De Twaalf Profeten

ZEFANJA

De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. 


Inleiding

Het boek Zefanja is van de Twaalf Kleine Profeten het negende boek. De naam Zefanja wordt in het Nederlands ook wel gespeld Sefanja. In de Griekse en Latijnse Bijbelvertaling wordt het geschrift genoemd: Sophonias. De naam Zefanja betekent “Die de HEERE verbergt”, of “Die de HEERE beschut”.  Van verberging of bescherming is ook sprake in het boek van de profeet (‹Zef. 2:3›):

“Zoek de HEERE, alle zachtmoedigen van het land, 

die zijn recht uitvoeren!

Zoek gerechtigheid, zoek nederigheid, 

misschien zullen jullie verborgen worden 

op de dag van de toorn van de HEERE.” 

Nadat de HEERE in hun midden gekomen is, zal zijn volk veilig zijn (‹Zef. 3:15›). 


Zefanja vermeldt in Zef. 1:1 dat hij de zoon van Kushi is, de zoon van Gedalja, de zoon van Amarja, de zoon van Hizkia, in de dagen van Josia, de zoon van Amon, de koning van Juda. Hizkia was de overgrootvader van Zefanja en hij was, volgens de gedachte van velen, de beroemde koning Hizkia tijdens wiens regering God een grote slag aan de Assyriërs toebracht, toen Hizkia zich voor God had verootmoedigd en om zijn hulp had gebeden. Wij lezen hier over in 2 Kn. 18-19 en in Jes. 37. Zefanja was dus de achter-achter-kleinzoon van koning Hizkia. Dat Zefanja vier voorgeslachten voorouders noemt is niet gewoon en duidt op de speciale bekendheid van Hizkia, maar misschien is de vermelding ook bedoeld om te herinneren aan Gods oordeel over de Assyriërs in de dagen van Hizkia, omdat we in Zef. 2:13 e.v. over het eindoordeel over Assyrië en Ninevé lezen, dat nog voltrokken zou worden. 

In het OT komen nog enkele andere personen voor met de naam Zefanja nl. (‹1›) de zoon van Maäseja, de ‘tweede priester’ gedurende de regering van Zedekia, die vaak in Jeremia genoemd wordt als degene die door koning Zedekia naar Jeremia wordt toegestuurd om hem vragen te stellen over de aangekondigde oordelen die hij had genegeerd en om de profeet te vragen om voorbede te doen opdat het oordeel zou worden afgewendr (‹Jer 21:1; 29:25, 26, 29; 37:3; 52:24›). Deze Zefanja werd samen met andere Joodse ballingen door koning Nebukadnezar ter dood gebracht in Ribla in het land van Hamath (‹zie 2 Kn. 25:21›),  (‹2›) een Kehathietische voorvader van de profeet Samuël (‹1 Kr. 6:36›) en (‹3›) de vader van priester Josia die in Jeruzalem woonde toen Darius I zijn bevel gaf om de Tempel in Jeruzalem te herbouwen (‹Zach. 6:10›).  

Wat betreft de naam Hizkia: er is maar één andere Hizkia die de Bijbel vóór deze tijd vermeldt en dat is een zekere Hizkia in 2 Kr. 28:12, een Efraïmiet, waarvan nauwelijks denkbaar is dat Zefanja van hem afstamt. De andere personen die Hizkia heten in de Bijbel zijn van een latere tijd, zoals (‹a›) Hizkia in 1 Kr. 3:23 in het geslachtsregister van David en (‹b›) Hizkia in de lijst van teruggekeerden uit de ballingschap in Neh. 7:21 en (‹c›) Hizkia, een overste van het volk in de tijd van Nehemia in Neh. 10:18. 

Zefanja zegt weliswaar niet dat Hizkia de koning was, maar misschien was dat bescheidenheid van de profeet Zefanja, want die was dan ook van koninklijken bloede, maar het kan ook komen, door het feit dat Josia duidelijk als koning wordt vermeld. Of was het misschien beschaamdheid van Zefanja over zijn afstamming van het koninklijk geslacht, want hij kondigt het oordeel aan over de kinderen van de koning  (‹Zef. 1:8›):


“Het zal gebeuren op de dag van het offer van de HEERE, 

dat Ik de vorsten en de zonen van de koning zal straffen,

en allen die in vreemde kleding gekleed gaan.”

Zefanja spreekt ook over de rechtvaardige Koning van Israël, de HEERE Zelf, die in Jeruzalem zal regeren:

“De rechtvaardige HEERE is in haar midden. Hij doet geen onrecht.

Elke morgen stelt Hij zijn recht in het licht, nooit ontbreekt het.

Maar wie onrecht doet, kent geen schaamte.”

(‹Zef. 3:5›)

Immanuël (‘God is met ons’), onze Heer Jezus Christus, zal in hun midden zijn. 


Datering

Zefanja is een klein profetisch boek, dat spreekt van de grote Dag van de HEERE, een dag van oordeel en benauwdheid voor Israël en de volken, maar tevens spreekt het van hun herstel. Het woord van God kwam tot Zefanja in de 2e helft van de 7e eeuw v. Chr. ten tijde van de regering van koning Josia, de zoon van Amos, die 31 jaar regeerde van 640 - 609 v. Chr. (‹anderen 639-608›), en die zijn hervormingen begon rond 629 v. Chr. , in het 12e jaar van zijn regering (‹zie 2 Kr. 34:3-7›). In het 18e jaar van zijn regering, rond 623 v. Chr, was de Tempel hersteld en vierde men het Feest van het Voorbijgaansoffer (‹2 Kr. 35:19›).  Het was pas na de viering van dit Feest dat Josia de laatste resten van de afgoderij volledig verwijderde (‹2 Kn. 23:24›). 

In het boek Zefanja lezen wij dat de priesters het heilige ontwijden (‹Zef. 3:4›) wat betekent dat de Tempeldienst inmiddels hersteld was en Zefanja dus optrad na het 18e jaar van koning Josia. 

Dit stemt overeen met de plaatsing van het boek Zefanja tussen Habakkuk en Haggaï in, en ook met de inhoud van de profetie. In Zef. 2:13 e.v. vinden wij een voorzegging van de verwoesting van het Assyrische rijk en van de stad Ninevé. De verwoesting had nog niet plaatsgevonden en Ninevé was nog niet veroverd. Ninevé zou pas veroverd worden in 612 v. Chr., d.w.z. 2 jaar voor het einde van de regering van Josia. 

Het morele verval in Jeruzalem dat Zefanja schetst, stemt in hoge mate overeen met de beschrijvingen daarvan in Jeremia die in het 13e jaar van Josia (‹zie Jer. 1:2›) zijn werk als profeet begon (‹vgl. b.v. Zef. 1:5 met Jer. 6:20, en Zef 1:4, 5 met Jer. 7:17, 18 over afgoderij, en Zef. 1:5 met Jer. 5:2; 7:9 en met Jer. 5:7; 12:16 over vals zweren bij de HEERE en zweren bij de afgoden, en Zef. 3:4 met Jer. 8:8, 9 over de slechte omgang met de Wet, en Zef. 3:2 met Jer. 2:30, 7:28 over het feit dat alle vermaningen van Juda tot dan toe niets hebben opgeleverd, en Zef. 1:4, 8, 9 en Zef. 3:3, 4 met Jer. 2:8, 26 over de diepe morele verdorvenheid die alle rangen en standen had getroffen, en Zef. 2:1; 3:5 met Jer. 3:3; 6:15; 8:12 over de schaamteloze natie, en Zef. 3:1 met Jer. 4:17, 5:23 over Jeruzalem, de rebelse stad, en Zef. 3:1 met Jer. 2:22, 23, 34 over een met  bloed en de gruwelen van afgoderij besmette stad, en Zef. 1:9; 3:1 met Jer. 5:27, 28; 6:6 over het vernederen van weduwen en wezen en het vullen van de eigen huizen met onrechtmatig bezit.›)  

Al deze zonde die door de hervormingen van Josia weliswaar geremd werd, was zodanig wijd verbreid en diep in de harten geworteld, dat Josia ondanks al zijn ijveren voor herstel het tij niet meer kon keren, want de maat van de zonde was al vol onder Manasse, ook al kreeg Manasse uiteindelijk vlak voor zijn dood rond 642 v. Chr. berouw. Josia’s optreden kon leiden tot een uitstel van het oordeel van God, maar hij was niet in staat om het af te wenden (‹vgl. 2 Kn. 21:10-16 met 2 Kn. 23:26, 27›). De eerste groep Judeese ballingen, met onder hen Daniël en zijn vrienden Hananja, Misaël en Azraja, werd rond 597 v. Chr. met koning Jojakim afgevoerd. Niet veel later, onder koning Jojachin, volgde er nog een groep, tot ten slotte Jeruzalem onder koning Zedekia verwoest werd en in ballingschap ging  (‹zie 2 Kn. 24:1-17; 2 Kr. 36:5-10; Dan. 1:1-6›)



De Profetie

Zefanja 1 - Het oordeel over heel de wereld en in het bijzonder over Juda.

Het oordeel zal over heel de wereld komen (‹Zef. 1:2, 3›). Het zal de afgodendienaren vernietigen en degenen in Juda en Jeruzalem die GOD verachten (‹Zef. 1:4-7›) en de zondaren in alle lagen van de bevolking treffen (‹Zef. 1:8-13›). De dag van de HEERE zal vreselijk zijn en onweerstaanbaar losbarsten over alle bewoners van de aarde (‹Zef. 1:14-18›). Met name het drie keer voorkomen van de uitdrukking van ‘de dag van de HEERE’ waarvan één keer als ‘de grote dag van de HEERE’ (‹Zef. 1:7, 14›) duidt op de wereldomvattendheid van het oordeel waarover Zefanja spreekt, want de dag van de HEERE is de dag van zijn toorn, die in het boek Openbaring beschreven wordt vanaf Op. 16 waar de zeven schalen van Gods toorn uitgegoten worden. Deze dag van de HEERE keert ook op andere wijzen terug in Zef. 1:1 (‹de dag van het slachtoffer van de HEERE›), 1:9 (‹op die dag›), 1:10 (‹op die dag›), 1:15 (‹die dag van uitbarsting van toorn … ›), 1:16 (‹een dag van … ›), 1:18 (‹de dag van uitbarsting van toorn … ›); 2:2 (‹de dag van de toorn van de HEERE … ›), 2:3 (‹de dag van de toorn van de HEERE … ›); 3:8 (‹de dag dat Ik mij klaar maak voor de buit … ›). 

De opkomst van het Babylonische rijk is nabij en ook de komst van Nebukadnezar naar Jeruzalem en de ballingschap, naar Babel en de verwoesting naar Jeruzalem, maar en natuurlijk doet de dreigende profetische taal in zekere zin wel denken aan de al deze dingen en spreekt de profeet wel dreigend tegen Juda en Jeruzalem en haar inwoners, maar toch is de blik van de profetie tegelijkertijd en in zijn diepste wezen gericht op de verre toekomst, op de dag van de HEERE.

In Zef. 1:8-13 zien wij dat Gods straf allerlei groeperingen treft: (‹1›) de vorsten (‹de hoofden van de stammen›) en de zonen van de koning (‹niet koning Josia zelf, want die vertrouwde op de HEERE zie 2 Kn. 22:19, 20 en 2 Kr. 34:27, 28›) en allen die vreemde, buitenlandse gewoontes navolgen en zich zo verheffen boven hun eigen volk en hun eigen volk onderdrukken, (‹2›) de handelaren in Zef. 1:10, 11 en (‹3›) de mensen die onverschillig tegenover God staan, de goddelozen en boosdoeners (‹Zef. 1:12, 13›).     

Zefanja 2 - Oproep tot berouw met het oog op het oordeel 

Nadat de profeet Zefanja in het vorige hoofdstuk het spoedige oordeel over heel de wereld heeft aangekondigd, in het bijzonder over Juda, roept hij nu op tot bekering, terwijl hij de rechtvaardigen aanspoort om de HEERE te zoeken en om te jagen naar gerechtigheid en nederigheid, opdat ze geborgen mogen zijn op de dag van de HEERE (‹Zef. 2:1-3›). De reden die hij voor deze oproep tot bekering geeft, is tweeledig: (‹1›) de Filistijnen, Moabieten en Ammonieten zullen worden uitgeroeid en Israël zal hun erfdeel in bezit nemen (‹Zef. 2:4-10›), de aardse goden zullen worden vernietigd en alle eilanden van de volken (‹vaak vertaald met ‘kustlanden’›) zullen tot aanbidding worden gebracht, want de HEERE zal de Kushieten treffen en het trotse Assyrië met Ninevé verwoesten (‹Zef. 2:11-15›), (‹2›) het met bloed bevlekte Jeruzalem dat bedorven is door zijn vorsten, rechters en profeten, zal een zware straf ondergaan. 

Op die manier wordt de oproep tot bekering niet alleen maar versterkt door een hernieuwde dreiging met het oordeel over de volken en de goddelozen in Juda, maar ook wordt die oproep versterkt door de aandacht te vestigen op het feit dat de volken gedwongen zullen worden de Naam van de HEERE te erkennen, en op het feit dat het overblijfsel van Israël klaar wordt gemaakt voor het ontvangen van de beloofde redding.  

Zefanja 3:1-7 - Weeklacht over Jeruzalem

Zowel de vorsten, rechters, profeten en priesters in Jeruzalem worden ernstig vermaand. De HEERE is niettemin in hun midden en zij worden opgeroepen op de HEERE te vertrouwen, want Hij zal zijn toorn over de volken uitstorten, maar ook een verandering brengen, zodat zij Hem met reine lippen zullen eren.

Zefanja 3:9-19 - De belofte van de bekering van de volken en de verheerlijking van Israël 

Degenen die gedurende de eindoordelen onder de volken tot bekering komen, zullen de verstrooiden van Israël als een offer aan Hem terugbrengen naar het land. Het geredde overblijfsel van Israël uit alle natiën zal door de HEERE GOD zonder vrees worden geweid, en het zal zich verheugen in de zegenrijke gemeenschap met de HEERE, en in Hem verheerlijkt worden. 

De profeet richt zich hier weer tot alle zachtmoedigen van de aarde van Zef. 2:3, die hij heeft aangespoord om nederig voor God te zijn. Het vernietigende oordeel over de goddelozen en boosdoeners in vs. 8, wordt gevolgd door een bevrijdend geestelijk herstel onder de zachtmoedigen uit Zef. 2:3. 

"Dan zal de Here in je midden zijn ... Hij zal zwijgen in zijn liefde." (‹Zef. 3:17›) 


Bronnen:

christipedia.nl


H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965


C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1950 



Bewerking: 

redactie EBV - 1 juni 2023