DE VAL VAN TYRUS - Ezechiël 26:1- 28:19


Voordat we ingaan op de rol van Nebukadnezar bij de val van Tyrus volgens K&D, willen we eerst nog ingaan op de rol van Tyrus en Phoenicië ten aanzien van Israël en op de rol van Assyrië ten aanzien van Tyrus zoals die door K&D wordt geschetst. 

Wat betreft het eerste punt moet vastgesteld worden dat er in de tijd van David en Salomo vriendschap was tussen de beide landen (zie 1 Kn. 5:1, 12 en 1 Kn. 9:1. Alex Motyer maakt echter attent op een andere kant van deze relatie. In zijn commentaar op het boek Jesaja schrijft hij: “There was another side. Solomon took Phoenician wives and imported the cult of the Sidonian Ashtoreth (1 Ki. 11:1,5). These high places remained (2 Ki. 23:13) and Isaiah would have grown up with an awareness of Tyre's corruption of Israel's most favoured king. Phoenician influence was an evil genius to the northern kingdom also, even to the extent of almost replacing Yahweh with the Baal of Sidon when Ahab married Jezebel of Sidon (1 Ki.chs.16-18). In the Psalms, however, though we find Tyre in a hostile coalition against Israel (Ps. 83:7), yet the psalmist prays that the Gentile nations may come to know the name of the Lord (Ps. 83:18). In Psalm 45 the 'daughter of Tyre' brings a gift to the royal wedding (verse 12) and in Psalm 87 Tyre is accorded birthright honours in Zion (verse 4). Finally, in the prophets references are for the most part hostile (Je. 47:4; Am. l:9ff.; Joel 3:4; Zech. 9:2-4), and it is of Tyre alone that Ezekiel fails to say that they will yet 'know the Lord' (Ezek. 25:7,11; 30:26). Isaiah, however, looks forward to the dedication of Tyre's wealth to the Lord and His people (23:18) as was the case in the normative times of David.

Now ... at the end of the oracles we come to Tyre, the religious corrupter. But just as Egypt, the political oppressor, will yet come into a co-equal status in the Lord (19:25), so Tyre will yet come into a relationship of holiness. What Tyre gave of old for the temple was on a commercial basis (1 Ki. 5:6ff.), but the Old Testament nourished the hope of something better. Women of Tyre seduced Solomon, but the daughter of Tyre would yet come to the wedding of the king. Isaiah puts the matter in a nutshell: the corrupter will bring holy merchandise. The care a Phoenician widow once extended to a prophet (1 Ki. 17:8-16) will be the norm of coming relationships.”

*Wat betreft het tweede punt - de rol van Assyrië ten aanzien van Tyrus - geven we de informatie door de pen van K&D waarbij zijn benadrukken dat de Assyriërs niet bij machte waren Tyrus de grote klap toe te brengen die in Jes. 23:13 beschreven zou worden zoals de meeste vertalingen die tekst menen te moeten interpreteren (zie de noot bij dat vers). Volgens K&D had Salmanasser geen succes in  de Phoenicische oorlog zoals het uittreksel uit de kroniek van Menander in de Antiquities van Josephus (Ant. ix. 14, 2) duidelijk toont. Elulaeus, de kning van Tyrus, was erin geslaagd om herhaaldeijk de rebellie van de Kittiërs (Cyprus) de kop in te drukken. Maar Salmanasser probeerde met hun hulp de strijd met Phoenicië aan te binden, maar een algemeen vredesverdrag maakte vlug een eind aan deze pogingen. Daarop vielen Sidon, Ace en Paletyrus en vele andere steden van het eiland Tyrus, de rijke wereldhandelsstad, af en plaatsten zich onder de heerschappij van Assyrië. Maar aangezien de Tyriërs van het eiland dit niet wilden doen, begon Salmanasser weer de oorlog met hen waarbij de Phoeniciërs die onder zijn bewind vielen hem 600 schepen en 800 roeiers ter beschikking stelden. De Tyriers veielen hem echter an met 12 oorlogsschepen en waren in staat heel de vijandelijek vloot uiteen te slaan en 500 krijgsgevangenen te maken. Dit verhoogde het aanzien van Tyrus en de koning van Assyrië zag zich genoodzaakt met het plaatsen van enkele symbloische schildwachten bij de rivier de Leontes en ook sneed hij de watervoorziening van de stad af. Dit duurde 5 jaar. Men dronk van de waterputten die zij zelf hadden geslagen. Het lukte Salmanasser niet om het eiland Tyrus in te nemen en te onderwerpen. DIt betekent volgens K&D dat Assyrië onmogelijk de macht zijn geweest die volgens de meest gebruikelijke vertaling van Jes. 23:13 Tyrus zou onderwerpen en stromramen tegen haar zou opstellen. K&D stellen dan ook voor om Assyrië in Jes. 23:13 tot het object te maken van de zin en te lezen dat Babylonië Ninevé (d.w.z. Assur) geschikt maakte voor de woestijndieren. 



Wat betreft de vervulling van deze profetieën in Ez. 28 over Tyrus en de koning van Tyrus (zie ook Ez. 27:36), zijn de meningen van de commentatoren verdeeld. Sommigen zoals Hengstenberg, Hävernick, Drechsler (over Jes. 23) en anderen nemen aan dat Nebukadnezar na 13 jaar beleg het eiland Tyrus veroverde en verwoestte, terwijl anderen zoals Gesenius, Winer, Hitzig en anderen de verovering door Nebukadnezar ontkennen of er een vraagteken bijzetten. Veel oudere commentatoren gingen ervan uit dat het over het oude Tyrus op het vasteland ging in deze profetieën. Wat betreft de geschiedenis van dit geschil, zie Hengstenberg, De rebus Tyriorum comment. (Berol. 132), Hävernick ‘On Ezekiel’, (pg. 420 e.v. en Movers ‘Phoenizer’, II. 1, pg. 427 e.v. De ontkenning van de verovering van het eiland Tyrus berust deels op het stilzwijgen van de oude geschiedkundigen over de uitkomst van het beleg, hoewel ze het beleg zelf wel noemen. De ontkenning van de verovering houdt ook deels verband met de woorden in Ez. 29:17-20 waarin (m.n. in vs. 18) verklaard wordt dat Nebukadnezar geen loon ten deel gevallen is uit de zware strijd tegen Tyrus. Alles wat Josephus hierover weet te melden van de oude geschiedkundigen is het volgende: (1) Berosus schrijft in zijn derde boek over  de geschiedenis van de Chaldeeën dat toen de vader van Nebukadnezar in verband met zijn ouderdom en de ermee samenhangende zwakheid de oorlogsvoering tegen de opstandige satrap in Egypte, Coelesyrië en Phoenicië aan zijn zoon overdroeg, dat Nebukadnezar deze wist te verslaan en het hele land weer onder zijn gezag wist te brengen. Maar toen hem ongeveer tezelfdertijd het bericht bereikte dat zijn vader gestorven was, regelde hij zijn zaken in Egypte en gaf enkele van zijn vrienden opdracht om de gevangenen uit de Judeërs, de Phoeniciërs, de Syriërs en de Egyptenaren samen met het zwaar bewapende deel van het leger naar Babylon te brengen. Vervolgens haastte hij zich door de woestijn naar Babylon, met een klein groepje medewerkers om de regering over het Rijk te aanvaarden. (2) op gezag van de Indische en Phoenische geschiedenissen van Philostratus, verklaart hij dat toen Ithobal op de troon zat, Nebukadnezar Tyrus 13 jaar belegerde. 

De verslagen van Berosus zijn bij Josephus terug te vinden in zijn 'c. Apion' (i. § 19), waar Josephus in § 20 aan toevoegt, ter bevestiging van de geloofwaardigheid ervan, dat er geschriften gevonden waren in de archieven van de Phoenicërs die overeenkwamen met de uitspraken van Berosus, nl. over de koning van de Chaldeeën (Nebukadnezar). nl. 'dat hij heel Syrië en Phoenicië veroverde', en dat Philostratus kennelijk hiermee instemt omdat hij in zijn geschiedenissen ook het beleg van Tyrus noemt. 

Josephus voegt hier, vanwege het samenvallen in de tijd, in c. Ap. i. 21 nog een fragment uit de geschiedschrijving van de Phoeniciërs zelf aan toe dat een verslag bevat, niet alleen van de de 13-jarige belegering door Nebukadnezar gedurende de regering van Ithobal, maar ook een lijst met de koningen van Tyrus die Ithobal opvolgden tot aan de tijd van Kores, de Pers, die luidde: "Gedurende de regering van koning Ithobal, belegerde Nebukadnezar Tyrus 13 jaar lang. Na hem, d.w.z. na Ithobal, werden richters aangesteld. Ecnibalus, de zoon van Baslachus, regeerde 2 maanden. Chelbes, de zoon van Abdaeus regeerde 10 maanden. Abbarus, de hogepriester, drie maanden. Myttonus en Gerastartus, de zonen van Abdelemus, zes jaar. Na hen regeerde Balatorus één jaar lang. Toen hij stierf, lieten ze Merbalus uit Babylon halen en hij regeerde vier jaar. Bij zijn dood liet men zijn broer Eiramus (=Hiram) halen, die twintig jaar regeerde. Gedurende zijn regering, regeerde Kores over de Perzen." Zover het fragment uit de Phoenicische geschiedschrijving, zoals door Josephus aangehaald, dat duidelijk laat zien dat de opvolgers van Ithobal met hun mooie Tyrische namen allen vazallen van de koning van Babel waren geworden, aan Babel onderdanige heersers. 

Het beleg van Tyrus wordt zodoende drie keer door Josephus genoemd met als bron de geschiedschrijving van de Phoeniciërs zelf, maar hij meldt niets over de verovering en de verwoesting van die stad door Nebukadnezar. Hieruit heeft men de conclusie getrokken dat dit alles was wat Josephus daar in de Phoenische geschiedkundige bronnen, gevonden heeft. Anders had Josephus daar toch zeker melding van gemaakt, temeer omdat in Ant. x. 11. 1 door Josephus het getuigenis van de buitenlandse historici over Nebukadnezar wordt genoemd nl. dat hij 'een actief man was en een meer geslaagd vorst was dan de vorsten voor hem'. Maar dit argument is wel aannemelijk, maar niet beslissend. Als we bedenken dat Berosus eenvoudig de onderwerping en verwoesting van heel Phoenicië beschrijft zonder zelfs maar de belegering van Tyrus te noemen, en dat daar eigenlijk alleen maar naar verwezen wordt in de Phoenicische geschriften, dan kunnen we uit het stilzwijgen van de Phoenische geschriften over de afloop van de belegering niet zomaar de conclusie trekken dat die uitliep op een nederlaag voor Nebukadnezar ofwel dat hij het beleg moest opgeven, want daarvan is geen spoor te vinden. Het is heel goed mogelijk dat de Phoenicische geschiedkundigen uit de schaamte heel de vernederende gebeurtenis verzwegen. 

Maar degenen (Gesenius en Hitzig) die ontkennen dat het eiland Tyrus door Nebukadnezar veroverd werd, voeren ook aan dat Ez. 29:17-20 erover spreekt dat Nebukadnezar geen loon zal ontvangen uit Tyrus, maar uit Egypte. Movers (l.c. pg. 448) heeft hier echter over gezegd dat 'de passage voor ons niet inhoudt dat de stad niet veroverd zou worden dan wel veroverd zou worden, maar alleen benadrukt dat de eilandstad Tyrus niet geplunderd zou worden. Want in dit verband is het zonder meer duidelijk dat we onder het loon dat Nebukadnezar niet ontving, ondanks zijn jarenlange inspanningen, moeten verstaan de inhoud van de schatkist van Tyrus.' Movers houdt het erop dat Nebukadnezar ofwel in de verovering slaagde, maar de Tyriërs met een zekere mildheid behandelde (dus hen niet plunderde) om bepaalde wijze of strategishce overwegingen, ofwel dat de Tyriërs zich onder bepaalde condities overgaven aan de Chaldeeën. K&D menen echter dat beide door Movers veronderstelde mogelijkheden niet erg waarschijnlijk zijn. In Ez. 29:20  staat heel duidelijk dat Nebukadnezar voor zijn loon had gewerkt, wat met andere woorden inhoudt dat hij het werk waarvoor God hem had geroepen, gedaan had. God geeft hem dan ook zijn loon, zij het niet uit Tyrus, maar uit Egypte. De reden dat Nebukadnezar het eiland Tyrus niet geplunderd heeft, kan nooit betekenen dat hij zijn opdracht niet volledig had uitgevoerd door een compromis te sluiten of door de Tyriërs om wijze redenen mild behandeld te hebben of zelfs door het beleg voortijdig te hebben afgebroken, want dat zou hij zijn werk niet gedaan hebben en zou hem geen loon toekomen. De enige legitieme reden zou kunnen zijn, dat hij na de verovering moest constateren dat er niets meer te plunderen viel. Dit is de uitleg die Jerome aan de passage in Ez. 29:17-20 heeft gegeven, als hij zegt “Nebukadnezar slaagde er bij het beleg niet in om zijn stormrammen, aanvalstorens en andere belegeringsconstructies dichtbij de muur van de eilandstad Tyrus te krijgen omdat het eiland omringd was door de zee. Hij liet daarom zijn manschappen rotsen en stenen bijeenbrengen en ook grote hopen grond om daarmee een soort dijk aan te leggen naar het eiland over de enge zeestraat tussen het vasteland en het eiland heen Toen de Tyriërs zagen dat hij hierin slaagde en dat de muren door de stormrammen in gevaar kwamen, begonnen zij al waardevolle goederen die de edelen en aanzienlijken bezaten, in de schepen te brengen (goud, zilver, kleding, huishoudelijke voorwerpen enz.) en zij vervoerden die naar de eilanden, d.w.z. naar de gebieden waarmee ze handel dreven (Curtius, iv. 3, spreekt er zelfs over dat zij hun families overzee naar Carthago zonden toen (later) het stadseiland opnieuw door Alexander de Grote werd belegerd). Ten gevolge van dit alles trof Nebukadnezar niets meer van zijn gading aan om hem te vergoeden voor al het werk dat hij had gedaan om Gods wil met betrekking tot Tyrus ten uitvoer te brengen en bijgevolg gaf God hem Egypte.” D.w.z. dat het er ondanks het stilzwijgen van de Phoenicische geschiedkundige bronnen over de uitkomst van het beleg, toch op lijkt dat het beleg succes had en dat Nebukadnezar het stadseiland Tyrus wist te veroveren. Hij zal geen genoegen hebben kunnen nemen met het afsluiten van de watervoorziening van het stadseiland vanaf de vaste wal zoals Shalmaneser, de koning van Assyië volgens Josephus zou hebben gedaan (Ant. ix. 14. 2). Het lijkt zeer aannemelijk dat hij de zeestraat door een dam heeft overbrugd. Dit spreekt ook uit de woorden in Ez. 28:18 die melden dat de Chaldeeën zich grote inspanningen hadden getroost, waarbij de uitleg van Jerome over het afvoeren van alle rijkdommen erg plausibel is. Tenslotte toont ook het eerder besproken document over de opvolging van Ithobal duidelijk aan dat Tyrus een vazalstaat van Babylon geworden was en dat de koninklijke familie naar Babel was afgevoerd. 

Als dit alles zich dan zo heeft voltrokken, dan blijft niettemin nog het punt dat Tyrus nog niet tot een kale rots in de zee was geworden waarop vissers hun netten laten drogen (zie Ez. 26:4, 5, 14). Immers 250 jaar later vinden we Tyrus weer in volle glorie hersteld en zodanig versterkt dat Alexander de Grote er pas na 7 maanden in slaagde, en dat onder buitengewone inspanningen, om de stad in te nemen met landleger en zeevloot, waarbij hij ook een dam had opgeworpen om het eiland toegankelijk te maken voor de grondtroepen (zie Diod. Sic. xvii. 40. e.v.; Arrian, Alex. ii, 17 e.v.; Curtius, iv. 2-4). Maar zelfs na deze catastrofale nederlaag lukte het de stad om weer te herstellen onder de heerschappij van de Seleuciden en later van de Romeinen, die het tot hoofdstad van Phoenicië maakten. De stad wordt als zodanig in het NT genoemd (Mt. 15:21, Hd. 21:3, 7) en Strabo (xvi. 2. 23) beschrijft het als een drukke stad met twee havens en fraaie huizen. Maar nooit had Tyrus meer die grote praal en eer van destijds. In de eerste eeuwen van de verspreiding van het christelijk geloof, wordt het vaak vermeld als de plaats van bisschoppelijke zetel. Vanaf 636 n. Chr. tot 1125 n. Chr. viel het onder de heerschappij van de Saracenen. Het was enorm versterkt en de belegering door de Saracenen duurde enkele maanden. Benjamin van Tudela die de stad in 1060 n. Chr. bezocht, beschrijft de stad als een buitengewoon mooie stad met een goed beschermde en omwalde haven en bekend staand om het beste glas- en aardewerk in het Midden-Oosten. Van de Velde schrijft: "Saladin, de veroveraar van Palestina, liep vast op Tyrus in 1189. Pas nadat Acre was ingenomen in 1291 door sultan El-Ashraf, gaf de stad zich onmiddellijk op de dag erna over aan de zojuist genoemde sultan El-Ashraf. De bewoners hadden Tyrus 's nachts verlaten en waren overzee gevlucht opdat zij niet in de handen van bloeddorstige soldaten zouden vallen." Vanaf die tijd heeft Tyrus zich nooit meer echt kunnen herstellen, waarbij komt dat het al vanaf de verovering door Alexander de Grote had opgehouden te bestaan als een eilandstad, want de door Alexander  de Grote opgeworpen damweg groeide geleidelijk aan uit tot een landtong zodat het eiland door het land werd opgeslokt en in een schiereiland veranderd, wat nu nog steeds de situatie van het gebied is. Het tegenwoordige Tyrus (in het Arabisch 'Sur' uitgesproken als 'Soer') ligt op dit schiereiland en was in de tijd van K&D (rond 1800-1850) een marktplaats met zo'n 3 à 4.000 inwoners, nauwelijks een stad te noemen. De haven was verzand en veel van het verleden ligt begraven onder het zand (tempels, forten, gebouwen, zuilen, (groen) marmer, graniet e.a.). Het is niet precies te zeggen wanneer het beeld uit Ez. 26:4, 5, 14 letterlijk in vervulling ging, maar het is ook redelijk om te zeggen dat de woorden wel zeker zijn uitgekomen, want van het eiland is zelfs hoegenaamd niets meer over. En ook al is inmiddels Tyrus voor een goeddeel weer hersteld op het vasteland, dan nog is er geen sprake van dat de eilandstad ooit herbouwd is. Zo overkwam Tyrus uiterste verwoesting door zijn houding bij de verwoesting van Jeruzalem en zal het niet meer hersteld worden (Ez. 26:14 en Ez. 27:36), terwijl Jeruzalem weer in heerlijkheid zal verrijzen vanuit zijn vernedering door de verbondstrouw van God (Ez. 28:25, 26).  

Veel spotternij betreffende het niet uitkomen van de profetie over Tyrus verwart de stad op het land met de eilandstad en bovendien is men vaak niet goed op de hoogte van de historische bronnen en gegevens zoals die door o.a. K&D ordelijk worden weergegeven. 


Bronnen:

C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1950 

Bewerking: 

redactie EBV - 31 december 2021