Van Nimrod via Tammuz naar de vrouw Babylon

Gen. 10:6-12; 11:1-9; Ez. 8; Op. 17


De door de satan opgebouwde  godenwereld wordt na de zondvloed door de heerschappij van Nimrod a.h.w. opgebouwd. Voor de zondvloed is er wel moord en doodslag en ook neemt Lamech zich twee vrouwen (‹Gen. 4›) en is er tenslotte ook zeer ernstige invloed vanuit de gevallen geestenwereld (‹Gen. 6:1-4›), maar we lezen niet over afgoderij. Een belangrijke reden daarvoor kan geweest zijn dat Adam, die God nog persoonlijk gekend had voor de zondeval, bijna tot aan de zondvloed leefde. 

Nimrod die in Gen. 10 wordt genoemd is de stichter van Babel, de stad in het land Sinear, die bekend zou worden om de spraakverwarring die God zou bewerken. In tegenstelling tot Gods opdracht aan de mens om zich over de aarde te verspreiden, nam hij het initiatief om diverse steden te bouwen, waarvan Babylon als eerste wordt genoemd. De mensheid die toen nog één van taal en spraak was (‹Gen. 11:1›), probeerde onder zijn leiding bijeen te blijven, dwars tegen Gods opdracht in om zich over de aarde te verspreiden en zich te vermenigvuldigen, een opdracht die opgesloten ligt in de woorden uit Genesis: ‘Vervul de aarde en onderwerp haar!’, en ‘Breidt je overvloedig uit ...!’  (‹Gen. 1:28 en Gen. 9:1, 7›). 

Opmerkelijk is dat we in Gen. 11:4 lezen van het plan van de mens om een toren te bouwen die tot in de hemel moest reiken (‹Gen. 11:4›). Sommigen zien dat als kenmerkend voor een regime dat imitatie hoog in het vaandel heeft staan, want, zo zegt men, klei moest als steen dienen en teer (‹‘asfalt’›) moest dienen als leem. De imitatie zit dan in het woordje ‘als’. K&D zien het als een uiting van het diepe voornemen van de opstandige mensheid die onder leiding van Nimrod stond, om een tot aan de hemel reikend bouwwerk te maken, een bouwwerk dat heel sterk moest worden en zeer hecht ineen moest sluiten en heel anders moest zijn dan de gewone huizen die van klei en leem ‘losjes’ in elkaar werden gezet. De stenen en het teer (‹teer als voegsel tussen de stenen›) zijn in de regio van Babel nog terug te vinden in de restanten van historische ruïnes. 

Opvallend is dat we het opstandige verlangen om tot aan de hemel te reiken ook weer terugvinden in Op. 13:5, 6 waar het beest met godslasteringen tekeer gaat tegen God en zijn Tent en tegen hen die in de hemel wonen. En ook dan zal de boze, geïncarneerd in het beest, Babylon, die grote stad, opnieuw gebruiken als zijn werktuig, als zijn hoer, om er de wereld mee te bedwelmen met de hartstochtelijkheid van haar hoererij (‹Op. 17:1-6›), om haar tenslotte met behulp van 10 handlangers, 10 koningen, verachtelijk te vernietigen, zoals een pooier een vrouw die in zijn handen gevallen is, vernederd (‹Op. 17:16›). 

Wat Lamech (‹Gen. 4:16-24›) voor de zondvloed was (‹namelijk de incarnatie van de opstandigheid tegen God, die zich uitte in zijn schending van de huwelijksmoraal en zijn meedogenloze optreden tegenover ieder die hem ook maar een strobreed in de weg legde›), dat was Nimrod na de zondvloed, en in en vanuit Babel oefende Nimrod zijn macht uit. Nimrod was de kleinzoon van Cham  via Kusch (‹Gen. 10:8›), vandaar dat Nimrod op archeologische monumenten ook wel ‘Nimrod Bar-Kusch’ wordt genoemd, d.w.z. ‘Nimrod, de zoon van Kusch’. De naam Nimrod (‹H5248›) betekent ‘rebel’ of ‘opstandeling’ en de drie basisletters van het werkwoord waarvan de naam is afgeleid zijn ‘mrd’ en in de Semitische talen is de nog steeds gekoppeld aan de betekenis van ‘opstandig zijn', morren’ en ‘mopperen’ e.d. Hij wordt een geweldig machthebber (‹H1368›) genoemd in Gen. 10:8, de eerste keer dat het Hebreeuwse woord ‘gibboer’ voorkomt in de bijbel. In Gen. 6:4 vinden we de ‘nefilim’ omschreven als ‘de geweldigen’ en is het de tweede keer dat het word ‘gibboer’ in de bijbel voorkomt, maar dan in het meervoud.  

Nimrod, de ‘gibboer', was een kleinzoon van Cham via Kush, een naam waarvan men vaak denkt dat die ‘zwart’ betekent, maar taalkundigen zoals Gesenius en ook K&D menen dat voor die betekenis geen enkele aanleiding is en dat de werkelijke betekenis van de naam onzeker is. Hislop (‹The two Babylons - 1896›) weet echter te melden dat de naam Kush in het Chaldees verband zou houden met ‘chaos'. Dat past natuurlijk heel typisch in de lijn van wat de bijbel ons leert, want een chaotische vader (‹Kush›), kan moeilijk anders dan een opstandige zoon (‹Nimrod›) verwachten, en met enig voorbehoud ten aanzien van de linguïstische ‘gissingen’ die m.n. ten aanzien van de Kusch, niet makkelijk te verifiëren zijn, is die combinatie van chaos en opstandigheid toch wel wat de bijbel ons leert over de mensheid die van God, de Schepper en de beloofde  Verlosser (‹Gen. 3:15›) niet wil weten. De lijn van chaos en opstandigheid loopt dus van Cham, via Kusch naar Nimrod, [een opstandeling op wereldniveau]. Maar van Cham loopt er een andere lijn van opstandigheid tegen God via Chams zoon Kanaän, naar [een opstand op een meer regionaal, landelijk niveau], want een andere zoon van Cham was Kanaän die door God vervloekt werd (‹Gen. 9:25›), want hoewel Cham de zonde beging, kon Cham zelf niet vervloekt worden omdat hij in Gen. 9:1 met de andere zonen van Noach al gezegend was. Met het geslacht van Kanaän zou God in botsing komen, doordat zijn volk het land van de Kanaänieten zou binnenvallen en met de opdracht om dat volk volledig uit te roeien. Dat was op landelijk niveau (‹Kanaän›) een strijd tussen God en de kinderen van de boze in het land Kanaän.

In het verlengde van de strijd die God met Kanaän aanging, ligt de strijd die God voert met de kinderen van de boze over heel de wereld, een strijd die zal uitmonden in de onderwerping van de volken door Gods heilige volk, samen met al de heiligen, als Jezus Christus komt om voor duizend jaar op aarde te regeren en het afgodische Babel en de satanische heerschappij van het beest afgedaan zullen hebben (‹zie Op. 18:10, 16, 19 en Op. 19:19-21›). 

Met Nimrod, de opstandeling van wereldformaat, was ook een vrouw verbonden. De historici kunnen ons over Nimrod en zijn vrouw niet echt verder helpen. Gegevens lijken te ontbreken, ofwel mist er overeenstemming in de verschillende theorieën. Volgens de rabbijnse literatuur was Semiramis de vrouw van Nimrod. De naam van Semiramis duikt ook op andere tijden in de geschiedenis van het Midden-Oosten op en er is verwarring over wie zij nu precies is. Maar het zal er niet ver naast zijn als we zeggen dat zij de hoer Babylon vertegenwoordigt met al haar mysterieuze godsdienstigheid waarmee ze opererend vanuit het Midden-Oosten opererend, de volken heeft verleid en onder haar vleugels heeft geborgen opdat ze maar niet de echte, ware eeuwige God zouden ontwaren. 

Semiramis had ook een zoon en er zijn bronnen die doen denken dat Tammuz haar zoon was, waarmee het mysterie van moeder-kind werd geïntroduceerd, een duivelse imitatie van het beloofde zaad van de vrouw (‹Gen. 3:15›), opdat het ware zaad niet herkend zou worden toen dat in de volheid der tijden in het vlees kwam, Jezus Christus, het vlees geworden Woord van God. In verband hiermee zien de uitdrukking ‘moeder van God’ of ‘Hemelkoning’ opduiken in het wereldse godsdienstige denken, vaak gepaard gaand met afbeeldingen en sculpturen van de hemelkoningin met een kindje op haar armen. Nu wil het dat ook één van de afbeeldingen van de Babylonische godin Ishtar, een sculptuur is waar zij is afgebeeld met haar onbevlekte kind Tammuz op haar arm heeft, een beeld dat we ook aantreffen in de verheerlijking van Maria in de katholieke kerk, die ook vaak de moeder van God wordt genoemd, een uitdrukking die we nergens in de bijbel ten aanzien van Maria tegen komen. Wel wordt zij de moeder van Jezus of Jezus Christus genoemd (‹Mt. 1:18, Lk. 2:43, Jh. 2:1, 3; 6:42; 19:25, 26 en Hd. 1:14›), maar dat is heel wat anders. Deze aanbidding van de ‘hemelkoningin’ wordt ook wel aangeduid als de bron van alle mysteriegodsdienst die volgens de deskundigen zijn vertakkingen wereldwijd uitspreidde in tal van afgeleide godsdienstigheid in Griekenland, Egypte en Rome, die naar men meent via Foenicië wereldwijd verspreid werd. Ironside schrijft: ‘Binnen 1000 jaar was de religie van Babel de religie geworden van de wereld, de wereldse religie die de goddelijke openbaring had verworpen'.  Het heeft er alles van dat satan - nadat God de ‘nefilim’ (‹zie Gen. 6:4›) die zich vrouwen uit de mensen namen en zo ‘gedrochten’ verwekten die ‘geweldigen’ heetten en die voortkwamen uit een directe omgang van demonen met het menselijke geslacht, van de aarde geweerd werden - nu hij niet meer direct dit kon doen, hij alsnog via de mysteriegodsdienst van de moedergod en haar zoon, de mensheid aan zich wilde binden. Een mysteriegodsdienst is dus zeer direct verbonden met demonische invloed. Het mysterie is dan dat van de moedergod en haar zoon. Dat was het centrale mysterie waarmee tal van kleinere mysteriën verbonden waren: de leer van de louterende zuivering na de dood, redding door talloze sacramenten (‹zoals priesterlijke absolutie›), besprenkeling met heilig water, het aanbieden van ronde koeken aan de koningin van de hemel (‹zie Jer. 7:18, 44:17-25›), toewijding van maagden aan goden (‹zgn. heilige prostitutie›), het bewenen van de god Tammuz (‹zie Ez. 8:14›) gedurende een periode van 40 dagen voorafgaand aan het grote feest van Istar waarvan gezegd werd dat zij haar zoon uit de dood had ontvangen. Men leerde nl. dat Tammuz door een everzwijn gedood werd waarbij wat bloed op de tronk van een ‘evergreen’ boom terecht kwam, en dat die tronk toen in de nacht opbloeide tot een geheel nieuwe boom, waarmee de ‘evergreen tree’ heilig werd door het bloed van Tammuz (‹zie ‘The pagan Origins of Easter’, 2, http://www.lasttrumpetministries.org/tracts/tract1.html›). 

Tammuz zelf werd weer levend, hij werd opgewekt. De altijd groene boom (‹een ‘evergreen'›) werd het symbool van zijn geboorte en men stelde het herstel van de boom en de opstanding van Tammuz op de dag van de winterzonnewende als de kortste dag bereikt was en de dagen weer langer in plaats van korter begonnen te worden. Geen wonder dat velen de kerstboom zien als een symbool van afgodische oorsprong (‹zie b.v. http://mystery-babylon.org/christmas.html›). 

Om de lijn van Babylon tot de huidige tijd nog beter te begrijpen laten we Ironside aan het woord. Hij schrijft het volgende: “De geschiedenis leert dat toen Babel verwoest werd er een einde kwam aan de stad en de tempels, dat de hogepriester met de ingewijden van de cultus vluchtten naar Pergamus waarvan wij in Op. 3: lezen dat daar de troon van satan stand en waar ook het symbool van de slang werd opgericht als symbool van verborgen wijsheid, Vanuit Pergamum staken zij later de zee over en verhuisden naar Italië, waar zij zich vestigden in de Etruskische vlakte, waar de oude cultus werd verspreid onder de naam ‘Etruskische mysteriën en uiteindelijk werd Babylon het hoofdkwartier van Babylon. De overpriesters droegen mijters in de vorm van het hoofd van een vis, ter ere van Dagon, de visgod, de zgn. heer van het leven. Het is een andere vorm van het Tammuz-mysterie, zoals dat onder de oude vijanden van Israël, de Filistijnen (‹Ri. 16:23›), ontwikkeld werd. De hogepriester kreeg, toen hij zich in Rome vestigde, de titel Pontifex Maximus (‹= hogepriester›), en deze titel was op zijn mijter afgebeeld. Toen Julius Caesar (‹die een ingewijde was zoals alle jonge Romeinen uit goede families›) het hoofd van het rijk was geworden, werd hij gekozen tot Pontifex Maximus. Deze titel werd voortaan door alle Romeinse keizers gevoerd tot op Constantijn de Grote, die tegelijkertijd zowel hoofd van de kerk was als hogepriester voor de volken. De titel werd daarna aan de bisschoppen van Rome toegekend en wordt vandaag gedragen door de paus, die dus niet de opvolger van de visser-apostel Petrus is, maar de directe opvolger van de hogepriester van de Babylonische mysteries, en de dienaar van de visgod Dagon, voor wie hij, net als zijn afgodische voorgangers, de vissersring draagt. Tijdens de eerste eeuwen van de geschiedenis van de kerk heeft ‘het geheimenis van de wetteloosheid’ (‹2 Thessalonicenzen 2:7›) verbazingwekkende uitwerkingen gehad. De Babylonische praktijken en leringen werden zo geabsorbeerd door wat zich ‘kerk van Christus’ noemde, dat de waarheid van de Heilige Schrift op veel punten volledig verduisterd werd, terwijl afgodische praktijken aan het volk waren opgedrongen als christelijke sacramenten en de wereldse filosofieën de plaats innamen van het evangelieonderwijs. Zo ontstond dat verbazingwekkend systeem dat duizend jaar lang Europa domineerde en handelswaar maakte van lichamen en zielen van mensen’  (‹Openbaring 18:13›), tot de grote Reformatie van de 16e eeuw een mate van bevrijding bracht.”

Wij voegen daar nog het aan toe dat de zgn. Ka'aba die in Mekka staat en het middelpunt vormt van de islamitische wereldgodsdienst, gezien wordt als een vrouw die jaarlijks een nieuwe jurk wordt aangedaan, waarna duizenden en duizenden mannen om haar heen cirkelen en zich ernaar uitstrekken om onder een opgelichte slip van haar kleed dat verder om de Ka’aba heen op de grond hangt, de zgn. ‘heilige steen’ te kussen. Deze Ka'aba vormt het middelpunt van de islam, de antichristelijke wereldgodsdienst bij uitstek. 

Nu is Mekka niet Babylon, maar wel is het voormalige Sinear het gebied van Syrië en Irak waar momenteel de Sjiïeten en Soennieten (‹die beide Mekka en het Ka’aba ritueel hoog houden›) elkaar bevechten. Antiochus Epiphanes IV, de voorloper van de antichrist, kwam omhoog uit deze regio nadat hij vanuit Rome terugkwam naar het gebied van de Seleuciden en zich door allerlei intriges omhoog wist te werken. 

We noemen nog Zach. 5:5-11 de vrouw in de efa ... wie is die vrouw die ‘boosdoenster’ wordt genoemd, net als de goddeloze Athalia (‹2 Kr. 24:7›)? In het Hebreeuws is sprake van exact hetzelfde woord dat kennelijk staat voor een vrouw die het gemunt heeft op het nageslacht van David. Wie zal die vrouw zijn die teruggebracht wordt naar het land Sinear in een ‘efa’ met een loden deksel?  De ‘efa’ moet wel een onreine maat zijn, een onheilige maat. Als we beschrijving samen vatten, zien we twee vrouwen met een ooievaarsachtig uiterlijk de goddeloze vrouw, de boosdoenster, meenemen. Dit doet ons denken aan Op. 18:2, waar staat dat Babylon een woonplaats is geworden van de satan en een schuilplaats van alle onreine geesten en van alle onrein en verfoeilijk gevogelte. Onder de laatste categorie valt de ooievaar en we denken dat de twee vrouwen mogelijk staan voor twee onreine geesten. De twee nemen de vrouw mee naar het land van Nimrod, de aartsopstandeling tegen God, om de boosdoenster bij hem een plaats te geven (‹vs. 11›). De vrouw in de ‘efa’ wordt maar heel beperkt uitgelegd door de commentatoren. Wil het misschien zeggen dat al vijandigheid tegen DE ZOON van David als gerepresenteerd in de ‘boosdoenster’ uiteindelijk weer in het land Sinear geconcentreerd gaat worden, om van daaruit haar aanval op de terugkomende Zoon van David te organiseren, vanuit dezelfde regio waaruit Antiochus Epiphanes IV  zijn aanval op de heilige stad organiseerde? De islam, shia's en soenni's tezamen maken zich hier al voor klaar en de grote wereldmachten pompen maar geld in militair materieel alsof het niets is. Welke kant zal het uitgaan?

Als we dit alles goed tot ons laten doordringen, en ons na een lang intermezzo weer terug verplaatsen in de situatie van Ezechiël, dan beseffen wij dat het vreselijke dingen zijn die Ezechiël te zien krijgt, want God toont hem dat de oude mysteriegodsdienst uit Babylon is overgewaaid en beslag heeft gelegd op de harten van zijn volk en zijn godsdienstige leiders, want niet alleen de vrouwen vereren Tammuz, maar zeer waarschijnlijk is de tak (‹het is geen tak van de wijnplant of wijnstok, maar een tak, zonder verdere specificatie›) die de 25 mannen in Ez. 8:17 bij hun neus houden het symbool van de  geboorte van Tammuz. Deze tak stelt alle oude verklaarders voor raadselen, maar wij denken dat de verbinding met de mysteriegodsdienst en de altijd groene boom wel eens de juiste verklaring zou kunnen zijn: Babylon en zijn mysteriegodsdienst doorgedrongen in het hart van het godsdienstig leven van Israël en de godsdienstige leiders hebben God de rug toegekeerd (‹Ez. 8:16›). Het kan niet anders dan dat ook de Gemeente van Jezus Christus door deze mysteriegodsdienst zal worden aangevallen als de hoer Babylon zich meer en meer van de harten meester zal maken en de leiders van de Gemeente Jezus Christus meer en meer de rug zullen toekeren. Het geheimenis van de wetteloosheid is allerwaarschijnlijkst deze mysteriegodsdienst van Babelse oorsprong, die pas zijn vreselijke plaats in de toekomstige Tempel in Jeruzalem kan gaan innemen als tegenstander van Levende God, wanneer (‹a›) die Tempel is herbouwd en (‹b›) de Gemeente opgenomen is en de jaarweek voor de helft verstreken is (‹Dan. 9:27›). 


Bronnen:

C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1951


 Tjarko Evenboer: De wereldwijde vloed, 2012

Bewerking: 

redactie EBV - 31 december 2022