een huwelijksbaldakijn zijn.’ |
6. |
-- |
de (twee) getuigen Ex. 19:10, 24 Mozes en Aäron |
de (twee) getuigen Ruth 4:2, 9, 10 de tien oudsten-getuigen, die het volk vertegenwoordigen |
de (twee) getuigen |
de (twee) getuigen Openbaring 11:3 |
7. |
-- |
de ‘ketoebah’ (de huwelijksakte) |
de ‘ketoebah’ (de huwelijksakte)
|
de ‘ketoebah’ (de huwelijksakte) de ‘ketoebah’ (de huwelijksakte) We zullen gelijkvormig aan Hem zijn. We zullen Hem zien zoals Hij is. |
|
8. |
-- |
-- |
Ruth 4:11, 12 Het bruiloftsmaal wordt niet genoemd, maar de sfeer van feestelijkheid is wel te proeven, nu Boaz Ruth als zijn vrouw heeft verworven. |
maaltijd en feest met de gasten als bruidegom en bruid uit de ‘choeppah’ treden |
maaltijd en feest met de gasten als bruidegom en bruid uit de ‘choeppah’ treden |
|
|
|
|
|
|
Als het volk na drie dagen gereinigd is en klaar is, is het getuige van de donderslagen, bliksemstralen, de zware wolk en het ramshoorngeschal bij het neerdalen van God op de berg (‹Ex. 19:20; 20:18›). Mozes doet het volk tot God naderen, die verborgen is in de berg, die gehuld is in rook omdat de HEERE in vuur op de berg neerdaalde en de rook daarvan steeg op als de rook van een oven. De berg beeft ervan en ook het volk (‹Ex. 19:18, 19; 20:18›). De HEERE daalt neer op de berg en Mozes sprak en God antwoordde in de donder (‹vergelijk Ps. 29›).
Daarop beklimt Mozes voor de tweede keer de berg (‹Ex. 19:20›).
God stuurt hem terug om het volk en de priesters op afstand te houden, en om daarna met Aäron bij hem te komen.
Mozes daalt af en sprak tot het volk. We lezen nergens dat Aäron met hem meeging, maar toch kan het zo zijn dat Aäron zowel de eerste keer als de nu volgende keren mee omhoog was gegaan als Mozes’ vaste begeleider sinds het optreden bij Farao, maar eerder lijkt het dat dat niet geval was, niet alleen omdat het nergens openlijk wordt vermeld, maar ook omdat het zeker is dat Aäron, gedurende de 40 dagen dat Mozes op de berg was (‹Ex. 24:18›), beneden achterbleef met het volk dat in afgoderij verviel. Mozes treedt op als ‘huwelijksbemiddelaar’ tussen God en het volk (Ex. 19:1, 7, 8, 14, 17, 19, 20, 24, 25; 24:1, 13, 18›) en de ondertrouwakte is de Wet. In Exodus 17 zien we echter dat Jozua aan de zijde van Mozes meestrijdt tegen Amalek (‹Ex. 17:9, 10, 13, 14›) en in Ex. 24:13 lezen wij dat Jozua met Mozes mee de berg opgaat terwijl de oudsten en Aäron achterblijven.
Dan worden in Exodus 20 de Tien Geboden bekend gemaakt. Van de tien geboden zijn er negen in een ontkennende gebiedende wijs, alleen het vijfde gebod is positief, maar daar staat een dubbele ontkenning tegenover in het 10e gebod:
1. |
Je zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. |
2. |
Je zult geen gesneden beeld maken ... |
3. |
Je zult de Naam van de HEERE, je GOD, niet ongepast gebruiken, want de HEERE zal niet onschuldig houden wie zijn Naam ongepast gebruikt. |
4. |
Gedenk de sabbatdag, dat je die heiligt. Zes dagen zul je arbeiden en al je werk doen. De zevende dag is de sabbat van de HEERE, je GOD. Jij en je zoon en je dochter, je knecht en je slavin en je vee en ook de vreemdeling die binnen je poorten verblijft, mogen (op die dag) in het geheel geen werk doen. Want in zes dagen heeft de HEERE de hemelen en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HEERE de sabbatdag en heiligde die. |
5. |
Eer je vader en je moeder, opdat je dagen verlengd mogen worden in het land dat de HEERE, je GOD, je geeft. |
6. |
Je zult niet doden. |
7. |
Je zult niet geen overspel plegen. |
8. |
Je zult niet stelen. |
9. |
Je zult geen bedrieglijk getuigenis tegen je naaste afleggen. |
10. |
Je zult het huis van je naaste niet begeren. De vrouw van je naaste, zijn knecht, zijn slavin, zijn rund, zijn ezel, wat ook maar van je naaste is, je zult het niet begeren.” |
Er volgen nu aanvullende voorschriften met als eerste een herhaling van het verbod om afgoden te hebben, maar er komt een positief gebod tegenover, namelijk de eis om voor God een altaar te bouwen van aarde of van onbewerkte stenen, om daarop brandoffers en vredeoffers te brengen van het kleinvee en de runderen. God verlangt van het volk dus offers naar de eis op een altaar dat Hij gekozen heeft. Dit is geweldig belangrijk!
Daarnaast wordt in Exodus 21 de behandeling van Hebreeuwse slaven besproken, de rechtsspraak in geval van moord, doodslag, roof, geschillen tussen mensen, schade toegebracht aan je naaste door dieren die in je bezit zijn, schade aan dieren die door jouw toedoen in een put vallen en in geval van schade aan de naaste door een stotig rund.
In Exodus 22 wordt ingegaan op de voorschriften voor het beheer van bezittingen van de naaste, op toverij en sexuele gemeenschap met diren komt de doodsstraf te staan, en er worden voorschriften gegeven voor de houding tegenover de vreemdeling, de weduwe en de wees en voorschriften ten aanzien van overheden in de hemel en op de aarde, en de voroschriften voor het geven van de eerstelingen van graan- en wijnooogst, de eerstgeborene van de zonen, alsmede van de runderen en het kleinvee en tenslotte nog een voorschrift om geen vlees van een in het veld omgekomen, verstikt dier te eten. Dat vlees moet aan de honden gegeven worden.
In Exodus 23 lezen wij over diverse vormen van oprechte eerlijkheid, van onpartijdige rechtstoepassing, over het sabbatsjaar d.w.z. het zevende jaar waarop akekrs onbezaaid en onbewerkt dienen te blijven. Verder wordt ook het verbod op afgoderij aangescherpt, de drie feesten per jaar dienen onderhouden te worden: het Feest van de Ongezuurde Broden, het Wekenfeest of het Feest vande Oogst, en het derde Feest wordt niet genoemd, maar dat is het Loofhuttenfeest (‹zie Lev. 23›)
Een aparte bijzonder voorschriften volgen in vs. 18 en 29: “Je zult het bloed van mijn offer niet met iets gezuurds offeren, en het vet van mijn feestoffer zal niet de hele nacht door blijven liggen tot de morgen. Het eerste van de eerstelingen van je grond, zul je in het Huis van de HEERE, je GOD, brengen. Je mag een geitenbokje niet in de melk van zijn moeder koken.”
De volle aandacht wordt tenslotte gericht op de grote rol die de Engel van de HEERE is toebedeeld in de wandel van het volk met God, namelijk om hen te beschermen en te leiden op de weg en hen in het land te brengen. Het verbod op afgoderij wordt herhaald en het gebod om alleen de HEERE te dienen wordt onderstreept met de zegeningen die dat met zich meebrengt. God zal de vijanden schrik aanjagen en langzaam aan voor hen uit verdrijven en zij, de Israëlieten, zullen heel het land in bezit nemen, vanaf de Wierzee tot aan de zee van de Filistijnen (d.w.z. de huidige Middellandse Zee›) en van de woestijn tot aan de Rivier de Eufraat.
Vermelding van de Wierzee als de oostelijke tegenhanger van de zee van de Filistijnen, bevestig nog eens de gedachte dat het volk Israël bij de uittocht door de oostelijke gelegen Golf van Aqaba, die onderdeel van de Wierzee is, getrokken is naar het Arabisch schiereiland aan de overkant en niet naar het zgn. Sinaïtische schiereiland.
In Exodus 24 lezen wij dat Mozes met Aäron, met zijn zonen Nadab en Abihu, en de zeventig van de oudsten van Israël door God opgeroepen worden om de berg te beklimmen en zich van verre voor God neer te buigen.
Voordat zij dat doen, geeft het volk het ja-woord ten aanzien van de ondertrouwovereenkomst: ‘alle woorden die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen.” (‹Ex. 24:3›).
Nu bouwt Mozes een altaar waarop geofferd wordt naar de eis. Dit is kennelijk een verwijzing naar de bruidsprijs, want al die offers staan voor niets en niemand anders dan voor Jezus Christus, het volmaakte Offer. De helft van het bloed van het slachtoffer gaat over het altaar en de andere helft over het volk. Het verbond is een bloedverbond, op basis van het bloed van het offerdier.
Dan klimt Mozes voor de derde keer de berg met de Aäron, Nadab en Abihu en de 70 oudsten van Israël.
“Zij zagen de GOD van Israël.
Onder zijn voeten zag het eruit als een plaveisel van saffier,
zo helder als de hemel zelf.
Hij strekte zijn hand niet uit naar de aanzienlijken van de zonen van Israël
en zij aanschouwden GOD en zij aten en dronken.”
Dan wordt Mozes opgedragen om met Jozua, zijn dienaar, om naar God op te klimmen om de twee stenen tafelen van de Wet in ontvangst te nemen.
De oudsten blijven bij het volk, met Aäron, die Hur als helper krijgt aangewezen (‹voor Hur zie Ex. 17:10, 12 - Hur hield met Aäron de armen van Mozes met de staf gestrekt in de strijd tegen Amalek›)
Mozes blijft met Jozua 40 dagen op de berg. In die tijd wordt hij kennelijk onderwezen over de bouw van de Woning en alle onderdelen daarvan zoals die hem worden opgedragen om te maken in Exodus 25-31.
8. De Woning, zijn constructie en zijn voorschriften (Ex. 25 - Ex. 31)
Het volk wordt opgeroepen om vrijwillig bij te dragen aan de bouw van de Woning. De bereidheid van het volk is groot (‹Ex. 35:4-29›). Met de aanstelling van twee vakbekwame mannen, Bezaleël en Aholiab, die door God speciaal met de Heilige Geest met allerlei kennis en inzicht worden vervuld, kan het werk beginnen. Zij krijgen alle gaven van het volk onder hun beheer (‹Ex. 36:1-7›)‚ en vervolgens kunnen de kleden en wanden van de Woning, de ark, de tafel met de toonbroden, de kandelaar, het reukofferaltaar, de priesterlijke zalfolie, het reukwerk, het brandofferaltaar, het wasvat, de voorhof, de olie voor de kandelaar, de priesterkleren, in het bijzonder ook de tuniek van de hogepriester met het borstschild met de 12 stenen met daarin de stenen genaamd de Urim en de Tummin, en de priesterlijke tulband gemaakt worden en wordt een Heiligdom bereid van 10 bij 20 meter als Woning op aarde voor de God van hemel en aarde (‹Ex. 35-39›). Het werk wordt vervolgens door Mozes goedgekeurd (‹Ex. 39:32-42›).
Als God alles aan Mozes heeft getoond en opgedragen, geeft God Hem de beide, door God Zelf met zijn vinger beschreven, stenen tafelen mee (‹Ex. 31:18›) en komt er een einde aan zijn derde ontmoeting met God op de berg.
9. Israëls ontrouw, voorspraak van Mozes voor hen (Ex. 32 - Ex. 34)
In Exodus 32 lezen wij dat tijdens Mozes afwezigheid door zijn verblijf van 40 dagen op de berg, het volk in ernstige afgoderij met het gouden kalf vervalt. Aäron geeft daaraan, zonder slag of stoot(‹Ex. 32:25›), zijn medewerking. Mozes bidt vurig tot God opdat Gods toorn zich zal afwenden en God krijgt berouw over het kwaad dat Hij het volk wil aandoen.
Mozes keert terug en daalt de berg af met de twee stenen tafelen in zijn hand, maar uit ontzetting en uit toorn over de afgoderij van het volk die hij beneden gekomen aantreft, gooit hij de twee stenen tafelen op de grond. Het afgodsbeeld wordt verpulverd en verbrand en het as wordt op het water uitgestrooid en hij geeft dat water aan de Israëlieten te drinken. Aäorn wordt ter verantwoording geroepen en met hulp van de Levieten vindt er een zuivering onder het volk plaats, met 3000 doden als gevolg, waarmee wij zien dat de Wet tot de dood leidt en het Evangelie van Jezus Christus ten leven, want op de dag van de uitstorting van de Heilige Geest, toen de Bruidsgemeente in ondertrouw ging met haar hemelse Bruidegom Jezus Christus kwamen er 3000 mensen tot Leven door hun bekering (‹zie Hd. 2, in het bijzonder vs. 41›). Daarna klimt Mozes weer de berg op naar de HEERE (‹Ex. 32:30, 31›) en in zijn voorbede weer voor het volk op de bres gaat staan. Hij krijgt een bevestiging ten aanzien van de opdracht om naar het beloofde land te gaan en de toezegging dat de Engel van de HEERE met het volk mee zal gaan.
In Exodus 33 lezen wij dat God zelf niet in hun midden mee kan optrekken, maar dat de Engel van de HEERE hen wel zal voorgaan. Mozes zet een tent op buiten de legerplaats, er ver van af, en het volk diende buiten voor de eigen tent in het legerkamp te gaan staan als Mozes naar deze Tent van samenkomst buiten de legerplaats ging waar wolkzuil tot hem kwam en Hij met Mozes sprak, zoals wij in Ex. 33:11 lezen:
“De HEERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht,
zoals een man met zijn vriend spreekt.
Daarna ging hij weer naar het kamp terug,
maar zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, de jongeman,
week niet uit het midden van de Tent.”
In de gedaante van de Engel van de HEERE spreekt God met Mozes zoals een man met zijn vriend spreekt. Dan vraagt Mozes aan God om hem zijn wegen bekend te maken, opdat Mozes God mag kennen (‹zie Ex. 33:13; Ps. 103:7›) en dat God Zelf met hen mee zal gaan, en God zegt hem die beide dingen toe.
Daarop vraagt Mozes om Gods heerlijkheid te mogen zien, maar pas nadat God Mozes met zijn hand heeft bedekt en een rots heeft opgesteld, gaat de heerlijkheid van de HEERE aan hem voorbij als Mozes de berg voor de vierde keer opgeklommen is (‹Ex. 34:4-7›) en bijgevolg straalt het aangezicht van Mozes zonder dat hij het zelf merkt.
God hernieuwd zijn verbond met het volk (‹Ex. 34:10-26›). Mozes gelaat straalt nog van het bedekt zien van de heerlijkheid van God, als hij na nog een keer veertig dagen van de berg afdaalt (‹Ex. 34:29-34›) met de twee stenen tafelen die hij opdracht van God beschreven heeft. De eerste keer had God deze zelf met zijn vinger beschreven.
Iedere keer als Mozes’ gelaat straalde, deed hij voortaan een bedekking over zijn gezicht bij het voorlezen van de Wet, zoals wij daar ook over lezen in 2 Kor. 3:12-18.
Mozes met de twee stenen tafelen van de Wet - een olieverf schilderij van Guido Reni (1575–1642) ( Public Domain )
10. De oprichting van de Woning of Tabernakel (Ex. 35 - Ex. 40)
Nu mag alles in elkaar en op zijn plaats gezet worden en is de aardse Woning van God, die naar een hemels ontwerp is gemaakt, gereed. Een wolk overdekt de Woning en de heerlijkheid van de HEERE vult de Woning zodat Mozes er niet meer kan binnengaan. De wolk wordt de reisgids voor het volk, overdag als een wolk, in de nacht als een vuur en als zij hun tenten opslaan en de Woning weer oprichten dan kwam die wolk bovenop de Woning te rusten (‹Ex. 35-39›)
Het boek Exodus spreekt van
- een AARDSE UITTOCHT uit de wereld van Egypte, uit de zonde en slavernij waarvan Egypte het beeld is
- een AARDS BELOOFD LAND
- een AARDSE WONING
- een AARDSE HOGEPRIESTER.
Ook het boek Openbaring spreekt van al die dingen, maar dan wel van de HEMELSE variant van al die dingen:
- een UITTOCHT naar de HEMEL
- een HEMELS VADERLAND
- een HEMELSE WONING
- een HEMELSE HOGEPRIESTER.
Het is belangrijk om het boek Exodus te leren begrijpen vanuit beide perspectieven, want het schaduwbeeld is verbonden met de werkelijkheid en de werkelijkheid is Christus, die in het boek Openbaring zo vol in beeld komt als de Werkelijkheid die is en die komt.
SLOTOPMERKING
De Vijf Boeken van Mozes, de Wet, is in chronologisch keurig geordend:
1. |
Genesis |
Genesis loopt van de scheppingsdagen tot op de aankomst van het volk in Egypte en de dood van Jozef en de laatste woorden van het boek luiden: “Jozef stierf toen hij honderdtien jaar was. Zij balsemden hem en men legde hem in een kist in Egypte.” (‹Gen .50:26›). |
2. |
Exodus |
Exodus eindigt na het eerste jaar van de tocht zoals wij lezen in Ex. 40:17 “In de eerste maand van het tweede jaar, op de eerste van de maand, vond het opzetten van de Woning plaats.” |
3. |
Leviticus |
Leviticus werd blijkens Lev. 1:1 na het opzetten van de Woning aan Mozes gegeven met de woorden die hij moest doorgeven en opschrijven. Dit gebeurde dus na de eerste van de eerste maand van het tweede jaar (‹zie Ex. 40:17›) en voor het begin van de tweede maand (‹Num. 1:1,›). Op die dag begin het volk zich onder Gods leiding klaar te maken voor het vertrek. |
4. |
Numeri |
Numeri strekt zich uit over het tijdvak van de twintigste dag van de tweede maand van het tweede jaar (‹Num. 1:1, 10›) tot halverwege het veertigste jaar (‹Num. 33:38›). |
5. |
Deuteronomium |
Deuteronomium komt tot stand in de tweede helft van het veertigste jaar, te beginnen vanaf de elfde maand (‹Dt. 1:3›) |
____________
Bronnen: |
christipedia.nl |
|
H. Henry Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965 |
|
C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1951 |
|
|
Bewerking: |
redactie EBV - 1 juni 2023 |