De Twaalf Profeten
AMOS
De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. |
Inleiding
Amos is de derde van de Twaalf Kleine Profeten. Hij profeteerde in de 8e eeuw vóór Christus. De naam Amos betekent “Last” of “Lastdrager”. Amos was schapenfokker in zijn geboortestad Tekoa, een gebied dat ongeveer 16 km. ten zuiden van Jeruzalem lag en ongeveer 8 km. ten zuiden van Bethlehem, waar de schapen gefokt werden, die als offerdier zouden dienen. Tekoa lag op de berg ‘Beth Ha-Cherem’ d.w.z. ‘huis van de wijngaard’. Omdat de plaats hoog lag, kon men van daar rooksignalen uitzenden die bij helder weer in heel Israël gezien konden worden. Dit deed men als er b.v. een vijandelijke aanval uit het zuiden dreigde.
Zoals de rookzuilen heel noordelijk Israël waarschuwden, zo waarschuwde Amos als profeet het noordelijke 10-stammenrijk. Hij kwam uit het zuiden naar het noorden om daar Gods profetisch Woord bekend te maken. Hij trad waarschijnlijk op in Bethel, de stad waar koning Jerobeam II regeerde en waar de Tempel met het gouden kalf stond.
Amos zegt over zijn roeping: De HEERE nam mij vanachter de schapen weg en de HEERE zei tegen mij: ‘Ga heen, profeteer tot mijn volk Israël!’ (Amos 1:1; 7:14, 15). Veel uitdrukkingen in het boek Amos zijn dan ook ontleend aan het herdersleven.
Het feit dat zijn vader niet wordt genoemd, geeft aan dat hij van lagere afkomst was. Zodoende had hij ook de “school van de profeten” niet bezocht. Deze ‘onopgeleide’ profeet uit het zuidelijke Juda, werd door God speciaal geroepen om naar het noordelijke tienstammenrijk te gaan (‹zie Amos 7:14, 15›). Het kwam vrijwel niet voor dat een profeet uit Juda naar Israël ging om daar te profeteren. Wij weten alleen van een man van God die vanuit Juda naar Bethel werd gezonden tijdens de regering van Jerobeam I. Amos’ optreden moet ook om die reden opvallend geweest zijn en de aandacht getrokken hebben.
Amos trad op in de dagen van koning Uzzia die in Juda regeerde van 792-740 v. Chr. Uzzia regeerde eerst samen met zijn vader koning Amazia van 792-767 v. Chr. en werd vervolgens koning en regeerde zelfstandig van 767-740 v. Chr. Vanaf 750 v. Chr. was Jotham medeheerser over Juda met Uzzia.
In Israël regeerde in Amos’ tijd koning Jerobeam II in Bethel (‹de hoofdzetel van de kalverendienst - zie Amos 7:14›) van 793-753 v. Chr. Jerobeam II regeerde eerst samen met zijn vader Joas over het noordelijke tienstammenrijk van 793-782 v. Chr. en werd daarna koning en regeerde van 782-753 v. Chr.
Amos’ grote kennis van het geschreven woord (‹de boeken van Mozes - vgl. b.v. Amos 2:8 met Ex. 22:26.)›) stelde hem in staat om de wantoestanden op een juiste manier te oordelen.
In het boek van de profeet is sprake van ‘het huis van Hazaël’ en ‘de paleizen van Benhadad’ (Amos 1:4). Benhadad III was de zoon van Hazaël, die Benhadad II vermoord had. 2 Kn. 13: 3; 24:25. Hij regeerde ca. 796-770 v. Chr. Benhadad III was een vijand van Israël.
De periode waarin Amos optrad, stond in het teken van vrede voor zowel het noordelijke als het zuidelijke koninkrijk (2 Kn. 14:23-29›). Uzzia had de Edomieten en de Filistijnen onderworpen en de Ammonieten schatplichtig gemaakt en bovendien Jeruzalem versterkt en hij kreeg grote bekendheid tot in Egypte toe.
Het noordelijke 10-stammenrijk kreeg meer rust omdat de opmars van de Assyriërs naar het westen, Aram (=Syrië met Damascus) ertoe noodzaakte om zich terug te trekken van Israëlisch grondgebied om hun eigen gebied tegen de Assyriërs te verdedigen. Vijftig jaar werd Israël met rust gelaten door de Assyriërs, de dominante wereldmacht van die tijd. In die 50 jaar groeide de handel en welvaart. Dit had als gevolg dat er een rijkere bovenklasse ontstond die de armere onderklasse onderdrukte en uitbuitte. Daarnaast raakte het land in een moreel en geestelijk verval, doordat zij de Wet links lieten liggen. De werkende klasse werd uitgebuit door een paar rijke landeigenaren en een kleine groep kooplieden en handelaren. Ook de gerechtelijke macht was corrupt. Het optreden van de profeten Elia, Elisa en Jona (‹zie o.a. 2 Kn. 14:25›) had niet wezenlijk tot berouw en bekering geleid in Israël. Amos heeft mogelijk Elisa en Jona persoonlijk gekend.
Omdat in de aanhef van het boek Amos alleen de namen van koning Uzzia en koning Jerobeam worden genoemd, is het aannemelijk dat het profetisch optreden van Amos en de aardbeving die erop volgde, plaatsvonden tussen 767 en 753 v. Chr. De aardbeving is in bedekte, maar duidelijke termen als een voorzegging van de profeet Amos te vinden in Amos 3:14 (‹de horens van het altaar zullen worden afgehakt en op de grond vallen›); 8:8 (‹Zou het land hierom niet beven ...›); 6:11 (‹Want zie, de HEERE geeft bevel, en Hij zal het grootste huis aan gruzelementen slaan en het kleinste huis aan diggelen›); 9:1, 5 over de tempel in Bethel (‹Sla het kapiteel, zodat de drempels beven en breek die stuk op het hoofd van hen allen ... Mijn Heer, de HEERE van de legermachten, is het immers die het land aanraakt, zodat het beeft ›) en ook op andere plaatsen zou men van ‘stille verwijzingen’ naar een aardbeving kunnen spreken (‹b.v. het gebruik van het werkwoord הָפַךְ (‹omkeren, ondersteboven keren, veranderen›) en de uitdrukking ‘De HEERE zal brullen’ (‹1:2›).
De breuklijn tussen het westelijke Afrikaanse plateau en het oostelijk Arabische plateau
(Illustratie Mike Norton, 17 februari 2013 - CC BY-SA 3.0)
Het is niet bekend of Amos nog op andere manieren van de aardbeving heeft geprofeteerd, die niet in het boek Amos zijn opgenomen. Wij lezen dat Amos twee jaar voor de aardbeving profeteerde (‹Amos 1:1›). Het exacte jaar van de aardbeving die in Amos 1:1 wordt genoemd, is niet bekend. Maar het feit dat de aardbeving die hij voorzegde, ook werkelijk kwam nadat hij die had aangekondigd, was een duidelijke aanwijzing voor zijn gezag als profeet en voor het naderende oordeel.
De profetische voorzegging van deze aardbeving door Amos had invloed op de profeten na hem, want de profeten na hem, spraken ook van aardbevingen in verband met Gods komende oordeel. Jesaja sprak een paar jaar na deze aardbeving van de dag van de HEERE: ‘Dan zullen zij de spelonken in de rotsen ingaan en de holen van de aarde vanwege de verschrikking van de HEERE en vanwege de heerlijkheid van zijn majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde schrik aan te jagen.’ (‹Jesaja 2:19, 21›) en Jesaja zag zelfs de HEERE in een Tempel waarvan de funderingen van de drempels schudden (‹Jesaja 6:4). Joël herhaalt de woorden van Amos, dat de HEERE uit Sion zal brullen uit Sion en voegt daaraan toe dat hemelen en de aarde zullen beven (‹Joël 4:16 vergelijk Amos 1:2›). Zacharia verwijst naar de aardbeving in de dagen van Uzzia, zo’n 230 jaar daarvoor, als hij een aardbeving aankondigt als Jezus Christus zijn voeten op de Olijfberg zal zetten, een gebeurtenis die niet lang meer op zich zal laten wachten. Ook de schrijver van de Hebreeënbrief gebruikt het thema van de aardbeving in Hebreeën 12:26-28 als hij de gelovigen aanmoedigt door erop te wijzen dat zijn een onwankelbaar Koninkrijk hebben ontvangen.
–De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus schrijft dat de aardbeving samenviel met de melaatsheid van koning Uzzia (‹2 Kr. 26:16-21›), in welk geval de profetie van Amos ongeveer in 751 v. Chr. zou hebben plaatsgevonden. Overigens verschillen de dateringen van de diverse commentatoren onderling soms wel, in die zin dat de één b.v. systematisch 2 jaar verschilt met de ander.
–Archeologische vindingen bij Hazor ten noorden van Israël hebben duidelijke bewijzen (‹huizen over elkaar heen gebouwd, wel 22 steden die over 22 eerdere steden heengebouwd zijn; grote scheuren in kolossale stenen; gebroken pilaren; scheefgezakte en ineengestorte huizen; aardbevingsschade aan sterke gebouwen; aanwijzingen voor het plotseling ineenstorten van stadsmuren›) voor een aardbeving rond 750 v. Chr. aan het licht gebracht, die men schat op kracht 8 op de schaal van Richter en die ook tot in zuid-Israël voelbaar geweest zou kunnen zijn, maar zijn oorsprong lijkt gehad te hebben in het noorden (‹waarschijnlijk in Libanon op de vulkanische breuklijn die van noord naar zuid loopt door de Jordaanvallei en de Dode Zee tot aan de Golf van Eilat - over een afstand van 300-400 km.›), want de schade die archeologen aantroffen in de zuidelijke delen van het land was geringer. De aardbeving had een bereik van wel 175 km. en mogelijk zelfs 300 km. (‹Austin, S.A., G. W. Franz, and E. G. Frost. 2000. Amos's Earthquake: An extraordinary Middle East seismic event of 750 B.C. International Geology Review. 42 (‹7›): 657-671.›). De vindingen in Hazor, Deir ‘Alla, Gezer, Lachish, Tell Judeideh, en ‘En Haseva wijzen op een aardbeving die plaatsvond in de 8e eeuw voor Chr. mogelijk rond 750 v. Chr.
“Jullie zullen vluchten door het dal van mijn bergen,
want het dal van de bergen zal zich uitstrekken tot Azal
en jullie zullen vluchten zoals jullie vluchtten voor de aardbeving
in de dagen van Uzzia, de koning van Juda,
en (dan) zal de HEERE, mijn GOD, komen, en alle heiligen met U.”
Amos’ profetieën vullen die van Hosea aan. Waarschijnlijk zijn zij ten dele tijdgenoten geweest. Hosea was de jongere en Hosea zette het werk voort toen Amos zich had teruggetrokken. Na Amos traden op hun beurt de profeten Micha en Jesaja op.
Amos’ profetieën kenmerken zich door ernstige waarschuwingen tegen de zonden van de omringende natiën van Israël en de zonden van Israël zelf. Hij benadrukt het oordeel van God over deze zonden. Net als Joël kondigt ook hij “de dag van de HEERE” aan (‹Amos 5:18-20›). Het oordeel is onontkoombaar en is het gevolg van de onwil om zich te bekeren. zie b.v. Amos 4:6-13. De laatste 5 verzen van het boek (‹Hos. 9:11-15›) bevatten heilsbeloften voor Israël.
In het Nieuwe Testament wordt Amos diverse malen geciteerd, bijv. Amos 9:11-12 in Hd. 15:16-18. Bekende uitspraken in het boek Amos zijn:
Gaan er soms twee samen op weg
zonder dat zij het eens geworden zijn?
(‹Amos 3:3›)
Want mijn Heer, de HEERE, doet geen ding
of Hij openbaart zijn geheimenis aan zijn dienaren, de profeten.
(‹Amos 3:7›).
De inhoud van de profetie
Amos 1 en 2 gaan over de oordelen van de HEERE over de buurlanden van Israël. Met de woorden uit Joël 3:16: ‘De HEERE zal brullen uit Sion en zijn stem verheffen uit Jeruzalem!’ in de aanhef in vs. 2, kondigt Amos de toorn van de HEERE aan die zal worden uitgestort over Damascus (‹Amos 1:3-5›), Filishet (‹Filistea›) (‹Amos 1:6-8›), Tyrus (‹Amos 1:9-10›), Edom (‹Amos 1:11-12›), Ammon (‹Amos 1:13-15›), Moab (‹Amos 2:1-3›), Juda (‹Amos 2:4-5›) en Israël (‹Amos 2:6-16›). De aankondiging van dit oordeel heeft een vaste structuur: elk van de genoemde naties wordt bedreigd met vernietiging van het koninkrijk, verwoesting en verbanning, bij elke natie komen de woorden terug ‘vanwege de drie of vier overtredingen van ...’ en het oordeel woedt als een storm over alle omringende koninkrijken en treft ook Juda en tenslotte Israël. De zes volken die genoemd worden liggen rondom Israël. De eerste drie volken hebben geen familieband met Israël, maar de laatste drie wel (‹Edom, Moab en Ammon›). Gezamenlijk vertegenwoordigen zij alle volken die vijandig zijn tegenover het volk en het koninkrijk van God. De zonden waarvoor zij gestraft worden, zijn niet zozeer zonden tegen Gods wetten in algemene zin, maar misdaden die zij begaan hebben tegen Gods volk, en wat betreft Gods oordeel over Juda gaat het om minachting voor de geboden van God en om afgoderij.
Het gedeelte van Amos 1:2 tot Amos 2:16 heeft een inleidend karakter. Aan de ene kant toont de aankondiging van het oordeel over de volken de universaliteit van Gods oordeel aan en de noodzaak van dat oordeel met het oog op het belang van het koninkrijk van God. Het oordeel maakt ook duidelijk dat iedereen geoordeeld zal worden naar gelang zijn houding tegenover de levende God. Aan de andere kant toont het aan dat de volken rondom Israël die vooraan in de lijst genoemd worden en die indirect tegen God gezondigd hadden, zullen worden gestraft, maar tegelijk wordt ook duidelijk dat het volk waaraan God zich zo heerlijk had geopenbaard (‹Amos 2:9-3:1›), zich ook niet aan het oordeel kan onttrekken vanwege de dwaling (‹Amos 3:2›). Daarom wordt Juda naast Israël genoemd en zelfs voor Israël, zodat de tien stammen des te beter zouden beseffen dat zelfs de beheerder van de Tempel en van de troon van David de straf niet kon afwenden.
‘Vanwege drie of vier overtredingen ... ’ - deze woorden worden bij elke natie herhaald. Het is een uitdrukking die duidt op een groot aantal overtredingen. J. Marck schrijft: “Wanneer het getal van volheid of volmaakt-heid, ‘drie’, gevolgd wordt door ‘vier’ om er a.h.w. nog iets aan toe te voegen, dan betekent dat, dat God niet alleen verklaart dat de maat van de ongerechtigheid vol is, maar dat die overvol is en wel bovenmate.”
In Amos 3 volgt de aankondiging van het oordeel voor Israël. God heeft Israël als zijn volk uitverkoren, hoe kan het zich dan zo misdragen en zondigen? Is het dan niet vanzelfsprekend dat het oordeel wel moet komen, zoals ook geldt: “De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? Mijn Heer, de HEERE, heeft gesproken, wie zou niet profeteren?” Samaria zal haar verdiende loon niet ontgaan en door een grote macht worden geplunderd. In Amos 3:12 lezen wij:
“Zo zegt de HEERE:
Zoals een herder twee pootjes of een stukje van een oor
uit de muil van de leeuw redt,
zo zullen de zonen van Israël gered worden,
zij die daar in Samaria op de hoek van het bed
en op het damast van een rustbank zitten.”
Ook zal het gedaan zijn met de altaren in Beth-El waar de gouden kalveren opgesteld stonden.
Amos 4:1-13 gaat over de stad Samaria. De vrouwen in Israël worden vergeleken met de vette koeien in Basan (‹zie ook Jes. 3:16 en Jes. 32:9-13›) aan de overkant van de Jordaan, die de armen en geringen verdrukken. De genotzieke en lichtzinnige vrouwen van Samaria zullen worden overvallen door een beschamende ballingschap (‹Amos 4:1-3›). De Israëlieten gingen maar door met hun afgoderij in Beth-El en Gilgal, de beide centra van de gemengde verering van GOD en Baäl (‹Amos 4:4, 5›), terwijl de HEERE al vele straffen over hen had gebracht zonder dat zij zich tot Hem bekeerden (‹Amos 4:6-11›). Daarom ziet de HEERE zich genoodzaakt om het volk nog meer te tuchtigen om te zien of zij uiteindelijk toch niet leren om hun GOD te vrezen (‹Amos 4:12, 13›), maar vijf keer klinkt het uit de mond van de profeet: “Toch zijn jullie naar Mij niet teruggekeerd!”
Amos 5-6 is een klaaglied over Israël. De klaagzang die de profeet hier aanheft over de val van de dochter van Israël, d.w.z. het noordelijke tienstammenrijk (‹vs. 2›), vormt het hoofdthema van Amos 5 en 6. Het geheel kan in vier delen worden gesplitst: (‹1›) Zoek de HEERE en leef (‹Amos 5:4-6›), (‹2›) zoek het goede (‹Amos 5:14›) en (‹3 & 4›) de beide weeën (‹Amos 5:18 en Amos 6:1›).
Het doel van de vier profetische vermaningen is om: (‹a›) het volk van God duidelijk te maken dat het onmogelijk is om de aangekondigde verwoesting af te wenden, (‹b›) zelfgenoegzame zondaren ervan te overtuigen dat zij hun vertrouwen hebben gevestigd op dat wat wankel en niet betrouwbaar is. Amos doet dit door hen nog eens duidelijk Gods rechtvaardige eisen voor ogen te houden. In ieder deel komt de aankondiging van het oordeel terug, steeds indringender, totdat het punt wordt bereikt waarop heel de natie in ballingschap gaat en Samaria en het koninkrijk ten val komen (‹Amos 5:27, 6:7›).
Vanaf Amos 7 volgen vijf visoenen, die de inhoud van de profetie in de delen die hieraan voorafgaan bevestigen. De eerste vier visioenen (‹Amos 7 en 8›) verschillen van het vijfde (‹Amos 9›) door het feit dat de eerste vier allemaal beginnen met de woorden: ‘Dit liet mijn Heer, De HEERE mij zien!’, terwijl het vijfde begint met: ‘Ik zag de HEERE ...’. Ook de inhoud van de visioenen verschilt. De eerste vier geven de oordelen die grotendeels al over Israël zijn gekomen, maar deels nog moeten komen. Het vijfde visioen profeteert van de omverwerping van het oude koninkrrijk van God en vervolgens van het herstel van het gevallen koninkrijk van God in zijn uiteindelijke glorie.
Naast dit onderscheid is er ook een onderscheid tussen de eerste twee (‹Amos 7:1-6›) en de volgende twee (‹Amos 7:7-9 en 8:1-3›) van de eerste vier visioenen, omdat de eerste twee een belofte bevatten als antwoord op de voorbede van de profeet, nl. dat Jakob zal worden gespaard voor resp. de sprinkhanen en het vuur, terwijl in het derde en vierde, resp. het paslood en de korf met zomervruchten, dit sparen of ontzien van Jakob nadrukkelijk wordt geweigerd (‹Amos 8:1-3›). Daaruit kan de conclusie worden getrokken, dat de eerste twee betrekking hebben op wereldomvattende oordelen, terwijl de laatste twee alleen betrekking hebben op de omverwerping van het koninkrijk Israël in de zeer nabije toekomst, waarvan dan in het vijfde visioen het begin getoond wordt met een doorloop naar het in de verre toekomst verborgen herstel van het volk.
Tussen het 3e en 4e visoen in wordt Amos onder druk gezet en bedreigd door de priester die in dienst is van Jerobeam II. Amos weet van geen wijken en komt met de aankondiging van Jerobeams dood en de ballingschap van Israël.
Nadat in Amos 8:4-14 de zonden van de Israëlieten nauwkeuriger worden belicht, volgt de afsluiting in Amos 8:14 die aan duidelijkheid niets te wensen over:
“Op die dag zullen de schoonste maagden
en de jongemannen van dorst versmachten,
zij die zweren bij de schuld van Samaria en zeggen:
‘Zowaar je god leeft, Dan, en de weg naar Ber-Seba leeft,
vallen zullen zij en niet meer opstaan!’ ”
Eigenaardig is dat de Griekse Septuaginta (‹LXX›) dit vers als volgt weergeeft, waarbij vooral de naam van de koning opvalt: “Thus has the Lord God shown me; and, behold, a swarm of locusts coming from the east; and, behold, one caterpillar, king Gog.”
In Amos 9:1-6 wordt het vijfde visioen beschreven waarin het noordelijk heiligdom door de HEERE, die bij het altaar staat, wordt vernietigd. Iedereen zal gedood worden, al verscholen zij zich op de top van de Karmel, de HEERE zal hen vandaar ophalen en doden. Maar hoewel Gods ogen tegen het zondige koninkrijk gericht zijn, zal de HEERE Jakob niet helemaal verdelgen, maar de zondaren zullen sterven (‹Amos 9:7-10›).
Tenslotte volgt in Amos 9:7-15 het glorierijk herstel van Israël:
“Op die dag zal Ik de vervallen hut van David weer oprichten
en Ik zal de scheuren ervan dichten,
en weer herstellen wat van haar afgebroken is,
Ik zal haar weer opbouwen als in de dagen van ouds ...”
Bronnen: |
christipedia.nl |
|
H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965 |
|
C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1950 |
|
S. A. Austin, G. W. Franz, E. G. Frost: Amos's Earthquake: An extraordinary Middle East seismic event of 750 B.C. International Geology Review. 42 (7): 657-671. Gepubliceerd in 2000 |
|
Y. Yadin : Hazor, the rediscovery of a great citadel of the Bible. New York: Random House, 280 pp. Gepubliceerd in 1975 |
|
R. Younker: A preliminary report of the 1990 season at Tel Gezer, excavations of the “Outer Wall” and the “Solomonic” Gateway (July 2 to August 10, 1990). Andrews University Seminary Studies. 29: 19-60. Gepubliceerd in 1991 |
|
Ogden, K. 1992. The earthquake motif in the book of Amos. In Schunck, K., and M. Augustin, eds., Goldene apfel in silbernen schalen. Frankfurt am Main: Peter Lang, 69-80; Freedman, D.N., and A. Welch. 1994. Amos's earthquake and Israelite prophecy. In Coogan, M.D., J. C. Exum, and L. E. Stager, eds., Scripture and other artifacts: essays on the Bible, and archaeology in honor of Philip J. King. Louisville, KY: Westminster John Knox, 188-198. |
|
S. Austin : The Scientific and Scriptural Impact of Amos’ Earthquake. Acts & Facts. 39 (2): 8-9. Gepubliceerd in 2010 |
|
|
Bewerking: |
redactie EBV - 1 juni 2023 |