Paulus’ brieven aan de gemeenten

KOLOSSENZEN

De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. 


Inleiding 


Kolosse (‘kolossai’ betekent wsl. zoiets als ‘kolossaal’ of ‘een kolos van een beeld’) lag in het huidige Turkije ongeveer een kleine 10 km. van Laodicea vandaan aan de kant van de rivier Lycus, die water toevoerde naar de grote rivier de Meander, die bij Milete (waar Paulus de oudsten van Efeze naar toe liet komen) in de Middelandse Zee  uitmondde, waar verschillende volken woonden. Tegenover Laodicea (ook wel de stad van Zeus genoemd) lag Hiërapolis. De drie steden lagen aan de voet van de berg Kadmos. 

Kolosse, lag in Frygie in Klein-Azië, en was aanvankelijk een invloedrijke stad liggend aan een handelsroute van Sardes naar Konya (Oost-Turkije)  tussen Oost en West. Ook de legers van Xerxes (481 v.Chr.) en Cyrus de Jongere (401 v. Chr.) marcheerden er doorheen, omdat dat de aangewezen route was. In de 1e eeuw voor Christus kwam Laodicea tot bloei. Het was opgericht tussen 261-253 v. Chr. door Antiochus II Theos, de koning van Syrië, ter ere van zijn vrouw Laodike. De stad was aanvankelijk onderdeel van het koninkrijk Pergamum, dat in 133 v.Chr. naar de Romeinen overging. Laodicea had grotendeels de financiële en commerciële rol van Kolosse overgenomen. De streek was bekend voor haar wolproductie (een gebied van herders en schapen) en bij Hiërapolis waren warmwaterbronnen waarin men baadde en waaruit men water dronk om medische redenen. Kolosse had beken met fris en koud water, dat o.a. naar Laodicea werd gekanaliseerd, waardoor Laodicea tussen warm en lauw water in lag. Daarom is de beeldspraak van Openbaring 3 zo bijzonder treffend, omdat de hartsgesteldheid van de gelovigen in Laodicea als ‘lauw’ wordt gekarakteriseerd, zij ging op ‘haar lauweren rusten’.  

De mensen spraken waarschijnlijk Frygisch, dat naast Lycaonisch, Mysisch en Lydisch in Klein-Azië gesproken werd, zoals wij weten uit het boek Handelingen. Het Grieks vormde de belangrijke algemene cultuur- en handelstaal in heel het Griekse Rijk. Dat was ook gunstig voor de verspreiding van het Evangelie. Het huidige Turkse volk is pas eeuwen later vanuit Mongolië in dit gebied komen wonen en heeft zich vermengd met de oorspronkelijke bewoners. 

Kolosse, Laodicea en Hiërapolis werden door een aardbeving verwoest in 17 v. Chr. (onder keizer Tiberius) en later in 60 n.Chr. Bij de tweede keer herbouwde Laodicea zelf de stad uit de rijkdommen die zij voor die tijd had verworven. Rond 400 n. Chr. had Kolosse opgehouden een stad te zijn. Er zijn nooit echt opgravingen gedaan, maar een theater en een paar gebouwen zijn noch te zien. Tegenwoordig is er een stadje Chonas in Turkije, waar de ruïnes van het vroegere Kolosse dichtbij liggen. 


Paulus en de gemeente in Kolosse

De gemeente in Kolosse werd door Paulus verondersteld in nauw contact te staan met de gemeente in Laodicea en de gemeenten werden geacht de brieven die Paulus aan elk van hen schreef, bij elkaar te laten voorlezen (Kol. 4:16). Dat leert ons iets over de lokale samenwerking tussen christelijke gemeentes. In de slotgroet worden ook de beide gemeentes Laodicea en Hiërapolis in één adem genoemd (Kol. 4:13).   

De brief is zeer waarschijnlijk rond 60-61 n. Chr. door Paulus (Kol. 1:1, 23; 4:18) vanuit zijn eerste gevangenschap in Rome geschreven, met medewerking van Timotheüs (Kol. 1:1), tegelijk met die aan Efeze, Filippi en aan Filemon. De brieven gingen met Tychicus, vergezeld door Onesimus, mee naar Klein-Azië (Kol. 4:12, 13 en Flmn. 1:23). Je vindt uitdrukkingen in de Kolossenzenbrief die onmiddelijk doen denken aan uitdrukkingen in de Efezebrief. 

Paulus had een bezoek gebracht aan Frygië en Galatië (Hd. 18:23), maar waarschijnlijk was de gemeente in Kolosse toen nog niet ontstaan. Later heeft Paulus twee jaar in Efeze onderwezen (Hd. 19:10). In die tijd ging het woord uit naar allen in Azië, zowel naar Joden als niet-Joden. Mogelijk zijn Epafras, Filemon, Archippus en Appia door die prediking tot geloof gekomen (Filemon 1:1, 2). De gemeente is waarschijnlijk door het initiatief van Epafras ontstaan (over Epafras, lees Kol. 1:7, 8;  Kol. 4:12-17, Filemon 1:23). Paulus heeft Kolosse mogelijk nooit zelf bezocht (Kol. 2:1), maar wij lezen in Kol. 1:9-14 hoe hij, als apostel van Jezus Christus, de gemeente vanaf het eerste begin dat hij van hen hoort, in zijn gebeden opneemt en hen de grote belofte voorhoudt die zij, samen met hem, in Christus ontvangen hebben. Zo bouwt hij aan hun onderlinge relatie en hun gezamenlijke gerichtheid. Hij leidt hun blik af van het aardse (Kol. 1:13, 14), om hen uitzicht te geven op de hoop die voor hen in hemelen, in het licht, is weggelegd (Kol. 1:5, 12), en verbindt hen zo met zichzelf in de gerichtheid op het Koninkrijk van de geliefde Zoon (zie o.a. Mk. 1:11). Deze verandering van aardse naar hemelse gerichtheid wordt nog eens versterkt door het ‘loflied’ op Jezus Christus in Kol. 1:15-20, het beeld van de onzichtbare God en door Paulus aanmoedigingen om vast te staan in en niet af te dwalen van de hoop van het Goede Nieuws, het Evangelie (Kol. 1:23). Hij benadrukt ten slotte zijn dienende en lijdende rol als apostel ten behoeve van ‘de rijkdom van de heerlijkheid van dit geheimenis onder de volken, Christus in jullie, de hoop van onze heerlijkheid!’ 

De gemeente in Kolossenzen bestond hoofdzakelijk uit Griekse gelovigen ofwel ‘gehelleniseerde’, dat is ‘vergriekste’ burgers, maar ook uit Joden. Antiochus de Grote (‹=Antiochus III›) uit Syrië had 2000 Joodse families uit Babylon en Mesopotamie (tegenwoordig Irak) hierheen gebracht, die in ieder geval vertrouwd waren met de Aramese taal en die waarschijnlijk ook spraken, en later kwamen ook Joden uit Palestina hierheen, die waarschijnlijk ook Aramees als eerste taal hadden, aangetrokken door de wijn en door de baden in Frygië. William Barclay in zijn boek “Letters to the Philippians, Colossians and Thessalonians”, schat dat er rond 62 v. Chr. ongeveer 50.000 Joden in het gebied leefden. De Kolossenzenbrief noemt besnijdenis, feestdag, nieuwe maan of sabbat, en in Kol. 3:11 worden de verschillende etnische achtergronden uiteraard niet zomaar genoemd: ‘Daarbij (d.w.z. bij de verandering van de gelovige naar het wezen en karakter van Christus) is geen sprake van Jood of Arameeër, besnedene of onbesnedene, van Grieken of barbaren, van slaaf of vrije, maar Christus is alles en in allen.’ 

De verkeerde invloeden die Paulus bestreed, waren: (‹1›) het Judaïsme (in Hebreeën en Galaten leren wij daar veel over) waarvan hier de invloed wordt herkend door de term ‘besnijdenis’ maar ook door ‘nieuwe maan, sabbat, feestdag’ (Kol. 2:16,18) en (‹2›) een soort denken dat wel gnosticisme wordt genoemd (o.a. je hebt heel veel middelaren nodig om tot God te komen en de laatste is Jezus; maar ook ‘kennis is iets geheimzinnigs’, het is van kenners, van ingewijden d.w.z. mensen die het beter weten dan anderen). Het is terug te vinden in antroposofie, theosofie en rozekruisers, vrijmetselarij, mormonen, jehovah-getuigen e.a. De verzoening van Christus wordt afgewezen (we moeten de weg naar het paradijs door kennis zien te verkrijgen en niet door een offer en Jezus Christus wordt dus niet als Gods Zoon gezien. Vlak voor de val van Jeruzalem komt ook de apostel Johannes in deze streek rond Efeze wonen en ook in zijn brieven beluisteren we waarschuwingen tegen het gnostische denken.  (‹3›) asceticisme (dat is een uiterst sobere leefwijze leiden) van de Essenen (Col 2:8-9,16-23). (‹4›) engelenverering (ofwel op een verkeerde manier bezig zijn met de geestelijke wereld). De joodse rabbijnen hadden ook wel wat op met de engelenleer. De Farizeeën geloofden in de engelen en de opstanding (Hd. 23:8) en er waren ook mystieke (zeg maar ‘geheimzinnige’) richtingen die later uitmondden in wat we wel eens horen als ‘kabbala’. Er was een soort engelenverering in Kolosse (Theodoretus, Herodotus) i.v.m. de aartsengel Michaël. De engel zou de stad van een vloed hebben gered en werd ‘zodoende’ de beschermengel van de stad met een bijbehorend heiligdom. Het concilie in het nabijgelegen Laodicea in de 4e eeuw verbood de engelenverering.  

Steeds richt Paulus de aandacht van de  gelovigen in Kolosse op het feit dat in Jezus Christus heel de volheid van de Godheid lichamelijk woont. In Hem zijn zij volmaakt, want Hij is het Hoofd is van alle overheden en machten. (Kol. 2: 9, 10). Alle aantrekkelijkheid van een Judaïsme dat het geloof in de levende God verloren heeft, verbleekt hierbij, zoals duidelijk blijkt in deze woorden over de besnijdenis: 


“In Christus zijn jullie ook besneden met een besnijdenis, niet door mensenhanden, 

maar door aflegging van het lichaam van de zonden door de besnijdenis van Christus. 

Met Hem werden jullie begraven in de doop, 

en in Hem zijn jullie met Hem opgestaan 

omdat jullie geloofd hebben in de kracht van GOD, 

die Hem uit het verblijf van de doden heeft opgewekt.”

 (Kol. 2:11, 12)


Dan volgen in Kolossenzen 3  de nodige aanmaningen ten aanzien van de christelijke levenswandel, de reiniging van de zonden en het vervuld worden met de nieuwe mens, Christus in hen. Dat alles kan niet anders plaatsvinden als de harten niet bekleed worden met onderlinge liefde, die de band van de volmaaktheid is. De apostel spitst dat alles nog toe op de verhoudingen in het huwelijk en het gezin, en ook op de relaties tussen heer en knecht. Hij benadrukt daarbij dat er bij God geen aanziens des persoons is.

Opvallend is dat de hoofdstuk- en versindeling, zoals ook op andere plaatsen in de bijbel, wel praktisch en handig is, maar inhoudelijk niet altijd klopt. Het eerste vers van hoofdstuk 4 hoort nog helemaal bij het eind van hoofdstuk 3. Maar dan komt in Kolossenzen 4 een nieuw onderwerp: Paulus vraagt de gemeente voorbede te doen voor het werk van de Evangelieverkondiging waarin hij met anderen betrokken is en waarvoor hij in de gevangenis zit. 

Tenslotte sluit hij de brief af met de groeten aan de gelovigen in Kolosse van hem en zijn medewerkers. Zoals steeds doet Paulus dat met de namen erbij, wat toont hoezeer het leven en werk van de apostelen en de gemeenten van Jezus Christus doordrenkt is van persoonlijke betrokkenheid en liefde, naar het grote voorbeeld van hun Heer en Redder, Jezus Christus!  



Indeling van de brief


Deel 1 - de apostel en de gemeente - de gerichtheid op Christus

1 : 1-8    

Afzender en adressering. 

Dankzegging voor de goede berichten over de gemeente.

1 : 9-14    

Paulus voorbede voor de gemeente.

1 : 15 - 2 : 3 

De hoogheid en heerlijkheid van Christus. 

Deel 2 - het christelijk leven van dag tot dag

2:4-23    

Waarschuwingen tegen dwaalleringen en dwaalleraren

3:1-4:6  

Nieuw leven en eenheid in Christus met de daaruit voortvloeiende levensheiliging.

4:7-18    

Groeten aan de gemeente, van Paulus en zijn medewerkers.


****


Bronnen:

christipedia.nl


H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965


D. Guthrie en J.A. Motyer: New Bible Commentary - IVP, 3e editie, 1970


Barclay: Letters to the Philippians, Colossians and Thessalonians, 1e editie in 1956 door Westminster John Knox Press 

Bewerking: 

redactie EBV - 1 juni 2023