De Twaalf Profeten

HAGGAÏ

De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. 


Inleiding

 

Haggaï profeteerde samen met de profeet Zacharia, ten tijde van de eerste terugkeer uit ballingschap onder leiding van Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, de landvoogd van Juda (‹een nakomeling van David en, wat betreft de menselijke geslachtslijn, een voorvader van Jezus Christus›), en de hogepriester Josua (‹Jozadak›). Door de dienst van Haggaï en Zacharia wekt God het volk op tot hervatting van de Tempelbouw. God spreekt door de profeet van de toekomstige heerlijkheid van die Tempel. Hij wordt in Haggaï 1:13 ‘de bode van de HEERE’ genoemd, omdat het woord ‘malakh’ in het Hebreeuws, naast ‘engel’, ook ‘bode’ of ‘gezant’ kan betekenen. 

De Tempel werd herbouwd tussen 520-516 v. Chr. Bijna honderd jaar later trad Nehemia samen met de profeet Maleachi op bij het herstel van de muren van Jeruzalem. 

Na Haggaï en Zacharia was Maleachi de laatste van dit drietal oudtestamentische profeten. 

Perzië was in de dagen van Haggaï en Zacharia een grote wereldmacht. Na de val van Babylon in 539 v. Chr. had koning Kores van Perzië in 538 v. Chr. de Joodse ballingen toestemming gegeven om terug te keren naar het land Kanaän met het bevel om de Tempel te herbouwen (‹Ezra 1:1-3›). De kleine groep, teruggekeerde Joden (‹ongeveer 50.000 in getal›) hadden daar een begin mee gemaakt, maar door tegenstand van buitenaf was het werk gestagneerd (‹zie Ezra 4:1-5›). 

De Perzische koning Darius I Hystapses, de opvolger van Kores (‹zie Ezra 4:5, 24›) regeerde van 521 tot 486 v. Chr. Dat de doro Haggaï genoemde Darius niet Darius Nothus was, wordt duidelijk uit het feit dat de Joodse prins Zerubbabel en de hogepriester Josua, die de ballingen van Babylon naar Juda hadden teruggebracht onder de regering van Kores in 536 v. Chr (‹zie Ezra 1:8 en 2:2›), nog steeds de leiding hadden in het tweede jaar van Darius  I Hystapses, d.w.z. in 520 v. Chr. Zij konden onmogelijk nog in leven zijn geweest als de genoemde Darius, Darius Nothus geweest was die pas 113 jaar na de ballingschap de troon besteeg. Daarbij komt dat de profeet in Haggaï 2:3 veronderstelt dat vele van zijn tijdgenoten de Tempel van Salomo hadden gezien, die in 588 of 587 v. Chr. was verwoest. Van die tijdgenoten waren er mogelijk nog wel in leven onder Darius I Hystapses in 520 v. Chr. maar niet meer in 423 v. Chr. toen Darius Nothus de troon besteeg. 

De naam Haggaï is afgeleid van het Hebreeuwse woord voor ‘feest’, dat is חַג (‹H2282›), en de naam betekent “de feestelijke” (‹H2292›). Misschien drukt de naam iets uit van het heerlijke vooruitzicht dat Haggai geeft.


De vierledige profetie en de volgorde van de gebeurtenissen

In 539 v. Chr. valt de stad Babylon, de hoofdstad van het Babylonische  rijk waar het volk Israël in ballingschap verkeert.

In 538 v. Chr. geeft Kores toestemming aan het volk om naar Jeruzalem terug te gaan en de Tempel te herbouwen. Een groep van ongeveer 50.000 keert terug met o.a. Haggaï en Zacharia.


In 536 v. Chr. richt het ‘overblijfsel van het volk’ (Hag. 1:12; 2:3) in de 7e maand allereerst een altaar in Jeruzalem op (‹Ezra 3:2-3›). 

In het tweede jaar van de terugkeer in 535 v. Chr. wordt het fundament van de Tempel gelegd. De Joden ontmoeten echter tegenstand, raken ontmoedigd en de herbouw van de Tempel blijft zo’n 15 jaar stilliggen.  


In 520 v. Chr., in het tweede regeringsjaar van Darius I Hystapses van Perzië (‹522 - 485 v. Chr.›), in de 6e maand, op de 1e dag van de maand, dat is de maand Eloel (juli-augustus), de tijd van de zomervruchten, komt het Woord van de HEERE voor de eerste keer tot Haggaï (‹Hag. 1:1, 15›) met een vermaning tot Juda’s vorst Zerubbabel, de hogepriester Josua en het volk om de tempelbouw voort te zetten. 


Haggaï 1:1-2:1 In het eerste woord van de HEERE door Haggaï wordt het volk verweten dat het de bouw van de Tempel heeft verwaarloosd. Zij zijn bezig met hun eigen huis, land en opbrengsten. Maar het levert weinig tot niets op. De HEERE onthoudt zijn aardse zegen aan al hun gezwoeg en Hij roept een droogte uit over het land, omdat de Joden wel werken aan hun eigen huis, maar Gods huis aan zijn lot overlaten. God wekt de geest van Zerubbabel, van Jozua en van het volk op, zodat zij de bouw aan het huis van de HEERE hervatten. 


Na 23 dagen, nog steeds in de zesde maand van dat jaar, op de 24e dag, wordt de bouw van de Tempel hervat. 


In de 7e maand (de maand Tisjri - september-oktober), op de 21e dag, komt het Woord van de HEERE voor de tweede keer tot Haggaï (‹Hag 2:2›).  

Haggaï 2:2-10 In het tweede woord van de HEERE wordt het volk aangemoedigd om sterk te zijn en te werken, want Hij is met hen, met zijn Woord en zijn Geest. Hij bemoedigt de Joden, die vinden dat de tweede Tempel teleurstelt, door hen een Messiaans toekomstbeeld voor te houden: 

“Want zo zegt de HEERE van de legermachten: 

Nog één keer, binnenkort, zal Ik de hemelen en de aarde,

 de zee en het droge doen beven. 

Ik zal alle volken doen beven 

en zij zullen komen met het kostbaarste van alle volken 

en Ik zal dit Huis vullen met heerlijkheid!, 

zo spreekt de HEERE van de legermachten.” 

(‹Haggaï 2:6, 7›)


In de 8e maand van datzelfde 2e jaar van Darius I Hystapses komt het Woord van de HEERE voor de eerste keer tot Zacharia (‹Zach. 1:1 e.v.›). 


In de 9e maand, op de 24e dag, in het tweede regeringsjaar van Darius I Hystapses van Perzië, komt het Woord van de HEERE voor de derde keer tot Haggaï. 

Haggaï 2:11-20 In het derde woord van de HEERE stelt de HEERE dat het volk, d.w.z. hun werk en hun offer onrein is. Maar vanaf nu, vanaf het leggen van het fundament van de Tempel, zal God zegenen.


Op dezelfde dag komt het woord van de HEERE voor de vierde en laatste keer tot Haggai.  

Haggaï 2:21-23  In het vierde woord spreekt de HEERE door Haggaï tot Zerubbabel. De koninkrijken van de volken zullen omgekeerd worden. Zerubbabel zal op die dag als een zegelring van God worden.


In de 11e maand, op de 24e van de maand, in datzelfde 2e jaar van Darius I Hystapses komt het Woord van de HEERE voor de tweede keer tot Zacharia en ontvangt de profeet een reeks visioenen (‹Zach. 1:7-6:15›). 


Aan het begin blijkt heel duidelijk waar de HEERE het met Zacharia over wil hebben: 

Daarom zo zegt de HEERE: 

Ik ben vol ontferming naar  JERUZALEM teruggekeerd. 

Mijn Huis zal daarin gebouwd worden, 

spreekt de HEERE van de legermachten, 

en het meetsnoer zal over  JERUZALEM uitgespannen worden. 

Roep nog eens en zeg: Zo zegt de HEERE van de legermachten: 

Mijn steden zullen weer overvloeien van het goede, 

want de HEERE zal Sion weer troosten 

en Hij zal  JERUZALEM weer uitverkiezen.”  (Zach. 1:16, 17)


In de 9e maand, op de 4e van de maand, in het 4e jaar van Darius I Hystapses komt het Woord van de HEERE voor de derde keer tot Zacharia en ontvangt hij een reeks profetieën die stap voor stap de weg banen tot op het moment dat Jezus Christus, de Messias zijn voeten op de Olijfberg zet, vanwaar Hij ongeveer 2000 jaar geleden naar de hemel is opgestegen. 


Rond 515-516 v. Chr. is de bouw van de de Tweede Tempel voltooid en Feest van het Voorbijgaansoffer wordt gevierd. 

Rond 458 v. Chr. keert een groep Joden terug onder leiding van Ezra, de schriftgeleerde.

Rond 445 v. Chr. krijgt Nehemia toestemming om de muren van Jeruzalem te herbouwen.  Ook deze herbouw roept veel verzet op.


Bronnen:

christipedia.nl


H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965


C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1950 



Bewerking: 

redactie EBV - 1 juni 2023