Overige brieven

1 Johannes

De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. 


Inleiding 

De eerste brief van Johannes, ook genoemd 1 Johannes, is de eerste brief van de drie brieven van de apostel Johannes in het Nieuwe Testament.  

Volgens de traditie woonde de apostel Johannes in Jeruzalem en zorgde hij voor Maria, de moeder van Jezus, zoals Jezus Christus Hem vanaf het kruis had opgedragen (‹Jh. 19:25-27›).  Vlak voor de val van Jeruzalem trok hij, net als veel andere christenen, weg uit die stad. De Hebreeënbrief spoort daar in zekere zin toe aan (‹Heb. 13:13, 14›), maar ook zouden de christenen aan de woorden van Jezus gedacht kunnen hebben, over het vluchten naar de bergen van Judea (‹Mt. 24:15-20›). Hoe dan ook, de geschiedkundigen zeggen dat veel Joodse christenen uit Judea vluchten naar Pella. Dit lezen wij in ‘De Kerkgeschiedenis’ van Eusebius (‹3, 5, 3›):

“De gelovigen van Jeruzalem werden voordat de oorlog (‹met de Romeinen›) begon door een Godsspraak in een openbaring gewaarschuwd om de stad te verlaten en te gaan wonen in één van de steden van Perea, genaamd Pella. Daar gingen degenen die in Christus geloofden heen vanuit Jeruzalem, zodat alle heiligen de koninklijke stad van de Joden en ook heel Judea verlaten hadden ...” 

Ook Epiphanius van Salamis getuigt in zijn geschriften van deze vlucht. Hij schrijft:

“De secte van de Nazarenen is te vinden in Beroea in de streek van Coele-Syrië (dat is heel Syrië of anders de Beka Vallei) en de Decapolis in de streek van Pella en in Basanitis (Batanea) in de plaats Kokaba (Chochabe in het Hebreeuws). Daar ontstond die (sekte) na de uittocht uit Jeruzalem, toen alle discipelen in Pella (in het Overjordaanse) gingen wonen (deze stad, zo zegt men, is deel van de Decapolis), omdat Christus hen had opgedragen om Jeruzalem te verlaten en weg te gaan met het oog op de belegering. Vanwege deze raad woonden zij in Perea nadat zij naar die plaats waren gegaan, zoals ik al gezegd heb” (‹Epiphanius, Panarion 29,7,7-8; 30:2, 7; Ephanius: Over gewichten en maten, 15›)  

De plaats Pella wordt gewoonlijk in Noord-Jordanië gedacht, dichtbij Syrië, of anders gezegd in het Overjordaanse op de helft van de afstand van de rivier Jordaan tussen de Dode Zee en het Meer van Galilea. Anderen menen dat er een Pella was, dat noordelijker lag, in Syrië. Sommigen denken zelfs in de regio ten zuiden van Edessa, wat een belangrijk christelijk centrum werd, maar dat laatste is beslist een minderheids-standpunt. Wel is het zo Taddeüs de apostel is waarvan men aanneemt dat hij actief was in het gebied van Edessa, het tegenwoordige Urhoy in Turkije, op de grens met Syrië. Hij zou ook werkzaam geweest zijn in heel het gebied van Libanon, Syrië, Mesopotamië en Perzië. 

De traditie leert dat Johannes uiteindelijk in Efeze terechtkwam (‹mogelijk met Maria, de moeder van Jezus›) om daar zijn werk als apostel voort te zetten, m.n. onder de gemeenten in Klein-Azië. Efeze was in die tijd uitgegroeid tot wellicht het belangrijkste centrum van de christenheid.  

De brief bevat geen enkele duidelijke aanwijzing dat de schrijver de apostel Johannes was, maar de grote overeenkomst in stijl, taalgebruik en thematiek, wijst er zo goed als zeker op dat de schrijver van deze brief dezelfde is als de schrijver van het Evangelie van Johannes. Ook het feit dat hij ooggetuige was van het optreden van Jezus Christus (‹1 Jh. 1:1-5, 14›) wijst erop dat de apostel Johannes de schrijver van de brief is. Het auteurschap van de apostel Johannes wordt overigens ook bevestigd in de oudchristelijke traditie. Polycarpus, een leerling van Johannes rond 70-155 n. Chr., Justinus de Martelaar en Ireneaus (een leerling van Polycarpus - 140-202 n. Chr.), Clemens van Alexandrië (ong. 150-215 n. Chr.) en Tertullianus (160-220 n. Chr.) getuigen in hun geschriften van het bestaan van de brief.  

De brief is waarschijnlijk geschreven in Efeze, waar Johannes lange tijd de gemeente leidde. 

Hoewel de brief geen geadresseerde noemt, was hij geschreven aan christenen die de schrijver persoonlijk kende gezien de aanspreektitel “mijn kinderen” (‹1 Jh. 2:1›), hoogstwaarschijnlijk aan de gemeenten van Klein-Azië, waar Johannes nauw bij betrokken was. De schrijver spreekt van ‘vaders’, ‘jongemannen’ en ‘kinderen’ (‹1 Jh. 2:13, 14, 18›), wat betekent dat er jongere en oudere christenen waren en dat de gemeente al lang bestond. Uit 1 Jh. 2:7, 8 (‹zie ook Jh. 13:34, 35›), waar het gaat over een nieuw en oud gebod, valt mogelijk af te leiden dat het om christenen ging met een Joodse achtergrond. 

De brief werd door Johannes op hoge leeftijd geschreven, misschien rond het jaar 90 n. Chr. Deze late datum hangt ook samen met de traditioneel late datum die men aan het boek Openbaring toekent nl. ook rond 90 n. Chr. Er zijn echter belangrijke aanwijzingen dat het boek Openbaring voor 70 n. Chr., vlak na de dood van de apostelen Paulus en Petrus, tot stand is gekomen in de dagen van keizer Nero (‹zie de Inleiding bij het boek Openbaring›). Misschien dat de  3 brieven van Johannes ook eerder tot stand zijn gekomen. 


Inhoud van de brief

Waarschuwing tegen de gnostische leer

De eerste brief van Johannes bevat een krachtige waarschuwing tegen het loslaten van de belijdenis dat Jezus Christus God is die mens werd. Allerlei dwalingen, m.n. uit de hoek van de mystieke en in moreel opzicht zedeloze gnostiek, die de godheid van Christus aanvaardden maar zijn mens-zijn verwierpen. bedreigden de gemeente van binnen uit door valse leraren. Volgens deze leer zou Jezus niet in het vlees gekomen zijn (‹1 Jh. 4:2›). In deze leer kon het vlees zijn gang gaan, want deze stond los van de geest zo leerde men. De geest kon los van het vlees, een verheven leven leiden en tot grote hoogten rijzen. De mens had een goddelijke vonk in zich, in zijn geest, en kon van daaruit tot goddelijkheid uitgroeien, een gedachte die door en door menselijk is en neerkomt op de gedachte: ‘ik kan mezelf wel redden’. Volgens deze leer was het lichaam slecht en daarom had Christus een schijnlichaam en was hij ook slechts ogenschijnlijk gestorven.

De apostel Johannes, die heel nauw met Jezus had opgetrokken, die zelfs zijn vriend was en aan zijn borst gelegen had bij het Avondmaal, die Hem zo goed als mens had gekend, zegt nadrukkelijk dat wie die leer aanhangt, een leer aanhangt die uit de geest van de antichrist, de valse christus, komt (‹1 Jh. 4:2-3›). In de gnostiek wordt ook ontkend dat Jezus God is. Hij is uit God voortgekomen, maar Hij bestond volgens die leer niet van eeuwigheid af. Maar 1 Jh. 5:20 zegt: 

Wij weten, dat de Zoon van GOD gekomen is 

en ons verstand gegeven heeft om de Waarachtige te kennen

 en om in de Waarachtige te zijn, in zijn Zoon Jezus Christus. 

Hij is de ware GOD en het eeuwige Leven. 

Johannes gaat in tegen het ontstaan van allerlei persoonlijke leringen, persoonlijke opvattingen over God en Jezus Christus, omdat hij spreekt van ‘de waarheid’ in 1 Jh. 1:6, 8; 2:4, 21; 3:18, 19; 4:6; 5:6. Paulus spreekt in dit verband van ‘andere leringen’ (1 Tm. 1:3) en van ‘leren van demonen’ (1 Tm. 4:1)

In Efeze was Cerinthus de leider van de gnostische leer. Hij beriep zich erop dat hij innerlijke mystieke ervaringen had en verheven kennis van God bezat, maar hij was een genotzuchtig mens vol zinnelijke begeerten. Onder de gnostici waren er die erop los leefden, maar er waren er ook die door een ascetische leefwijze, geestelijke vooruitgang wilden boeken. Johannes waarschuwt de gelovigen en houdt hen voor dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, en moedigt tegelijkertijd de gelovigen aan om in het licht, in de liefde en in de waarheid te wandelen. Dat is het bewijs van waarachtige wedergeboorte. Johannes roept dringend op tot levensheiliging. Zonde hoort niet bij iemand die uit God geboren is, aan de andere kant moet niemand beweren dat hij zonder zonde is. Heb je toch gezondigd, bij God is vergeving indien je tot Hem komt met belijdenis van schuld. 

Prachtig is de uitspraak: God is licht en in Hem is in helemaal geen duisternis (1 Jh. 1:5), een uitspraak waarbij wij ook moeten denken aan Jak. 1:17 waar we lezen dat God de Vader van de lichten is, maar ook aan Jezus’ blinkend witte klederen bij de verheerlijking op de berg (Mk. 9:3), aan de woorden uit 1 Tm. 6:16 dat God in een voor mensen ontoegankelijk licht woont en aan Op. 1:14-16 waar wij lezen dat Jezus’ hoofd en haar wit als wol waren. 

Aan het slot waarschuwt Johannes voor de verleiding van de wereld en sluit hij zijn eerste brief af met de opmerkelijke zinsnede: ‘Mijn kinderen, onthoud je van afgoderij!’. Zoals de apostel Paulus ook zegt: ‘Jullie kunnen niet de beker van onze Heer drinken en de beker van de demonen, en jullie kunnen niet deelnemen aan de tafel van onze Heer en aan de tafel van de demonen.’ (1 Kor. 10:21).


Actuele betekenis

Ook in deze tijd is er een overvloed van demonische invloeden die de gedachten en leefwijze van christenen aftrekken van de toewijding aan Jezus Christus. Het onderwijs van Johannes is nog steeds erg actueel, want veel christenen hebben ontzag voor demonische leringen, zij vinden het heel wat en zijn er van onder de indruk, maar ze zijn verleid en beseffen het niet. 

Uit het bovenstaande wordt duidelijk hoe zeer de islam als het ware gevoed wordt door dit soort gnostisch, antichristelijk denken (‹dat trouwens ook terug te vinden is in het Arianisme, in de leer van de Jehova-getuigen, de leer van de Mormonen en in de vrijzinnige ‘theologie’›). De islam ontkent de Godheid van Jezus Christus, het bestaan van Jezus Christus voor zijn menselijke geboorte, zijn eeuwige Zoonschap van God en zijn Zoonschap als Mens (‹de Mensenzoon›) (‹zie ook 1 Jh 2:22-23›), zijn kruisdood en het goddelijke gezag van de Bijbel. De islam legt sterk de nadruk op een formele geestelijke eenheid onder haar aanhangers, maar niet op een wandel in het licht. Wie de geloofsbelijdenis met de lippen uitspreekt, is moslim. De islam verschilt met al die gnostische stromingen daarin dat het haar doel is om heel de wereld te onderwerpen. 

 

Indeling 

Roger Liebi stelt dat de structuur van de eerste brief van Johannes parallel loopt aan de ordening van de boeken van Mozes, waarbij Genesis het boek van het Begin is, Exodus het boek van de Verlossing, Leviticus het boek van de Offerdienst en van heiligheid, Numeri het boek van de Woestijnreis en Deuteronomium het boek van de Gehoorzaamheid.

I. 1 Jh. 1:1 - 2:11 

1 Jh. 1:1-5  -  Genesis:  Het begin in het Licht
Kernwoorden: begin (Gen. 1:1); licht (Gen. 1:3); duisternis (Gen. 1:2, 4, 5); leven (Gen. 1:20, 21, 24, 30; 2:7; 2:9; 3:22, 24) 

1 Jh. 1:6-10  -  Exodus: Gemeenschap met God door het Bloed van Jezus Christus
Kernwoorden: bloed (Ex. 12); gemeenschap in het licht (Ex. 10:23); duisternis - licht (Ex. 10:21-23); leven in het licht (Ex. 13:21-22) 

1 Jh. 2:1-2  -  Leviticus: Verzoening
Kernwoorden: verzoening van onze zonden (Lev. 16); Verzoener (Lev. 8 en 16); de Rechtvaardige (Lev. 16:4) 

1 Jh. 2:3-6  -   Numeri: Leven overeenkomstig Gods geboden
Kernwoorden: wandelen (Num. 1 e.v.: de omzwerving door de woestijn); de geboden houden versus de geboden niet houden; zijn Woord houden (Num. 6:37-41; ongehoorzaamheid tijdens de omzwerving door de woestijn) 

1 Jh. 2:7-11  -  Deuteronomium: Het nieuwe en het oude gebod
Kernwoorden: oude gebod - nieuwe gebod (Deut. 1 e.v. : de herhaling van Gods geboden in de woestijn en de nieuwe geboden voor het land); het oude gebod: het Woord (in het boek Deuteronomium komen wij ruim 50 keer het woord ‘bewaren’ of ‘houden’ tegen en ook het woord ‘horen’) 

II. 1 Jh. 2:12 - 3:24 

1 Jh. 2:8-27  -  Genesis: De ware leer vanaf het begin
Kernwoorden: begin (Gen 1:1; 1 Jh. 2:13, 14, 24); valse christus(sen); verleiden (Gen. 3); begeerte van het lichaam, begeerte van de ogen, de hoogmoed van het leven (Gen. 3:6; 1 Jh. 2:16) 

1 Jh. 2:28 - 3:3  -  Exodus: De wereld en Gods geliefde volk 

Kernwoorden: wereld - kinderen van God (Exodus: Egypte – de kinderen van Israël) 

1 Jh. 3:4-12  -  Leviticus: Het wegnemen van de zonde
Kernwoorden: zondigen tegenover niet zondigen (ongeveer 150 keer vinden wij in Leviticus de term ‘heilig’ of ‘heiligen’ enz.); zonden wegnemen (Lev. 16), de broeder liefhebben (Lev. 19:18) 

1 Jh. 3:13-18 -  Numeri: Leef overeenkomstig Gods geboden
Kernwoorden: de tegenpool is de wereld - overgaan van de dood in het leven (Numeri: gescheiden van Egypte leven); het leven afleggen; liefhebben met daden en in waarheid (Numeri: de praktische levenswandel in de woestijn) 

1 Jh. 3:19-24  -  Deuteronomium: Gehoorzaamheid inzake de geboden
Kernwoorden: de geboden houden; doen wat Hem welgevallig is (in het boek Deuteronomium worden de geboden voorgehouden en er wordt gehoorzaamheid geëist) 


III. 1 Jh. 4:1-5:5 

1 Jh. 4:1-3  -  Genesis: scheiding tussen dwaling en waarheid
Kernwoorden: de geesten beproeven; niet ieder geest geloven (Gen. 1:4 - scheiding tussen licht en duisternis; Gen. 3: verleiding door de satan) 

1 Jh. 4:4-6  -  Exodus: Scheiding tussen Gods volk en de verleiders
Kernwoorden: uit God – uit de wereld (Ex. 10:23 - Egypte in de duisternis – Israël in het licht; Ex. 8:23 - scheiding tussen mijn volk en jouw volk.)  

1 Jh. 4:7-10  -  Leviticus: het Offer van Jezus
Kernwoorden: verzoening van onze zonden (Lev. 16) 

1 Jh. 4:11-21  -  Numeri: Leven naar Gods wil
Kernwoorden: liefhebben, liefde, dag van het oordeel, vrees, vrezen, vrijmoedigheid (Numeri: het oordeel over het volk in de woestijn; de trouw van Kaleb en Jozua - Num. 32:12) 

1 Jh. 5:1-5  -  Deuteronomium: de geboden houden en bewaren = liefde tot God
Kernwoorden: zijn geboden (Deuteronomium - de bekendmaking van de geboden); liefde tot God (Deut. 6:1 -  Hoor, Israël!)  


IV. 1 Jh. 5:6-21 

1 Jh. 5:6-13  -  Genesis: God heeft ons eeuwig leven gegeven
Kernwoorden: leven (Gen. 1:20, 21, 24, 30; 2:7, 9; 3:22, 24); God tot een leugenaar maken (Gen. 3); tekenen van de dood: water en bloed (Gen 2:17; 3:15, 19, 21) 

1 Jh. 5:14-15  -  Exodus: Gebedsverhoring
Kernwoorden: vragen, verhoren (Ex. 3:7-9) 

1 Jh. 5:16-17  -  Leviticus: Priesterlijke voorbede
Kernwoorden: vragen (Lev. 1-7);  het door de priester brengen van een offer voor het volk (Lev. 10:22-24); het eten van de zond- en schuldoffers door de priester (Lev. 6:22; 7:6-7). 

1 Jh. 5:18-19  -  Numeri: wie uit God geboren is tegenover wie uit de wereld geboren is
Kernwoorden: uit God geboren zijn; zich voor de wereld bewaren; de wereld ligt in de boze (Num. - het verloste volk trekt door de barre woestijn met zijn gevaren; Num. 32:12 - de trouw van Kaleb en Jozua) 

1 Jh. 5:20-21  -  Deuteronomium: het kennen van de Waarachtige
Kernwoorden: verstand geven (Dt. 1,5); de Waarachtige kennen (Dt. 4:39; 8:5; 11:2; 29:6); onthoud je van afgoderij (Dt. 4:15, 23; 5:7; 6:14; 7:4, 16, 25; 11:16; 12:3; 18:20) 


Bronnen:

christipedia.nl


H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965


Roger Liebi: Einführung in den 1. Johannesbrief 



Bewerking: 

redactie EBV - 1 januari  2025