De Twaalf Profeten
JOËL
De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. |
Inleiding
Het boek Joël is van de Twaalf Kleine Profeten het tweede boek. De naam Joël betekent ‘zijn God is de HEERE’. Behalve de gegevens, die de profeet Joël zelf vermeldt in Joël 1:1 (‘Joël, de zoon van Pethuël’), is er niets over deze profeet bekend.
Joël was waarschijnlijk één van de vroegste profetische schrijvers Hij oefende zijn bediening uit in Juda, waarschijnlijk gedurende de beginperiode van het koningschap van koning Joas (2 Kn. 11-12), die regeerde over Juda 824-784 v. Chr. In dat geval was hij een tijdgenoot van de profeten Elia en Eliza en van koning Hazaël van Damascus die regeerde van 842-796 v. Chr.). Uit Joël 1:13-14 en 2:15-17 blijkt dat zijn bediening heeft plaats gevonden vóór de Babylonische ballingschap, zoals de meeste ‘Kleine Profeten’, behalve de laatste drie: Haggaï, Zacharia en Maleachi.
Er is in het boek Joël geen aanwijzing te vinden betreffende het koningschap waaronder Joël optrad, maar het ontbreken van de vermelding van het koningschap kan het gevolg zijn van het feit dat koning Joas in die periode nog te jong was om te regeren en dat de priester Jojada als regent optrad. Als deze veronderstelling juist is, dan kan het boek gedateerd worden rond het jaar 830 voor Chr.
In het Nieuwe Testament wordt Joël diverse malen geciteerd, zoals door Petrus op de eerste Pinksterdag (Hd. 2:16-21) en door Paulus in de Romeinenbrief (Rom. 10:13). Hoewel niet letterlijk geciteerd, worden er op verschillende plaatsen in het NT wel toespelingen gemaakt op teksten uit Joël. Joël 3:13 komt bij voorbeeld terug in Openbaring 14:14-20.
Het boek is opvallend mooi van taal en wordt gekarakteriseerd door zijn goede zinsbouw. De tekst is een vloeiend geheel, vol kracht en tederheid.
De Profetie
Het boek Joël bevat oordelen en beloften zoals alle boeken van profeten. De profetie van Joël start met een buitengewoon grote plaag (‹Joël 1:2-10›) van rupsen, sprinkhanen en andere vretende insecten, terwijl er grote droogte heerst. De beschrijving is als een klaaglied. Het volk wordt aangespoord om God aan te roepen. De oudsten als eersten, maar ook de dronkaards worden vermaand (‹vs. 5-7›) en dan heel het volk (‹vs. 8-12›) en ook de priesters (‹vs. 13-18›). Bij elke oproep geeft de profeet een aanvullende beschrijving van de plaag die goed bij zijn oproep past. Hij eindigt met een gebed voor de redding van zijn land van deze plaag (‹vs. 19, 20›). Joël kondigt de dag van de HEERE aan, die nabij is en verwoesting brengt (‹Joël 1:15; 2:1›). De uitdrukking ‘De dag van de HEERE’ komt vijf keer voor (‹ Joël 1:15; 2:1, 11, 31; 3:14›). De dag van de HEERE is de dag van de toorn van God, zoals Openbaring 16 daarvan spreekt, een dag die in de toekomst ligt, de periode waarop God op krachtige wijze ingrijpt en de wereld oordeelt. De dag brengt verwoesting (‹Joël 1:15), duisternis, donkerheid en wolken en een groot en machtig leger (‹Joël 2:2›). Gewoonlijk wordt deze dag gelijkgesteld aan de tweede helft van de jaarweek van Daniël (‹zie Dan. 9:27 en Op. 13-19›).
In Joël 2:1-11 wordt de opmars van dit machtige leger op indringende en beeldende wijze beschreven, nadat eerst alarm is geblazen ...
“Blaas de ramshoorn in Sion
en roep luid op de berg van mijn Heiligdom,
laat alle inwoners van het land sidderen,
want de dag van de HEERE komt, ja, hij is nabij.”
De profeet richt de blik nu op Sion, op de berg van Gods Heiligdom, dat is de Tempel. Er dreigt groot gevaar. In Joël 2:2 lezen wij: ‘Zoals het morgenlicht zich over de bergen uitspreidt, komt een machtig groot volk’. Deze woorden doen ook denken aan het optrekken van een sprinkhanenzwerm. Keil & Delitzsch melden dat een Portugese monnik, Francis Alvarez, in zijn boek ‘Journey through Abyssinia’ het volgende schrijft: “De dag voor de komst van de sprinkhanen konden wij uit een gele weerspiegeling in de lucht van hun gele vleugels afleiden dat zij eraan kwamen. Zodra dit schijnsel zichtbaar werd, had niemand nog de geringste twijfel dat er een enorme zwerm sprinkhanen in aantocht was.” Hij zegt dat hij zelf bij zijn verblijf in de stad Barua eenzelfde verschijnsel waarnam. Het was zo levendig dat zelfs de aarde er een geelachtige tint door kreeg. De dag erop kwam de zwerm sprinkhanen. Het beeld van de oprukkende mannen in Joël 2:7 is ook ontleend aan het beeld van de zwermen sprinkhanen die oprukken. Jerome (‹Hieronymus, de samensteller van de Vulgata›) schrijft: “Onlangs zagen wij een en ander in Palestina. Want wanneer de zwermen sprinkhanen komen opzetten en heel de lucht tussen hemel en aarde opvullen, dan vliegen zij heel geordend, - op een wijze die hen door de Almachtige God bevolen is - , zij houden de vorm precies aan, net als de rechthoekige vormen die men schildert op een mozaïekplaveisel, waarbij zij geen haarbreed naar links of rechts afwijken, om het zo maar te zeggen. En zoals de profeet zegt, ‘zij vallen door de ramen heen naar binnen zonder te worden vernietigd’. Want geen weg is ontoegankelijk voor de sprinkhanen. Zij dringen de velden binnen, storten zich op de gewassen en de bomen, de steden en de huizen en zij dringen zelfs door in de slaapkamers.” En Theodoret schrijft over Joel 2:8: “Het kan gebeuren dat je sprinkhanen ziet die als een vijandig leger tegen de muur opklimmen en langs de weg oprukken zonder dat zij enige tegenstand ontmoeten die hen zou kunnen verspreiden, maar zij gaan gestaag voort als was het volgens een heel goed doordacht plan.”
De vraag welke legers hier bedoeld worden, wordt ook verschillend beantwoord. Er zijn er die menen dat het hier nog steeds over de sprinkhanen in Joël 1 gaat, anderen denken aan de legers van Babel die later zouden optrekken tegen Jeruzalem en er zijn commentatoren die menen dat het hier om legers in de eindtijd gaat. Dit laatste is uiteraard de werkelijke gerichtheid van de profetie die haar vervulling zal vinden met de komst van de dag van de HEERE. Die dag staat er tenslotte vijf keer genoemd. Dat voorafschaduwingen daarvan te vinden zijn in een sprinkhanenplaag en in het oprukken van de legers van Babel, mag de werkelijke bestemming van de profetie niet van ons geestelijk netvlies wegnemen.
Opvallend is Joël 2:11 waar de stem van de HEERE voor zijn leger uit klinkt (‹zie ook Joël 4:16›). Omdat de dag van de HEERE in het midden van de jaarweek van Daniël begint, een moment dat wij terugvinden in Op. 14:1-5, geeft het te denken dat wij in dat gedeelte ook lezen over een stem uit de hemel als het geluid van vele wateren en als het geluid van een zware donderslag, indrukwekkend en overdonderend, ook al lijkt het een geweldig orkest van harpspelers te zijn.
Vanaf Joël 2:12 wordt er nog gewezen op de mogelijkheid tot bekering onder vasten en rouw.
“Ook nu (nog) spreekt de HEERE,
bekeer je tot Mij met heel jullie hart,
met vasten en met geween en met rouwbeklag.”
‘Blaas de bazuin … scheur je hart … breng het volk bijeen, heilig de volksvergadering … laten de priesters bidden …’ ‘Spaar uw volk, o HEERE, en laat uw erfdeel niet bespot worden …’ (Joël 2:15)
In vs. 16 worden zelfs de bruidegom en de bruid uit de zgn. ‘choeppah’, dat is de huwelijkstent, het huwelijksbaldakijn, geroepen. Dat is halverwege de jaarweek. Die voor het volk op aarde bestemde oproep door de profeet Joël is een benauwde uitroep, want het volk is in nood. De oproep heeft echter ook een hemelse echo, want daar worden de bruidegom en de bruid halverwege de week van de huwelijkssluiting opgeroepen om uit het huwelijksvertrek te komen voor de Bruiloft van het Lam.
Aan de voor het aardse volk bestemde oproepen aan de verschillende geledingen van het volk wordt kennelijk gehoor gegeven en het gebed wordt verhoord. In Joël 2:18, 19 is er een keerpunt, God neemt het op voor zijn volk en toont zijn erbarmen en Joël 2:19-27 wordt beschreven hoe God weer naar Juda omziet en Joël 2:23 lezen wij:
“Zonen van Sion, verheug je
en wees blij in de HEERE, jullie GOD,
want Hij zal jullie de Leraar van de gerechtigheid geven
en Hij zal de regen voor jullie doen neerdalen,
de vroege en de late regen aan het begin van het seizoen.”
Keil & Delitzsch menen dat deze uitdrukking betrekking heeft op alle profeten vanaf Mozes, inclusief het priesterschap, via Joël tot en met Jezus Christus. De uitwerking in materiële en geestelijke zegeningen vinden wij vervolgens in Joël 2:23-27 en Joël 2:28-32 en in Joël 4.
Laten wij ook letten op het ontzagwekkende optreden van de HEERE in Joël 2:20
“Die uit het noorden zal Ik ver van jullie wegdrijven,
Ik zal hem verdrijven naar een dor en woest land,
zijn voorhoede naar de zee in het oosten
en zijn achterhoede naar de zee in het westen.
De stank ervan zal opstijgen
en de lucht van verrotting ervan zal opstijgen,
want Hij heeft grote dingen gedaan.”
In Joël 3:1-5 volgt de bekende beschrijving van de uitstorting van de Heilige Geest:
“Daarna zal het gebeuren, dat Ik mijn Geest zal uitgieten over alle vlees
en jullie zonen en jullie dochters zullen profeteren,
jullie ouderen zullen dromen dromen,
jullie jongemannen zullen visioenen zien …
Het zal gebeuren dat ieder die de Naam van de HEERE aanroept,
behouden zal worden, want op de berg Sion
en in Jeruzalem zal het ontkomene zijn,
zoals de HEERE gezegd heeft,
de overgeblevenen die de HEERE roepen zal.”
Opvallend is dat bij Joël de uitstorting van de Heilige Geest en het eindoordeel nauw met elkaar verbonden zijn. Deze profetie werd in beginsel op de Pinksterdag in Jeruzalem vervuld. Pinksteren was de vooraf-schaduwing, maar een geweldige voorafschaduwing, van deze profetie, de eindvervulling zal komen op de dag van de HEERE, als Israël zich bekeert tot zijn God en Gods Geest over hen wordt uitgestort. Gods handelen in de wereld is een eenheid, ook al verloopt er een lange tijd tussen diverse onderdelen van zijn plan.
In Joël 4:1-21 spreekt God in duidelijke bewoordingen over zijn eindplannen, wanneer Hij een keer brengt in het lot van Juda en de opstandige volken. De rollen worden omgedraaid:
“Want zie, in die dagen en in die tijd,
wanneer Ik een keer zal brengen
in de gevangenschap van Juda en Jeruzalem,
zal Ik alle volken bijeenbrengen
en hen afvoeren naar het Dal van Josafat.
Daar zal Ik met hen in het gericht treden
omdat zij mijn volk en mijn erfdeel Israël
onder de volken hebben verstrooid
en omdat zij mijn land hebben verdeeld.”
(Joël 4:1, 2)
In Joël 4:12 wordt weer het Dal van Josafat genoemd, dat in Joël 4:14 het Dal van de Dorsslede wordt genoemd, de aanduiding voor het Kidrondal.
De misdaden van de volken worden bij name genoemd en zij worden terechtgesteld en de oordelen worden uitgesproken, tenslotte betekent Josafat of beter Jahoe-Shafat “De HEERE is Rechter!”
“Jawel! De HEERE zal brullen uit Sion
en zijn stem uit Jeruzalem doen klinken,
zodat de hemelen en aarde zullen beven.
De HEERE is een toevlucht voor zijn volk
en een burcht voor de zonen van Israël.”
(Joël 4:16)
Bronnen: |
christipedia.nl |
|
H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965 |
|
C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1950 |
|
|
Bewerking: |
redactie EBV - 1 juni 2023 |