De plaats van de Tempel

‘The Temple Revealed’ (Christian Widener, 2020)


Inleiding 


Christian Widener is christen en ingenieur. Hij werd getroffen door de Bijbeltekst in Ezechiël 44:1-2 

“Toen bracht Hij mij terug in de richting van de buitenste poort van het Heiligdom, die uitzag op het oosten. Hij was gesloten. De HEERE zei tegen mij: “Deze poort zal gesloten blijven, hij mag niet geopend worden en niemand zal erdoor naar binnen gaan, omdat de HEERE, de GOD van Israël, daardoor naar binnen is gegaan, daarom zal hij gesloten blijven.”

Ezechiël profeteert in deze hoofdstukken over een toekomstige Tempel in het zgn. Duizendjarige Vrederijk,  voorzien van een gedetailleerde profetische beschrijving van de positie, bouw, constructie en de daarin verrichte Tempeldienst. 

Opvallend is dat Widener deze tekst in Ezechiël verbindt met de huidige situatie van de oostelijke poort die te zien is in de muur van het huidige Tempelcomplex, de zgn. Gouden Poort, zoals afgebeeld op de ansichtkaart hieronder. Deze poort is nl. al eeuwenlang dichtgemetseld en dus gesloten. 

 ebvs-goldengatejerusalem.jpg

Illustratie 1: De Gouden Poort of de Shushan Poort in de oostelijk muur is gesloten ...! -  ( Nikodem Nijaki  - CC BY-SA 3.0 )


Dat de Gouden Poort nu al eeuwen gesloten is zet aan het denken ... zou de profetie al betrekking hebben op de periode vanaf de val van Jeruzalem tot nu toe? Dat zeker niet! Het boek Ezechiël spreekt in Ez. 40-48 over de Tempel die gebouwd zal worden in het toekomstige 1000-jarige Rijk (‹zie Op. 20›). 

Hoe kan Widener nu de tekst in Ez. 44 over de toekomstige Tempel verbinden met de huidige dichtgemetselde poort? Het blijft voor ons enigszins raadselachtig, maar hij wijst zelf op Ez. 42:4-9 waar staat dat de heerlijkheid van de HEERE het Huis door de oostelijke poort binnengaat  ... maar dat is toch in de toekomst? Widener werpt tegen dat Jezus Jeruzalem binnenkwam zittend op een jonge ezel ... maar werpen wij tegen, dat was niet in heerlijkheid, maar in zijn nederige staat als Mens. Nee, het is niet de juiste verbinding, maar wel zet het aan het denken, want in beide gevallen gaat het om de oostelijke poort, tenminste als Jezus op de ezel inderdaad door die poort de Tempel binnenging. 

Verder verbindt Widener de talrijke islamitische graven vóór de oostelijke muur en poort van het Tempelgebied met de woorden uit Ez. 43:7-9 ...

“Hij zei tegen mij: ‘Mensenkind, dit is de plaats van mijn troon en de plaats van mijn voetzolen, waar Ik voor eeuwig wonen zal temidden van de zonen van Israël. Zij, het huis van Israël, zij en hun koningen, zullen mijn heilige Naam niet meer verontreinigen met hun hoererij en met de kadavers (van de afgoden) van hun koningen op hun offerhoogten, door hun drempel naast mijn drempel en hun deurpost naast mijn deurpost te zetten, met alleen een muur tussen Mij en hen in. Zo hebben zij mijn heilige Naam verontreinigd met hun gruweldaden die zij deden, zodat Ik hen verteerd heb in mijn toorn. Zij zullen hun hoererij en de lijken van hun koningen ver van Mij wegdoen en Ik zal voor eeuwig in hun midden wonen.’ ”

Ook hier denken wij niet dat de woorden van Ezechiël gericht zijn op de situatie van nu, maar vooral op de situatie van de Tempeldienst in Israël in de tijd van het koninkrijk, voor de val van Jeruzalem. Toch zetten de woorden ‘hun deurpost naast mijn deurpost’ Christian Widener aan het denken. Zou de Tempel misschien naast de Rotskoepel gelegen hebben, in tegenstelling tot wat de meerderheid van de onderzoekers denkt? En als dat zo was, dan moet daar toch bewijs voor zijn?!!

Hij komt in zijn onderzoek, waarbij hij met zijn gezin ook een bezoek aan Jeruzalem en Israël brengt, tot de conclusie dat dit inderdaad het geval geweest is.  De Tempel moet gelegen hebben op de exacte lijn van west naar oost, die getrokken kan worden van de Koepel van de Geesten (‘the Dome of the Spirits’) die ten noorden van de Rotskoepel op het Tempelplateau ligt en de dichtgemetselde oostelijke poort, de Gouden Poort, ook wel de Shusan Poort genoemd. Deze positionering plaatst de Tempel precies noordelijk naast de Rotskoepel en wel met de Bijbelse richting van west naar oost, waarbij men vanuit het Heiligdom uitkijkt op de Olijfberg die ten oosten van Jeruzalem ligt, waar Jezus niet alleen met zijn discipelen verbleef voordat Hij aan de Joden zou worden overgeleverd, maar waar Hij waarschijnlijk ook gekruisigd en begraven is en waar Hij ook spoedig vanuit de hemel zal terugkeren (Zacharia 14:4).  

ebvs-tempellocatie-abcd.jpg

Illustratie 2  

(Charles Wilson's 1871 "Recovery of Jerusalem" publication of the Ordnance Survey of Jerusalem  - Public Domain)

Een plattegrond van de Tempelberg en het Tempelplatform met A, B, C en D 

als aanduidingen voor de vier belangrijkste visies op de plaats van de Tempel:

A. de noordelijke positie op het Tempelplatform, tussen de Koepel van de geesten en de Gouden Poort (Kaufmann en Widener e.a.)

B. de middelste positie, de dominante visie: de Tempel stond op de plaats van de huidige Rotskoepel (Ritmeyer, Lightfoot, Yisrael, Richman e.a.) 

C. de zuidelijke positie op het Tempelplatform in de nabijheid van de Al-Aqsa moskee (Warren, Ferguson, Sagiv e.a.)

D. de positionering  in de  stad van David ten zuiden van het Tempelplatform (E. Martin, Cornuke e.a.)


I. De noordelijke positie (A)

Essentieel in de benadering van Widener is dat hij op zoek gaat naar vaste ijkpunten, punten die zo goed als onbetwistbaar juist zijn, ‘beyond any reasonable doubt’, ijkpunten die een duidelijke vingerwijzing geven voor de oorspronkelijke positie of locatie van de Tempel. De kernvraag is natuurlijk of er vaste ijkpunten te vinden zijn die als onwrikbaar uitgangspunt kunnen dienen voor het antwoord op de vraag waar de Tempel heeft gestaan. 

Widener verdedigt vanuit zijn inzicht in de Bijbelteksten over dit onderwerp en vanuit zijn deskundigheid als ingenieur en onderzoeker twee vaste ijkpunten die werkelijk te denken geven. En dat is bijzonder omdat zijn ogenschijnlijk wat simpele benadering in een zo’n complex onderwerp verrassend licht werpt op deze zo ‘ondoorgrondelijk’ geachte kwestie. 


ebvs-plaatstempel-3opties.jpeg

Illustratie 3 

(Charles Wilson's 1871 "Recovery of Jerusalem" publication of the Ordinance Survey of Jerusalem  - Public Domain)

De middelste witte gestreepte lijn is de middenas van het Tempelplateau, de door Widener gedachte locatie van de Tempel van Salomo tussen de Koepel van de geesten bij het achtereind van de lijn, het westen, en de Gouden Poort aan de onderzijde van de foto, het oosten.


De foto hierboven laat ‘het probleem’ en ‘de oplossing’ zien ... Het probleem is de Rotskoepel die links duidelijk beeld is. Als de Tempel daar heeft gestaan, dan moet die weg en dat zal niet zomaar gaan. Hoewel Widener ongetwijfeld beseft dat God bij machte is om alles te doen wat in Zijn wil en met Zijn plan overeenkomt, ziet Widener er toch enige troost in als ‘problemen’ worden voorkomen. De witte gestreepte lijn in het midden is de lijn tussen enerzijds de zgn. ‘Dome of the Spirits’, d.w.z. ‘de Koepel van de geesten’, ook wel genoemd ‘Dome of the Tablets’ of in het Arabisch ‘Qubbat-al-Arwaḥ’, en anderzijds de Gouden Poort. De Geestenkoepel is in deze foto aan het achtereinde van de middelste witte lijn gelegen, net voor de toegangspoort met enkele bogen. De poort in de muur op de voorgrond, is de zgn. Gouden Poort, aan het ondereinde van de middelste gestreepte lijn. Deze lijn vertegenwoordig in Wideners visie de middenas van de vroegere Tempel, met als gevolg dat deze Tempel net naast de Rotskoepel aan de linkerzijde op de foto zou hebben gestaan, ook al strekt zich het hele Tempelgebied wel over die Rotskoepel uit, want dat loopt van de noordelijke rand van het zgn. Tempelplateau - een verhoogd terras - tot net zuidelijk van de Rotskoepel, dat is links op de foto, maar het eigenlijke Tempelgebouw zou in Wideners visie net naast de Rotskoepel staan, aan de rechterzijde op de foto, dat is aan de noordzijde, precies op de middenste lijn.

Maar waarom denkt Widener dat de Tempel hier heeft gestaan? Hij wijst hiervoor op twee ijkpunten, twee vaste punten die vrijwel onbetwistbaar vast staan op grond van een eerlijk, objectief onderzoek. Zoiets is mooi gezegd, maar de wereld is daar natuurlijk niet wezenlijk in geïnteresseerd, maar wie zich door Widener wil laten inwijden in het moeilijke onderwerp en zijn gedachtengang wil volgen en toetsen

Voordat wij de twee ijkpunten gaan bespreken, laten wij op de onderstaande illustratie nog eens duidelijk zien waar de Tempel in Wideners gedachten zou hebben gestaan.


ebvs-plaatstempel-optiewidener.jpeg

Illustratie 4 - De middelste witte gestreepte lijn is de middenas van het Tempelplateau van west naar oost 

(uit “The Temple Revealed” - met toestemming Christian Widener)

Het eerste ijkpunt: de dorsvloer van Arauna

We lezen in 1 Kr. 21:14-22:1 dat David de dorsvloer van de Jebusiet Arauna koopt, nadat de Engel van de HEERE 70.000 man had gedood. David zag de Engel van de HEERE staan tussen hemel en aarde met een getrokken zwaard in zijn hand. David en de oudsten vallen voor Hem neer. David, de herder, neemt het op voor zijn schapen in het gebed. Dan gaat David naar Arauna. De vier zonen van Arauna verborgen zich, maar Arauna komt naar David toe. David betaalt aan Arauna 600 sjekel goud. David offert op de dorsvloer. De Kist, de Ark, was in Gibeon, maar uit vrees voor het zwaard van de Engel van de HEERE zag David er tegenop om daar heen te gaan om daar te offeren. Vervolgens gebood David om op de dorsvloer zowel het Huis van de HEERE God te bouwen, alsook het brandofferaltaar. 

In veel onderzoek naar de locatie van de Tempel is de dorsvloer van Arauna slechts zijdelings in de beschouwingen meegenomen en niet als een ijkpunt. Men meende dat die niet goed meer te traceren zou zijn. Uit het gezichtspunt van de archeologen gaat de Islamitische Al-Waqf, het beheersorgaan, onverantwoord om met de Tempelberg en alles wat erop te vinden is.  Zo is er op een gegeven moment is zo’n 9000 ton grond van de berg met daarin allerlei archeologisch materiaal, ‘in de prullenbak’ gestort’ om het zomaar eens te zeggen. 

ebvs-domespirits.jpg

Illustratie 5   (foto Andrew Shiva - Wikipedia - CC BY-SA 4.0)

De ‘Dome of the Spirits’ of de ‘Koepel van de geeste=n’.

Alleen Dr. Asher Kaufmannn van de Hebrew University in Jeruzalem heeft grondig onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een dorsvloer, waarvan hij verslag doet in zijn boek: The Temple Mount: ‘Where is the Holy of Holies?’ De door hem vastgestelde locatie van de dorsvloer stemt exact overeen met de locatie zoals Christian Widener die meent gevonden te hebben nl. exact op positie van de ‘Dome of the Spirits’, de Koepel van de geesten’. De dorsvloer zou de plaats geworden zijn van het Allerheiligste, ofwel het Heilige der heiligen van de Tempel. Uit Bijbels gezichtpunt is daar alles voor te zeggen, want immers in het Allerheiligste stond de Kist met twee cherubs en daar huisde de heerlijkheid van God, God Zelf. Sommigen menen dat het altaar op de plaats van de dorsvloer is gekomen. Widener kiest voor het Allerheiligste. 

Een dorsvloer was in Israël altijd vlakbij het hoogste punt van een heuvel of berg gelegen. Niet op het hoogste punt, want dan had de wind, die wel nodig was om het kaf te doen wegwaaien, te veel vrij spel. Het Tempelgebied ligt niet op het hoogste punt van de Tempelberg, al lijk het niet veel te schelen, maar in noordelijke richting vanaf het Tempelplateau gaat het nog iets omhoog. Het plateau ligt dus vlakbij de top, maar niet op de top zelf, want die ligt meer in noordelijke richting. Gideon gebruikte een wijnpers vanwege de aanvallen van de vijand, maar ook daarin kon hij beschut dorsen (Ri. 6:11). Daaruit leren wij ook dat een dorsvloer niet heel erg groot hoefde te zijn. Gideon had genoeg aan een paar meter, maar in Deir Samaan in Samaria is ook een dorsvloer gevonden van ruim 4 meter. Widener schat dat een gemiddelde dorsvloer in Israël in de oudheid tussen de 3 tot 15 meter in doorsnee was. Dat is geen onmetelijk grote oppervlak en op de Tempelberg is genoeg ruimte aanwezig voor een dorsvloer van een dergelijk omvang. 

ebvs-threshingfloorworkers.jpg

Illustratie 6  - een dorsvloer in Galilea rond 1900 ( J. F. Jarvis - Library of Congress  2004673293)

Het oppervlak van zo’n dorsvloer moest wel hard zijn en vlak, bij voorkeur diende het een hard rotsoppervlak uit één stuk te zijn, beter dan grote tegels met richels ertussen of verharde grond. Men kon dorsen met een dorsvlegel voor kleine dagelijks hoeveelheden, maar bij het binnenhalen van de oogst gebruikte men de dorsslede, een hard planken bord met ‘harde houten tandjes’ eronder, om daarmee over het koren ‘te rossen’ met een trekdier, b.v. een os, terwijl de boer op de plank stond en de plank gewicht gaf, zodat de aren los gemergeld werden van het stro, en de graankorrels uit de aren los op de dorsvloer kwamen te liggen. 


Widener stelt vast dat er onder de Koepel van de geesten een vlakke, lichtgebeitelde rotsvloer ligt, die deel uitmaakt van heel het rotsmassief eronder, zoals ook is vastgesteld door Charles Warren in 1884 en recent door leden van de Israeli Antiquities Authority en door medewerkers van de universiteiten van Tel Aviv en Haïfa in 2018, geheel onafhankelijk van het onderzoek van Widener. Het is geen kolossale bewerkte megalithische steen die daar op raadselachtige wijze is neergeloft, zoals sommigen veronderstellen! En ja, dat maakt de zaak bijzonder interessant, want die rots is er niet gisteren neergevallen, maar die is er al vanaf de tijd van Arauna en vanaf de tijd van Abraham, als wij aannemen dat dit ook de berg Moria was waar Abraham kwam om zijn zoon Izak te offeren. Dit is werkelijk een ijkpunt! Nu weten wij zeker dat we ‘warm’ zijn, zoals wij dat wel zeggen. 

De structuur van het oppervlak van de vloer in de Koepel van de geesten vertoont de kenmerken van een oppervlak waar de dorssledes regelmatig over heen gaan. Ook is het oppervlak groot genoeg om geschikt te zijn voor een dorsvloer.

ebvs-bible-archeology-jerusalem-temple-mount-dome-of-tablets-rock.jpeg

Illustratie 7  

Het verweerde oppervlak van de Koepel van de geesten van dichtbij bekeken 

Het pokdalige oppervlak is ongeveer 3 bij 4,5 mtr. en diagonaal ongeveer 5 mtr.

Maar waarom is deze vloer zo mooi gelijk met het omliggende platform waarop nu de Rotskoepel staat?

Op bovenstaande foto kunnen we goed zien hoe de omgeving van de Koepel van de geesten geplaveid is met allerlei plavuizen en tegels, terwijl de vloer in de koepel uit één stuk is en mooi op één niveau ligt met de plavuizen en het tegelwerk er omheen. Widener meent dat de dorsvloer van oudsher al vlak was en zo is gebleven, want dat was immers de vereiste voor een dorsvloer en dat men het omliggende plateau daarmee op één lijn en niveau heeft gemaakt. Anders gezegd: de dorsvloer was het uitgangspunt. Zo vlak en hoog als die was, zo moest ook heel het plateau worden. De rots onder de koepel is dus ouder dan het platform er omheen. 

In de Rotskoepel is ook ‘al-sakhra’ (Arabisch voor ‘de rots’), waarvan men meent dat die de dorsvloer van Arauna vertegenwoordigt. Maar die rots is niet plat en vlak en ook niet op één niveau met het platform. Zoals wij later zullen bespreken komt die positie (B) niet in aanmerking als plaats voor de positie van de Tempel, o.a. omdat de positie teveel aan de buitenzijde van het Tempelplatform gelegen is, zoals te zien is op de foto van illustratie 7. De ‘al-sakhra’ zou een hoeksteen kunnen zijn voor een gebouw, maar niet de funderingssteen.

Van het bestaan van de koepel van de Koepel van de geesten wordt, voor zover wij weten, pas voor het eerst melding gemakt in 1627 door Mohammed Agha die de Arabische benaming vermeldt nl. ‘Qubbat al Arwaḥ’ in een boek van Yusuf Natsheh getiteld ‘Ottoman Jerusalem: The Living City: 1517 - 1917’. Hij schrijft dat er jaarlijks geld apart gezet moest worden voor de kosten van de olie voor de lamp die erin hing. Die lamp moest kennelijk branden van zonsopgang tot zonsondergang. Er moest ook budget zijn voor de man die dagelijks die lamp moest aansteken en doven. De lamp was dus belangrijk, maar waarom wordt niet vermeld. 

Omdat de Rotskoepel ook wel de ‘Koepel van de Tafelen’ of in het Engels ‘Dome of the Tablets’ wordt genoemd, wordt wel gedacht aan een verband met de Kist van het Verbond, de Ark, waarin de twee tafelen met de  Wet lagen. Maar we hebben geen zekerheid over een en ander. 

Uit een reisverslag van een islamitische pelgrim genaamd Mohammed Al-Mukkadasi uit 985 blijkt onder de vier koepels op het platform van de ‘Haram’, de Tempelberg, die hij noemt, de Koepel van de geesten ontbreekt, zodat wij weten dat deze koepel in 985 n. Chr. nog niet bestond. Uiteraard was de rotsvloer die deel uitmaakt van het rotsmassief daaronder er al wel.

De pokdalige vloer onder de huidige Koepel van de geesten is het enige oppervlak op heel de Tempelberg dat in aanmerking voor een dorsvloer. Dit is een belangrijke vaststelling en Widener ziet hierin een duidelijke bevestiging dat hij zijn eerste ijkpunt heeft gevonden voor de plaatsbepaling van de Tempel.


Het tweede ijkpunt: de Gouden Poort of de Shusan Poort

De Gouden Poort is onderdeel van de oostelijke muur van het Tempelgebied.  Men heeft eigenlijk altijd gedacht dat deze poort niet de Gouden Poort vertegenwoordigde, omdat (1) de stenen voor een goed deel van recentere oorsprong zijn, en (2) omdat de Gouden Poort niet recht voor de Rotskoepel stond, waarvan men aannam dat die de vroegere locatie van de Tempel vertegenwoordigde. Die redenering was meer een vorm van ‘rechtpraten wat krom was’, dan dat die ergens op gestoeld was. Men nam aan dat de Rotskoepel de plaats van de Tempel  was en bijgevolg nam men ook aan dat de poort aan de oostzijde niet de oostpoort was, terwijl men ook had kunnen concluderen dat de Rotskoepel niet de plaats van de Tempel was. Maar hoe het ook zij, zo waren de gedachten. Men meende dat de poort ergens in het verleden helemaal was verwoest en mogelijk door Suleiman de Grote ergens tussen 1538 - 1541 was herbouwd, of anders door de Byzantijnen op een ander tijdstip ergens na 70 n. Chr. en de val van Jeruzalem in 637 - 638 n. Chr., maar dat deze herbouwd was op de verkeerde locatie. De huidige positie van de poort zou dus niet de de postie van oudsher zijn.

Welnu, met de poort is zeker het een en ander gebeurd, en ook hebben er herstelwerkzaamheden plaats gevonden en de toegangen zijn inderdaad dichtgemetseld, naar wij aannemen door Suleiman de Grote. Maar het is duidelijk te zien dat de bogen en zuilen een ouder steenwerk vertegenwoordigen dan dat van de dichtgemetselde ingang. 

Maar er is meer bewijs dat de poorten al veel eerder gesloten waren, want ook Al-Muqaddasi schrijft dat de beide poorten, die hij resp. de Poort van de Barmhartigheid (Gate of Mercy) en de Poort van Berouw (Gate of Repentance) noemt, resp. de zuidelijke en de noordelijke poort van de Gouden Poort, rond 985 n. Chr. al gesloten waren. Maar ook verslagen van Niccolo da Poggibonsi uit de 14e eeuw en van Mujir al-Din rond 1496 n. Chr. spreken van twee gesloten poorten in de Gouden Poort met dezelfde namen. Mujir al-Din voegt er nog aan toe dat het boogwerk over de poort heen dateert uit de tijd van koning Salomo. Ook zegt hij dat beide poorten in 635 n. Chr. gesloten waren door Omar ibn Al-Khattab en dat ze niet eerder zullen worden geopend dan dat nadat de Heer Jezus Christus zal zijn neergedaald. Hij meent dat ze eigenlijk gesloten werden om aanvallen op de stad te voorkomen.

In zijn boek ‘De Joodse oorlogen’ meldt de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus dat de Romeinen de oostelijke en zuidelijke poort aanvankelijk niet in brand hadden gestoken, maar dat zij dat later deden. Maar omdat de Gouden Poort voor een goed deel van steen was, mogen wij aannemen dat hij later niet geheel verbrand  werd. Uit het verslag van Josephus is ook op te maken dat de westelijk muur van de Tempel, de Klaagmuur, gespaard bleef. Daar bivakkeerde mogelijk ook het 10e Romeinse legioen na de val van Jeruzalem.

Prudentius schrijft rond 394 n. Chr. over ‘Porta Speciosa’, de ‘Bijzondere Poort’ die hij als een bouwwerk van koning Salomo aanduidt, in de nabijheid van het hoogste punt van de Tempel (‘the Pinnacle of the Temple), d.w.z. aan de voorzijde daarvan. 

Ook de pelgrim Piacenza spreekt van deze ‘Bijzondere Poort’ en schrijft dat men, als men van Gethsemane afkomt, uitkomt bij de oostelijke Tempelpoort. Men moest dan vanaf Gethsemane door het dal van Josafat (=het Kidrondal) via en trap met veel treden omhoog om bij de poort te komen. De pelgrim uit Piacenza zegt dat er aan de zijkant van de Poort een olijfboom stond waaraan Judas zich had opgehangen. Alleen de tronk staat er nog, beschermd door stenen. De Poort ligt dichtbij de Schone Poort die onderdeel van de Tempel was. De drempel ervan en het raamwerk ervan staat nog overeind. Het mag duidelijk zijn dat de Bijzondere Poort de Gouden Poort aan de oostzijde was.

Arculfus, de bisschop van Gallië schrijft in 670 n. Chr. over vijf poorten om de stad Jeruzalem heen, de Poort van David (= de Zion Poort ten westen van de berg Sion, die als de eerste schrijft dat er ook een klein poortje was waardoor men naar het Dal van Josafat, de Kidronvallei, afdaalde. Dit moet dan wel een poortje in de Gouden Poort zijn geweest, die door Omar ibn Al-Khatttab in 635 n. Chr. afgesloten werd.  

Allles overziend kunnen wij veilig concluderen dat de Gouden Poort nooit is verplaatst, zoals  tot nu toe aangenomen werd, en dat de Gouden Poort dus nog steeds op zijn plaats staat, op één lijn van west naar oost, met de Koepel van de geesten in het westen. Dat de Gouden Poort en de dorsvloer van Arauna, welke laatste naar wij aannemen onder de Koepel van de geesten ligt, op één lijn behoren te liggen, kunnen wij in algemene zin afleiden uit 1 Kr. 9:24, waar wij lezen: “De poortwachters stonden opgesteld naar de vier windrichtingen, op het oosten, op het westen, op het noorden en op het zuiden.” Wij weten dat dit in de toekomstige Tempel van Ezechiël (Ez. 40-48) ook het geval zal zijn en dat het ook het geval was met de ‘poort’ of de ‘toegang’ tot de Woning,  de Tabernakel, waarmee het volk vanaf de berg Sinaï rondreisde door de wildernis. Wij weten ook dat de 1e, 2e en dus ook de 3e, en ook de toekomtige aan afbeelding zijn van de hemelse Tempel zoals Heb. 8:4-5 ons onderwijst. 

In de rabbijnse geschriften, in Berakhot 9:5 lezen wij: ‘Men mag geen minachting tonen voor de Oostelijke Poort, want die lag op één lijn met het Allerheiligste’.  In een commentaar op Mishnah Berakhot 9:5 zegt Obadiah Bartenura dat ook de ingang tot de voorhof van de Vrouwen en tot de Voorhof van Israël en tot de Voorhal van de Tempel en tot het Heilige en Allerheiligste alle op dezelfde lijn lagen van oost naar west.

Middot 1:3 zegt dat er boven de oostelijke Poort een afbeelding was van het paleis van Shushan en dat de hogepriester met de rode vaars door deze poort naar de Olijfberg ging.

Middot 2:4 leert ons dat de oostelijke muur lager was dan de overige muren opdat de priester die de rode vaars slachtte op de top van de Olijfberg, rechtstreeks de Tempel in kon kijken op het tijdstip van het sprenkelen van het bloed richting het Heiligdom, zoals beschreven staat in Num. 19:4. De oostelijke muur was met opzet 2 el lager gemaakt dan de vloer van de Tempel, zodat de priester op de Olijfberg een goed zicht had op de ingang, want de vloer van de Tempel stak er 2 el bovenuit. Zover de geschriften die dus duidelijk het op één lijn staan van alle Tempelingangen en pooirten bevestigt

Kijken wij naar de concrete situatie van de poort dan kan men zich terecht afvragen waarom men aan de oostzijde, waar zo’n steile helling is, überhaupt een poort zou bouwen van een dergelijke omvang als de door Widener veronderstelde Gouden Poort, tenzij daar een belangrijke substantiële reden voor zou zijn. De ‘Lion’s Gate’ die ongeveer 207 mtr. noordelijke ligt is veel geschikter omdat de helling daar alleen maar een lichte glooiing heeft. Als  de betreffende poort inderdaad de Gouden Poort is, dan is de bouw ervan alleszins begrijpelijk in weerwil van de voornoemde praktische bezwaren, want dan hoorde alles bij het goddelijke ontwerp.

Christian Widener wijst erop dat deze gesloten poort wel degelijk zeer oude constructies bevat, die ouder  zijn dan de veronderstelde herbouwdatum, en dus het bewijs vormen dat deze poort zeer oud is, nl. zo oud als de muren die aan beide zijden ervan op de poort aansluiten. Dit blijkt uit twee muurposten die aan de binnenzijde van de poort zichtbaar zijn, die al in 1864 door Melchior de Vogue gezien werden. Zij zijn zo oud als de oudste en laagste delen van de oostelijke muur. Zij dateren zeker uit de tijd van de 2e Tempelperiode. De grote deskundige van de Tempelberg, Leen Ritmeyer, stelde vast dat geweldige stenen van de zuilen aansluiten op de  stenen van de muur en dus wel gelijktijdig gebouwd moeten zijn. De stenen in de lagere delen van de muur hebben een gewicht van 25 ton en zijn 9 kubieke meter in omvang. Zulke stenen en alles wat ermee verbonden is, worden niet later aan een muur toegevoegd, zeker niet aan de onderste delen. Ze zijn er vanaf het begin dus van voor de tijd van de Tempel van Herodus en waarschijnlijk al vanaf de tijd van de Tempel van Salomo. Deze poort moet dus wel de Gouden Poort zijn en van een relocatie kan geen sprake zijn.

ebvs-insidegoldengate-1901-johnfulleylove.jpg

illustratie 8 (Maison Bonfils , Beiroet, Libanon, 1867 - Library of Congress  2004669846)

De witte pijl wijst naar de zuil bestaande uit geweldige steenblokken in de linkerhoek van het poortgebouw die enigszins uitsteekt in de ruimte. Aan de linkerkant van de punt van de pijl is een reliëf structuur vanaf de grond naar omhoog, waarvan de verwering en corrosie overeenstemt met gelijksoortig steenmateriaal in het Kidrondal dat verbonden is met graven uit de tijd van de 2e Tempelperiode. Aan de rechterzijde van het poortgebouw vinden wij hetzelfde: eenzelfde zuil en reliëf. De grote stenen van de zuilen vormen één geheel met de oudere delen van de muur aan de noordelijke en zuidelijke kant van de poort. Er zijn us heel oude delen in deze Gouden Poort, zo oud, dat die zeker in aanmerking komen voor een datering in de 2e Tempelperiode, maar mogelijk zelfs in de 1e Tempelperiode.  

Direct aan de voorzijde van de poort, niet eronder zoals sommigen beweren, aan de zijde van het dal zijn stenen bogen gevonden, die Widener inschat als zijnde bogen voor de ondersteuning van de weg die vanaf de poort naar het dal afdaalde. 

In de tijd van Herodus heette de Gouden Poort de Shushan Poort, zodat wij ds niet naar twee poorten hoeven te zoeken, en ook van de Shushan Poort schrijven de rabbijnen dat die op één lijn lag met de Tempel. 

Interessant is dat ongeacht van de uitkomsten van allerlei onderzoek, zowel christenen als moslims menen dat dit de poort is waardoor Jezus Christus bij zijn terugkomst op de Olijfberg de stad zal binnengaan.

Widener concludeert dat beide ijkpunten nu voldoende betrouwbaar zijn gebleken en dat de Tempel dus gepositioneerd geweest moet zijn de lijn van oost naar west die men tussen beide ijkpunten trekken kan. Illsutratie 7 hiervoor toont hoe dat er schematisch uitziet en het blijkt dat het geheel met de voorhoven en de voorhof voor de volken er mooi oppast, ook aan de noordzijde. De Rotskoepel zou kunnen blijven staan, maar of dat wel of niet gebeuren gaat, zullen wij naar verwachting in de naaste toekomst zien. 

Het is ons niet bekend  wie over de positie van de bouw zal gaan beslissen, maar het Tempel Instituut lijkt daarvoor de aangewezen organisatie te zijn en het is de vraag want hun visie op de  positionering van de Tempel zal zijn tegen de tijd dat die gebouwd gaat worden. Zal men overeenkomstig de dominante visie vasthouden aan de positionering op de plaats van de Rotskoepel (B) of zal men de analyse van Widener overnemen en aan de noordkant gaan bouwen (A).


II. De middelste positie (B)

Staat de Rotskoepel werkelijk op de plaats van de Tempel van Salomo? 

De dominante opvatting is dat de Rotskoepel op het Tempelplein de plaats vertegenwoordigt van de oorpronkelijke Tempel. Een hele reeks geleerden vanaf  J. Lightfoot (1664) tot op L. Ritmeyer (1985), A. Yisrael (1993) en C. Richman (1997) ondersteunen deze positie. Onderling blijken zij het in grote lijnen met elkaar eens te zijn. Leen Ritmeyer is zeer bekend en heeft zijn standpunt goed onderbouwd. Daarom is de vraag belangrijk of de aannames van Ritmeyer bij nader onderzoek stand houden of niet.  Daarom de vraag waarop het standpunt gebaseerd is dat in de Rotskoepel de plaats ziet van de voormalige Tempel?

Het standpunt dat de Rotskoepel de plaats van de voormalige Tempel staat, hangt vooral samen met de idee dat de ‘rots’, de ‘sakhra’, waarop deze gebouwd is, de rots is waarop de Tempel gebouwd was. Maar waar komt dat idee vandaan? 

In 70 n. Chr. werd Jeruzalem, zijn muren en het Tempelcomplex door het leger van keizer Titus met de grond gelijk gemaakt. Josephus schrijft dat er vrijwel niets meer van overbleef, behalve resten van de muren en fundamenten. 

Keizer Hadrianus, geboren 24 Jan. 76 . Chr., bouwde rond 130 n. Chr. de stad Aelia Capitolina op de plaats van de verwoeste stad Jeruzalem, en op de plaats van de verwoeste Tempel bouwde hij een tempel voor de afgod Jupiter. Hij wilde eigenlijk een geheel Romeinse kolonie van Jeruzalem maken. 

M.n. zijn plannen m.b.t. de Tempel leidden van 132-136 n. Chr. tot de zgn. Bar Kochba opstand. Nadat de opstand was neergeslagen, verplaatste de Joodse gemeenschap zich naar Galilea en de synagogen namen de rol van de Tempel over voor zover dat mogelijk was. De rabbijnen en geleerden vestigden zich in Safed, Tiberias en Sepphoris (6 km. ten noorden van Nazaret) en legden zich toe op het schrijven van de Talmoed.

Maar hoe zou Hadrianus hebben kunnen weten wat de plaats was van de oorspronkelijke Tempel. De ‘rots’ waarop nu de Rotskoepel staat was ongetwijfeld het meest opvallende en hoogste punt van de plaats waar de Tempel had gestaan. In een gerespecteerde geschiedkundige bron van rond 629 n. Chr. worden de bouwwerken genoemd die Hadrianus in Jeruzalem bouwde, waaronder het zgn. Codrum of Quadra dat wel wordt gezien als het trapezoïde-vormige platform waarop de huidige Rotskoepel is gebouwd. Widener meent dat dit platform mogelijk door Hadrianus werd aangelegd voor de bouw van zijn tempel, want dat is een minimum vereiste voor een goede constructie.

Op dit platform stonden beelden van Hadrianus (in Israël is in 1973 één beeld gevonden van Hadrianus in Tell Shalem; deze plaats ligt dichtbij de Jordaan, iets noordelijker dan halverwege tussen de Dode Zee en het Meer van Galilea; andere beelden van Hadrianus zijn in Israël niet gevonden), want in een reisverslag uit 333 van reizigers uit Bordeaux spreken van twee van zulke beelden. Op het platform stond ook de tempel voor Jupiter zonder afgodsbeelden, want in de tempels die Hadrianus bouwde, kwamen geen afgodsbeelden voor. De vondst bevestigt dat Hadrianus een standbeeld voor zichzelf in Israël plaatste. 

Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de Rotskoepel als eerste gebouw op dit platform kwam omdat deze koepel niet centraal op het platform staat, maar richting de zuidwestelijke hoek, decentraal. 

Dat Hadrianus actief was in het Tempelgebied blijkt uit een ondersteboven in de zuidelijke muur ingemetselde steen met een inscriptie betreffende de opvolger van Hadrianus rond 138 n. Chr. De steen was gebruikt ter reparatie van de zuidelijke muur. 


ebvs-templemountplanchaingate.jpeg

Illustratie 9 - ( biblewalks.com)

Op bovenstaande illustratie kan het trapezoïde platform van de huidige Rotskoepel (Dome of the Rock) gezien worden. Linksboven op het geelgetinte platform zien wij twee zwarte stipjes waarvan het rechtse stipje de ‘Dome of the Spirits’, de Koepel van de geesten, ook wel de ‘Dome of the Tablets’ genoemd, de Koepel van de Tafelen’, die op één lijn van west naar oost ligt met de Gouden Poort (‘the Golden Gate’) die in oostelijke richting uitziet op de Olijfberg. 


Maar was de plaats van de Jupitertempel van Hadrianus wel de plaats van de vroegere Tempel van Salomo? 

Er zijn reisverslagen uit 333 n. Chr. van pelgrims uit Bordeaux verzameld door Sir Charles William Wilson (1887) ‘Itinerary from Bordeaux to Jerusalem’ waarin wij lezen (hfdst. 2, n. 16) over de toen nog aanwezige tempel van Hadrianus:

“In het gebouw zelf, waar de Tempel had gestaan die door Salomo was gebouwd ... daar zijn twee beelden van Hadrianus, en niet ver van  de beelden was een ‘doorboorde steen’ (‘a perforated stone’), waar de Joden elk jaar naar toe komen om die te zalven en om te weeklagen en hun kleren te scheuren, om daarna weer te vertrekken.”

Na Hadrianus begon Constantijn de Grote (272 - 337 n. Chr.) met zijn moeder, keizerin Helena, invloed te krijgen in Jeruzalem. Er zijn er die menen dat hij de Jupitertempel verwijderde en ook de tempel voor Venus, want hij verwijderde alle afgodische tempels in zijn rijk, ook al lezen wij dat nog niet in het verslag van de Bordeaux pelgrims. In 394 schrijft Hiëronymus van Stridon dat de beelden van Hadrianus er nog stonden. Er zijn geen meldingen uit die tijd dat Constantijn de Grote  op de Tempelberg aan het bouwen is geslagen. 

Rijke christen-pelgrims uit het Romeinse rijk, uit Ethiopië, India en Perzië kwamen steeds meer naar Jeruzalem. Er was sprake van een ‘christianisering van Jeruzalem’.

Er was een korte onderbreking in dit proces. Tussen 361 en 363 n. Chr. gaf keizer Julianus de Joden toestemming om de Tempel te herbouwen. Ze mochten alles wat op de Tempelberg stond weghalen voor de bouw, maar het werk werd onderbroken en nooit afgemaakt. Een verslag van Sozomen, een christen-advocaat, uit ongeveer 363 (30 jaar na het verslag van de pelgrims uit Bordeaux) met betrekking tot de herbouwpogingen van de Joden in die dagen is leerzaam. Er staat in te lezen dat de Joden de ruïnes van het vorige gebouw verwijderden en de fundamenten weghaalden. Op de dag daarna begonnen zij met het leggen van het eerste fundament, maar een grote aardbeving vond plaats en stenen schoten vanuit de aarde de lucht in en verwondden en doodden de werkers. Later, toen men toch weer verder wilde gaan, kwam er vuur voort uit de fundamenten waar ze mee bezig waren, met als gevolg dat de Joden hun werk opgaven. 

Na het stoppen van de herbouw van de Tempelplaats raakte het gebied in verval. Helena, de moeder van keizer Constantijn de Grote, maakte wat er nog van de Joodse Tempel restte met de grond gelijk. Zij was de Joden vijandig gezind. Zij bouwde de kerk van de Anastasis, ofwel de Heilig Graf kerk, die in het Arabisch ‘al-Qumama’ (=afval) wordt genoemd.

De onder Constantijn de Grote begonnen zgn. ‘christianisering’ van de stad, zette zich na het optreden van Julianus voort tot in de 5e eeuw. Het verbod voor Joden om de stad binnen te komen dat vanaf de de Bar Kochba opstand in werking was getreden werd pas 2 eeuwen later rond 335 n. Chr. gedeeltelijk opgeheven, zodat de Joden weer naar de Klaagmuur mochten gaan. In 438 n. Chr. hief keizerin Eudocia bij een bezoek aan Jeruzalem heel het inreisverbod voor Joden op. Nadat zij van haar man Theodosius II gescheiden was, ging zij in Jeruzalem wonen en breidde zij de stad uit. De maatregel van Eudocia werd echter door fel verzet van Byzantijnse christenen weer ingetrokken. Als gevolg van diverse vreselijke pogroms in Antiochië in 608, maar ook in Tyrus en Acre, namen de anti-christelijke sentimenten onder de Joden toe. 

Van 614 tot 617 was Jeruzalem korte tijd onder Perzisch overheersing toen de Sassaniden met ondersteuning van de Joden en Samaritanen, die zoals wij gezien hebben zeer slecht behandeld werden door de met zgn. ‘christelijkheid’ beklede Westerse heersers. Men zegt wel dat er 90.000 slachtoffers vielen onder Byzantijns christelijke bewoners en strijders. 

In 628 n. Chr. wist Heraklius een eind te maken aan de Perzisch overheersing en werd de Byzantijnse heerschappij opnieuw bevestigd. 

Bij de verovering van Jeruzalem door moslimleider Omar ibn al-Khattab in 637 n. Chr. trof hij de Tempelberg aan als een vuilnisbelt en stallling voor vee. Het trapezoïde platform lag er waarschijnlijk nog en deze vormde natuurlijk een mooie locatie voor het vee. 


Duidelijk mag zijn dat de Tempelberg in de loop van de tijd aardig werd ‘toegetakeld’ door:

(1) 

de verwoesting door Titus en het met de grond gelijk maken van de Tempel en de stad;

(2) 

door de legering van het 10e Romeinse legioen in de buurt van de Tempel in de tijd van Titus (een legioen kent 5000-6000 manschappen); 

(3) 

door de oprichting en verwoesting van de Jupiter tempel van Hadrianus; 

(4) 

door de mislukte poging om de Joodse Tempel te herbouwen. 

(5) 

door de anti-joodse gezindheid van keizerin Helena, die wat er nog op het Tempelgebied stond met de grond gelijk maakte 


De verovering van Jeruzalem door Omar al-Khattabi leidt ons tot de vraag wat de moslims na de verovering  met de Tempelberg deden. Uit historische documenten blijkt dat Omar al-Khattabi, na consultatie van de Joods-Jemenitische moslimbekeerling Ka’b al-Ahbar, besloot om - tegen Ka’bs voorstel in om de rots (al-Sakhra’) of zelfs het noordelijke deel van de Tempelberg als gebedsplaats te kiezen - het zuidelijke deel van het plateau als gebedslocatie uit te kiezen om te vermijden dat de islamitische gebedsrichting, de zgn. ‘qiblah’, ook maar enigszins in de richting van de voormalige Joodse Tempel zou uitvallen, want in 633 had Mohammed bevolen dat de gebedsrichting van Jeruzalem veranderd moest worden naar Mekka. Omar was op zijn hoede voor de Joodse Ka’b al-Ahbar, die misschien toch zijn Joodse voorliefde voor Jeruzalem niet kon verhullen. Ka’b zag de ‘rots’ als de plaats van de voormalige Tempel. 

Een verslag uit de 14e eeuw van Muthir al-Ghiram meldt dat Ka’b van mening was dat de Tempel op het noordelijke deel van het plateau had gestaan, waar Widener ook meent dat de Tempel stond, maar Muthir geeft geen specificaties over de exacte plaats. 

De bouw van de zuidelijke gelegen Al-Aqsa moskee, d.w.z. ‘de verst(gelegen) moskee’ werd begonnen door de Syrische Abdel-Malik en in 705 n. Chr. door zijn zoon al-Walid voltooid, maar volgens Christian Widener werd het gebouw in 691 voltooid. Deze bouw was nodig om geloofwaardigheid te geven aan het verzonnen verhaal dat Mohammed in een nachtelijke hemelreis op een gevleugeld wit jong paard, genaamd الْبُرَاق, al-Burāq (‹=de bliksem›), vanuit de moskee in Mekka naar de ‘Al-Aqsa’ moskee, d.w.z. ‘de verst(gelegen) moskee’ in Jeruzalem werd gevoerd, een moskee die er niet stond, zoals we zojuist al hebben opgemerkt. De tocht wordt genoemd:  الإسراء والمعراج‎, al-’Isrā’ wal-Miʿrāj (‹de nachtelijke reis en de hemelladder›), en zou hebben plaats gevonden in het jaar 620 v. Chr. op de 27e van de maand Rajab. De islamitische gebedsrichting was daarom tot ongeveer de 16e of 17e maand van Mohammeds optreden, de maand waarin Mohammed uit Mekka naar Medina zou zijn gegaan, op Jeruzalem gericht. 

Overigens is er onder historici verschil van mening over de vraag of plaatsen als Mekka en Medina in die tijd bestonden n zo ja, waar die dan wel gelegen zouden zijn geweets. Er zijn zeer weinig oude kaarten en het al of niet bestaan van beide plaatsen in die tijd is daarom niet goed na te gaan.

Hoe dan ook, de Al-Aqsa moskee werd bij een aardbeving in 746 volkomen verwoest en in 754 herbouwd door de Abbasidische kalief Al-Mansoer. In het jaar 780 werd de moskee nog een keer herbouwd. In 1033 verwoestte een aardbeving de moskee grotendeels, maar 2 jaar later bouwde de Fatimidische kalief Ali az-Zahir weer een nieuwe moskee, die grotendeels herkenbaar is in de huidige moskee. De mozaïeken op de boog aan uiteinde van het schip van de rotskoepel in de gebedsrichting gaan dateren uit deze tijd. 

Eigenaardig is dat de unieke octagonale structuur van de Rotskoepel doet denken aan vroege Byzantijnse kerken, m.n. aan de kerk van de Katjisima en aan de kerk van de heilige Petrus in Kapernaüm, wat enigszins, maar niet substantieel doet twijfelen aan de Omayyadische oorsprong van het gebouw. Maar dit terzijde.

Bij de verschillende herstelwerkzaamheden voegden de diverse dynastiën van het islamitische kalifaat constructies toe aan de moskee en aan zijn omgeving, b.v. aan de koepel, de gevel, de gebedsnis, de minaretten en aan het interieur. Toen de zgn. kruisvaarders in 1099 Jeruzalem innamen, gebruikten zij  de Rotskoepel als kerk, maar in 1187 werd het weer een moskee, nadat Saladin deze had veroverd. Meer vernieuwingen, reparaties en uitbreidingen vonden plaats in latere eeuwen door de Ayyoebiden, de Mamelukken, de Ottomanen, de Hoge Moslimraad en door Jordanië. Vandaag de dag is de Oude Stad geheel onder bestuur van Israël, maar de moskee is onder beheer gebleven van de Jordaans-Palestijns Raad van Toezicht, de zgn. islamitische ‘al-Waqf’. 

Er is geen islamitische bron die zegt dat de ‘rots’ de plaats was waar vroeger de Tempel stond. De ‘rots’ wordt op zijn  hoogst gezien als de plaats vanwaar Mohammed naar de hemel zou zijn gegaan, en een voetafdruk had achtergelaten in de rotssteen, zoals o.a. de islamitische historicus Ya’qubi in 874 n. Chr. schrijft, die ook melding maakt van het in cirkels om de rots heen lopen, zoals dat ook doen rondom de Ka’aba in Mekka. 

Ook inscripties in de Rotskoepel tonen op geen enkele manier enig teken dat men meende of besefte dat de plaats waar de Rotskoepel stond, de plaats zou zijn geweest van de Tempel van Salomo. Daaruit kunnen wij dus concluderen dat de algemene tegenwoordig overheersende gedachte dat dat wel zo zou zijn, niet onderbouwd is en berust op een traditionele maar onbewezen aanname.

Widener schrijft dat pas in de 14e eeuw door christenen melding wordt gemaakt van de opvatting dat de Rotskoepel of anders de al-Aqsa moskee op de plaats van de vroegere Tempel van Salomo stond, maar omdat christenen al lang geen toegang meer hadden tot het gebied, kan het onmogelijk een goed onderzochte aanname zijn, ook al lijkt die verband te houden met de opvattingen van een geschiedkundige van christelijke huize genaamd Eutychius, de patriarch van Alexandrië die dit in 876 schreef. Maar ook in die tijd was christenen al twee eeuwen lang de toegang tot het complex ontzegd. Toch werd deze opvatting een hardnekkige traditie! Een tijdgenoot van Eutychius, genaamd Photius verklaart rond 867 n. Chr. in vage termen dat de moskee op de plaats was gekomen van de Tempel. Ook Joden namen deze opvatting over blijkens een geschrift van Benjamin van Tudela die Jeruzalem rond 1180 bezocht. Maar ook zijn verslag spreekt in erg algemene termen en komt niet in aanmerking voor een kwalificatie als ‘grondig onderzoek’ met duidelijke en goed gefundeerde conclusies. Niettemin bevestigt Isaac ben Joseph in 1334 de gedachte als hij verklaart dat een Ismaëlitisch gebouw de plaats innam van de vroegere Tempel. Hij maakt er ook melding van de dat de Joden ten tijde van de islamitische bezetting van het Tempelgebied gewoon waren om bij de Gouden Poort, de Poort van Barmhartigheid aan de oostzijde van de stad samen te komen om daar te bidden, recht tegenover ‘de Koepel van de geesten’ of de ‘Koepel van de tafelen’, die in de 10e eeuw gebouwd zou zijn. Het gaat om de stenen tafelen van de Wet die in de Kist of Ark lagen. Deze koepel is een achthoekige koepel op 8 marmeren zuilen. 

Het bidden van de Joden bij de Gouden Poort wordt in meer bronnen genoemd. Dat men daar bad, was mogelijk ook omdat in bepaalde tijden het voor Joden verboden was in de stad te komen. Dat daar later islamitische graven geplaatst werden, kan ook geweest zijn om hindernissen op te werpen voor de Joden om op die plaats te bidden, zodat de Joden ermee stopten om daar te bidden.

Ritmeyer meent dat een oppervlakte van 1,31 x 1 mtr., een rechthoekige insnede op de rots in de Rotskoepel, de plaats was voor de Kist, de Ark, met een ruimte voor de boekrol van de Wet ernaast, maar dat is niet meer dan een ononderbouwde stelling. 

Er is ook een grot onder en in de rots van de Rotskoepel. Maar waar in de Bijbel of in buiten-Bijbelse bronnen wordt melding gemaakt van een dergelijke grot onder de Tempel? Nergens!

De steen ‘met gaatjes’ (‘the perforated stone’) waarvan de pelgrim uit Bordeaux melding maakte, is een andere kwestie. De rots in de Rotskoepel is ongeveer 80 mtr. verwijderd van de Koepel van de Geesten (Qubbat al-Arwaḥ). De rots van de Rotskoepel is bijna een meter hoger dan het oppervlak van de Koepel van de Geesten. De rots in de Rotskoepel kent een opening van ongeveer 80 cm. die naar de grot eronder leidt, maar die opening (of ‘dat gat’) wordt volgens historische bronnen pas in 1173 genoemd door Ali uit Herat en het is waarschijnlijk gemaakt door de kruisvaarders als een soort schoorsteen voor de lampen en kaarsen die in de grot branden, als was het een soort heiligdom. De rots is duidelijk niet de steen ‘met gaatjes’, want zover wij kunnen nagaan is het gat pas veel later erin gekomen.

De locatie van de Rotskoepel mist een dorsvloerlocatie en een poort in de muur die toegang tot haar had kunnen verschaffen en op één lijn met de dorsvloer behoort te liggen. Dit zijn twee factoren die het aannemelijker zouden kunnen maken dat de Rotskoepel de plaats van de Tempel van Salomo is, maar aangezien deze ijkpunten ontbreken, pleit dit tegen de veronderstelling dat de Rotskoepel de plaats van de Tempel is. Bovendien is het bewijs dat de dichtgemetselde poort de historische Gouden Poort is, waarmee de Koepel van de Geesten op één lijn van west naar oost staat, zodanig dat het zeer aannemelijk is dat dat de plaats is waar de Tempel van Salomo stond.

Tenslotte meldt Widener nog, dat men wel meent dat er een gracht was die door het noordelijk deel van het Tempel-platform liep waardoor het 500 el lange en brede Tempelplatform uit de tijd van Herodus zich niet verder kon uitstrekken dan tot die gracht en het platform dus te klein zou zijn geweest om ruimte te bieden aan de noordelijke situering. Later zou de gracht zijn opgevuld. Het bewijs voor andere locaties van een dergelijke verdedigingsgracht of -geul noordelijk van het Tempelplatform zijn sterker en ontkrachten eigenlijk de idee dat de verdedigingsgracht of -geul de noordelijke rand van het Tempelplatform zou hebben afgesneden. Daarbij komt nog dat de Gouden Poort precies het midden van het Tempelplatform was, zodat er 250 meter aan de noordzijde geweest moet zijn, net zowel als aan de zuidzijde. 


III. De zuidelijke positie (C)

Stond de Tempel van Salomo misschien zuidelijk van de Rotskoepel? 

Er zijn diverse onderzoekers die menen dat de Tempel ten zuiden van de Rotskoepel stond. Charles Warren meent dat de locatie net iets zuidelijker was, terwijl Norma Robertson denkt dat de Tempel zoveel zuidelijker stond dat deze eigenlijk van het huidige Tempelgebed zuidwaarts afschuift. Het grote probleem met dit standpunt is het gebrek aan archeologische ondersteuning voor een dergelijke zuidelijke positionering. Er wordt veel gespeculeerd.

In 1878 kwam James Ferguson met een voorstel dat echter geen ruimte laat voor de voorhoven van de Tempel, maar wel op een punt zou liggen vanwaar de oversteek d.m.v. een overbrugging van de Tempelberg naar de Olijfberg het kortste zou zijn, even in het midden gelaten of een dergelijke overbrugging ooit heeft bestaan. Ferguson baseerde zijn theorie op de aanname dat er een verband was tussen de graven aan de zuidzijde van de Tempelberg aan het Kidrondal uit de tijd van de 2e Tempelperiode en de positionering van de Tempel. Er zijn daar ook enige aanwijzingen die op een poort in de oostelijke muur zouden kunnen wijzen, maar erg overtuigend zijn die niet. En het belangrijkste van alles, er is geen enkele aanwijzing voor een dorsvloer op die hoogte en daarom deugt deze opvatting niet volgens Widener.

Op sommige moderne tekeningen of illustraties zien wij soms een fantastische hangbrug over de Kidronvallei waarlangs de priester met de rode vaars naar Olijfberg dan gelopen zou hebben, een prachtige korte route naar de overkant van het Kidrondal. Het idee dat er een overbrugging over het Kidrondal zou zijn geweest, komt uit de tekst van de Mishnah, uit Parah 3:6 waar wij lezen: 

“Zij maakten een verhoogde weg van de Tempelberg naar de Olijfberg (letterlijk: berg van de oliezalving), (een weg gemaakt) van bogen over de rug van bogen, (iedere) boog direct aansluitend op die ernaast, vanwege de graven in de diepte (eronder), waarlangs de priester die de koe diende te verbranden en al zijn medewerkers uittrokken naar de Olijfberg.” (Parah 3:6). 


וְכֶבֶשׁ הָיוּ עוֹשִׂים מֵהַר הַבַּיִת לְהַר הַמִּשְׁחָה, כִּפִּין עַל גַּבֵּי כִפִּין, וְכִפָּה כְנֶגֶד הָאֹטֶם, מִפְּנֵי קֶבֶר הַתְּהוֹם, שֶׁבּוֹ כֹהֵן הַשּׂוֹרֵף אֶת הַפָּרָה, וּפָרָה וְכָל מְסַעֲדֶיהָ, יוֹצְאִין לְהַר הַמִּשְׁחָה:


Het Hebreeuwse woord כֶבֶשׁ is verkeerd opgevat nl. als een brug, terwijl het staat voor een ‘verhoogde weg’ of misschien letterlijker: ‘een overweg’, d.w.z. een weg die over iets heengaat en die wat eronder is neerdrukt of neer doet buigen ... 


ebvs-sheharahbridge.jpg

Illustratie 10 - de Shaharah voetgangersbrug in Jemen - 1986 - foto Bernard Gagnon  (CC BY-SA 3.0)

Het lijkt inderdaad een onmogelijke klus om de diepe vallei als de Kidron (wel 50 meter diep) te overbruggen. De beroemde Shaharah-brug in Jemen over een diep ravijn die in de 17e eeuw werd aangelegd heeft een lengte van 20 meter. Maar de oversteek van het Kidrondal bedraagt veel meer dan 60 meter. Het zou een kolossale brug geweest moeten zijn, maar nergens wordt daarvan melding gemaakt, ook niet bij Flavius Josephus. Dus afgezien van de technische obstakels voor de bouw van een dergelijke brug over het Kidrondal, zijn er geen archeologische of historische bewijzen dat deze bestaan in enige tijd zou hebben. 


Was de Gouden Poort misschien ook de Poort van de Telling?

Widener is in deze paragraaf voor ons besef niet duidelijk wat het verband is tussen de inhoud ervan en de mogelijk zuidelijke ligging ervan in het Tempelgebeid, maar we geven de hoofdlijnen van de inhoud hieronder weer.

Uit Johannes 5:1, 2 blijkt dat Bet-Khesda (Bethesda) en de Schaapspoort binnen Jeruzalem gesitueerd waren ten tijde van Jezus Christus’ leven op aarde. Maar ook in de tijd van Nehemia was er een Schaapspoort in de muren van Jeruzalem (‹Nehemia 3:1›) en volgens Widener stond deze waarschijnlijk aan de noordzijde van de stad. De werkzaamheden gingen vandaar in westelijke richting en volgden de muur zuidwaarts, en vanaf het uiterste zuiden ging het weer langs de oostzijde richting het noorden. De eerste poort die we dan tegenkomen bij de herstelwerkzaamheden aan de oostzijde is de Paardenpoort. Dat is waarschijnlijk de poort met één enkele deur aan de zuidoostelijke hoek van de Tempelberg, die destijds, zoals men gewoonlijk veronderstelt, naar de stallen van Salomo leidde.  

Vervolgens lezen wij in Nehemia 3:29 over Sechanja, de bewaker van de Oostpoort, maar er staat niet dat er gewerkt werd aan de Oostpoort. In Nehemia 3:31 lezen wij over de Poort van de Telling, de zgn. Mifkadpoort en dan zijn we weer bij de Schaapspoort terug in vs. 32. 

De vraag die Widener zich stelt, is of de Poort van de Telling, de zgn. Mifkadpoort, misschien ook onder een andere naam bekend stond. Widener oppert dat het logisch is om te veronderstellen dat deze poort op één lijn lag met het Mifkad-altaar op de Olijfberg dat recht tegenover het Heiligdom lag. 

Afgezien van het gebrek aan aanwijzingen dat er op het zuidelijk deel van het Tempelplateau ooit een Tempel heeft gestaan, is er ook geen enkele aanwijzing voor een dorsvloer in dat gebied en ook niet voor het bestaan van de Gouden Poort in dat gedeelte, zodat deze visie niet een geschikte kandidaat is voor de plaats van de Temepl.


De positionering in de stad van David (D)

Waarom de Tempel niet in de stad van David was?

Ernest L. Martin is een belangrijke vertegenwoordiger van het standpunt dat de Tempel in de stad van David was. Maar alles is tegen die opvatting. 

Allereerst zegt de Bijbel dat David UIT de stad van David, dat is Sion, omhoog ging (‹2 Sm. 24:18, 20, 22; 1 Kn. 8:1; 2 Kr. 5:2; lees ook 2 Kr. 8:11›) om Arauna op zijn dorsvloer te ontmoeten, waar later  door Salomo de Tempel gebouwd zou worden. Een dorsvloer ligt nooit op het hoogste punt maar dichtbij het hoogste punt van een berg of heuvel. De Ofel heuvel waarop de stad van David lag, ligt in de luwte van de Tempelberg, maar niet dichtbij de top. Vanaf de zuidelijke kant het Tempelplein ziet met de stad van David ongeveer 50-60 meter lager liggen. Dat is teveel om daar de dorsvloer te situeren. Daarom is het veel aannemelijker dat de Tempelberg de juiste locaties is, want dat is niet het allerhoogste punt van de berg Moria, maar wel het bijna hoogste punt. En dan nog dit: als de Tempel binnen de stad van David zou hebben gelegen, waarom zou David dan de dorsvloer van Arauna hebben moeten kopen? Dat is onvoorstelbaar!

Ten tweede is er in het gebied van de stad van David veel archeologisch onderzoek gedaan, maar er zijn geen vondsten gedaan die erop zouden wijzen dat de Tempel daar ooit heeft gestaan. Men meent dat laatste wel te kunnen ‘goed praten’ door te verwijzen naar Mt. 24:1-2, waar Jezus zegt dat er geen steen op de andere gelaten zal worden, wat dan wil zeggen dat de Tempel volgens Jezus zo grondig vernietigd zou worden, dat later niemand er meer een spoor van zou kunnen terugvinden. Maar de vraag is of Jezus’ woorden (ook) niet naar een nog grondiger opruiming van de Tempel verwijzen, die bij zijn terugkomst zal plaats vinden als er een volkomen nieuwe Tempel zal komen aan de voet van een zeer hoge berg, dingen waarover we lezen in Ez. 40-48. Widener meent dat Jezus’ woorden niet zozeer betrekking hebben op het Tempelplateau, maar op het Tempelgebouw. Het laatste is inderdaad helemaal vernield en verbrand door het Romeinse leger van Titus. 

Widener wijst er verder op dat de westelijke steen, de grootste steen van 13,6 x 3 x 3,3, mtr. van het Tempelcomplex 570 ton weegt en dat zulke stenen zelfs niet door een Romeins legioen verplaatst of uit de weg geruimd konden worden.

Ook de Bijbelgedeelten 2 Kr. 5:2 en 1 Kn. 8:1-6 tonen aan dat de Tempel noordwaarts en bergopwaarts buiten de stad van David lag. 

Ernest L. Martin wijst nog op de waterbron Gihon dichtbij de stad van David, immers bij de Tempeldienst was heel wat water nodig voor de wassingen, voor het afspoelen van bloed en voor tal van dagelijkse handelingen. Martin argumenteert dat de Tempel toch onmogelijk ver van zo’n bron afgelegen kan hebben! Nu, dat er veel water nodig was, is zeker! Maar de Tempelberg wemelt van allerlei onderaardse grotten en waterreservoirs. Bovendien liep er destijds een ingenieus watervoorzieningssysteem van de vijvers van Salomo in de buurt van Bethlehem, naar Jeruzalem, waarvan het water over een aquaduct naar het Tempelgebied werd geleid. Het systeem werkte als ‘communicerende vaten’. De vijvers lagen op ongeveer 810 mtr. hoogte en de Tempel op ongeveer 740 meter hoogte, zodat de waterdruk voldoende was in de Tempel, omdat de vijvers hoger lagen.


ebvs-templemountaquaduct-hebron-bethlehem-jerusalem.jpg

Illustratie 11 (ontleend aan www.bible..ca)

Een ander bewijsstuk tegen de zuidelijke localisering van de Tempel binnen de stad van David is de zgn, ‘Trompetsteen’, ook wel bekend als ‘the Trumpeting Place Inscription’. in de zuidoostelijke hoek van de Tempelberg. De steen werd bij onderzoek op 138 Engelse voet afstand van de veronderstelde oorspronkelijke locatie aangetroffen. De steen is nu in het Israël Museum in Jeruzalem. Er staat een inscriptie op: ‘l’bet hatqia l’hakh ...’, wat naar men aanneemt (de tekst is niet af) betekent: ‘de plaats om te bazuinen voor de aankondiging ...’ Dit zou betrekking kunnen hebben op het blazen van de sjofar voor de aankondiging van de sabbat en van de feesten in de Tempel. Aan de steen ziet men ook beitelinkepingen die qua structuur lijken op de beitelinkepingen op de grote blokken natuursteen in de westelijke muren die het Tempelplatform inkaderen en vastheid geven. Deze blokken natuursteen moeten wel dateren uit een zeer vroege periode. Het vinden van deze naar beneden gevallen Trompetsteen, aannemende dat hij van de zuidwesthoek van het Tempelplateau naar beneden gezakt is,  bevestigt de locatie van de Tempel op het Tempelplateau en niet op enige andere locatie, ook niet in de stad van David. 


Zal de Tempel binnenkort herbouwd worden?

Er zijn opiniepeilingen die erop wijzen dat een groeiend aantal Israëli’s voor de herbouw van de Tempel is. Als de locatie aan de noordzijde is, dan is het wat makkelijker voorstelbaar en realiseerbaar volgens Widener. Widener neigt ertoe om er een soort politieke agenda van te maken.

Maar o.i. dienen christenen afstand te houden van de overwegingen, gedachten en uitgangspunten van het aardse politieke leven, want voor hen is er een hemels Koninkrijk en een hemelse woning bereid en zij eren God, de Vader van Jezus Christus in hun hart door de Heilige Geest. 

Toch kan en mag het christenen niet onberoerd laten, dat er een grote vijandschap is tegen Israël vanwege zijn God, en tegen de  Heilige Plaats van zijn voeten, waar Jezus Christus als Koning van de Joden gestorven is en zal terugkomen om als Koning van de Joden te regeren over heel de wereld, maar waar nu een religie die de Vader en de Zoon loochent (‹1 Jh. 2:22›), zijn huisvesting zoekt en een gruwel van een afgod zijn zetel wil vestigen (‹2 Th. 2:4›). Het dient de christen in zijn algemeenheid zeker wel te raken, maar de strijd blijft voor hem geestelijk door te leven met Jezus Christus in Woord en gebed, door Hem te eren in het hart en door van Hem te getuigen. Dit is de weg voor iedere christen, ook al weten wij dat bijna alles klaar is voor de bouw van deze  aardse Tempel:

- het Sanhedrin dat op 30 Mei in het jaar 429 n. Chr. door keizer Theodosius II werd opgeheven, is in 2004 weer opgericht en in 2007 functioneerde het volop. Deze Raad heeft al verscheidene verzoek bij het Hoge Gerechtshof ingediend om de offerdienst op de Tempelberg te mogen hervatten

- priesterkleding, de gouden kandelaar, een draagbaar altaar, de ramshorens, de vereiste rode vaars voor de inwijding van de Tempel, al deze zaken zijn klaar

- mannen worden getraind in alle aspecten van het priesterschap

Alleen is het beheer van het Tempelgebied nog in handen van de islamitische Al-Waqf in Jordanië. Maar heel het gebied is het grondgebied van Israël in de politieke zin van dat woord

Christian Widener mist o.i. hier het scherpe onderscheid tussen wat van God is en wat van mensen is inzake Jeruzalem, zoals zo veel christenen dat missen. Daardoor komen ze op zijn minst deels op vormen van sociale en politieke betrokkenheid uit, die o.i. geen plaats behoren te hebben in de Gemeente van Jezus Christus waar alle aandacht alleen dient te liggen op het aanbidden van God in Jezus Christus en het Hem dienen in de Heilige Geest en op de prediking van het Evangelie van Jezus Christus tot bekering en vergeving van zonden en tot redding en nieuw leven in Hem.  

Niettemin is Wideners onderzoek zeker het lezen waard en verhelderend om tot een beter inzicht te komen in de Tempelbouwproblematiek en ook is het voldoende objectief om de lezer ruimte te geven voor het bepalen van de eigen keuzes. Het siert hem ook dat hij moeite gedaan heeft om contact te leggen met de kopstukken van andere visies op de plaats van de Tempel van Salomo en van de tweede Tempel. 



ebvs-plaatstempel-overviews-2.jpg

Illustratie 12  - (Andrew Shiva - Wikipedia - CC BY-SA 4.0) 

Hoewel het zo is dat (‹1›) ieder die in Jezus Christus gelooft, ondergebracht wordt in de hemelse Tempel, en (‹2›) de lichamen van de gelovigen door de reiniging van zonde en de wedergeboorte tot een tempel van de Heilige Geest zijn geworden, is het God bij dat alles toch een geweldige gruwel in het oog, dat er op de plaats van de aardse Tempel van Salomo een bouwwerk staat dat voortkomt uit een godsdienstig systeem en uit een godsdienstige gezindheid die de geest van de antichrist ten volle belichaamd!  





Bronnen:

Christian Widener: The Temple Revealed - End Times Berean - 2020


Maurice Konopnicki & Eliëzer ben Rafaël:  Jérusalem (Presse universitaires de France  - 1e druk, 1987)


Alec Garrard: De Tempel (vertaling van ‘The Splendour of the Temple’) - Uitgeverij Groen, Heerenveen, 2003



Bewerking: 

redactie EBV - 1 juni 2023