De Overige Boeken

DANIËL

De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. 


Inleiding

Het historisch-profetisch boek Daniël beschrijft het leven van de Joodse balling Daniël en zijn vrienden in Babylon en de door God aan hem geopenbaarde visioenen over de opeenvolgende wereldrijken: het Babylonische, Grieks-Macedonische, Medisch-Perzische en Romeinse rijk, Deze wereldrijken zulllen door het komende Rijk van de Mensenzoon, Jezus Christus, teniet gedaan worden.

In de Bijbel staat het boek Daniël onder de profeten, terwijl de Tenach het werk in de Ketoeviem (de Geschriften) plaatst. Er is geen eenduidige verklaring voor dit verschil. In het Jodendom werd Daniël zeker als profeet beschouwd. Zowel Flavius Josephus (Antiquities 10.11.7), een Qumran fragment (4Q172) en enkele oude Rabbijnse bronnen (o.a. Mek. 1b; Pesiq. Rab. 14, 61; Pesiq. Rab. Kah. 4, 36b; S. Olam Rab. 20) identificeren Daniël als profeet. Het is dus ook niet vreemd dat de Heere Jezus het heeft over de profeet Daniël, wanneer Hij spreekt over de gruwel van de verwoesting in zijn eindtijdrede (‹Dan. 11:31; 12:1 vgl. Mt. 24:15; Mk. 13:14). Het is echter niet met zekerheid te zeggen waarom het boek geen plaats inneemt in de Nevi’iem (de Profeten). Daarbij moet wel gezegd worden dat de verdeling van de boeken van de Tenach in Thora, Nevi’iem en Ketoeviem alleen wordt teruggevonden in de Masoretische geschriften. Hiervan stammen de vroegste getuigen af uit de negende en tiende eeuw na Chr. en deze zijn dus vrij laat. Het is ook mogelijk dat de groep profetengeschriften al was vastgelegd voordat het boek Daniël zijn plek in de canon innam. 

Wie kijkt naar de levensloop en de profetische bediening van Daniël, ziet zowel verschillen als overeenkomsten tussen hem en de meer traditionele profeten als Elia, Elisa en de profeten die verbonden zijn met de Boeken van de Profeten in de Bijbel. Daniël had een politieke carrière als staatsman aan het hof van verschillende koningen en koninkrijken buiten Israël en hij valt op door de wijsheid en het inzicht dat hij daarbij toont. Zijn profetische gave kenmerkt zich doordat hij zijn openbaringen alleen ontvangt in dromen en gezichten. Van Daniël is er ook geen beschrijving, waarin hij wordt aangesteld als profeet met een roeping, zoals gebruikelijk bij andere profeten. Zoals past voor een profeet zien wij hem bij de Heere pleiten en bemiddelen voor zijn zondige volksgenoten (‹Dan. 9:1-19›). Ook zijn profetisch-apocalyptische visioenen tonen verwantschap met die van andere profeten zoals Ezechiël (‹Ez. 38-39›), Zacharia (‹Zach. 9-14›), Joël (‹Joël 3›) en uiteraard met de Openbaring van Johannes in het Nieuwe Testament.  

De plaatsing van het boek Daniël in de tijd van Makkabeeën is om allerlei redenen niet logisch en één van die redenen is het taalkundige karakter van het boek, dat het onmogelijk maakt dat dat boek pas veel later dan de tijd van de Babylonische ballingschap geschreven zou zijn (K&D). 

De canoniciteit, d.w.z. de erkenning van de Goddelijk oorsprong van het boek, wordt bevestigd door onze Here Jezus Christus zelf in Mattheüs 24:15, waar Hij verwijst naar de profetische woorden van Daniël. Ook de door Jezus Christus geregeld voor Zichzelf gebruikte Naam: “de Zoon des mensen” of “de Mensenzoon” is in overeenstemming met Daniël 7:13.


Daniël, profeet en schrijver 

De naam van de hoofdpersoon van dit Bijbelboek is Daniël. Zijn naam betekent ‘God is Rechter’. Uit dit boek blijkt dat God de wereldrijken oordeelt. Daniël was een tijdgenoot van Ezechiël en Jeremia. Ezechiël noemt Daniël in zijn boek een rechtvaardige (Ez. 14:12-20) en een wijze (Ez. 28:3.) 

In het 3e regeringsjaar van koning Jojakim, dus in 606 voor Christus, werd Daniël door Nebukadnezar naar Babel gevoerd (Dan. 1:1). Hij was toen waarschijnlijk 16 jaar oud en behoorde tot een voorname familie in Jeruzalem, waarschijnlijk verwant met de koninklijke familie. Nebukadnezar was erin geslaagd om Israël aan de macht van Egypte te ontrukken. 

In het jaar 606 v. Chr., toen Daniël door hem naar Babel werd weggevoerd, werd Nebukadnezar regeerder van Babylon naast zijn vader Nabopolassar, die eerder het Assyrische juk had afgeworpen. In 605 v. Chr. brak Nebukadnezar de macht van Egypte in de slag bij Karkemis. In 604 v. Chr. werd Nebukadnezar de alleenheerser over het rijk. In 597 v. Chr. sloeg hij een opstand in Israël neer en nam koning Jojachin als één van de velen als balling mee naar Babel. Onder hen was ook Ezechiël, de latere profeet uit een priesterlijke familie. In 586 v. Chr. werd Jeruzalem ingenomen. De stad ging in vlammen op en ook de Tempel. Vele kostbare voorwerpen uit de Tempel waren al eerder afgevoerd naar Babel. In aansluiting daarop belegerde Nebukadnezar Tyrus 13 jaar lang (‹585-573 v. Chr.›). In 582 v. Chr. viel hij Moab, Ammon, Edom en Libanon binnen en plunderde die gebieden. In 572 v. Chr. viel hij ook Egypte binnen en plunderde het.

Het is opvallend dat de Joodse man Daniël zo’n bijzondere vertrouwenspositie kreeg naast Nebukadnezar, die 45 jaar over Babylon regeerde en een groot legerleider was. Drie keer wordt de GOD van Daniël door Nebukadnezar ‘GOD’ genoemd nl. in Dan. 2:47; 3:29; 4:34. Nebukadnezar stierf in 561 v. Chr. 

Hoewel er in de hofgeschiedenissen van Daniël vier koningen figureren, (Nebukadnezar, Belsazar, Darius en Kores) zijn er tijdens zijn leven meer koningen aan de macht geweest in Babel die niet in het boek worden genoemd. Na de dood van Nebukadnezar in 562 v. Chr., regeerden achtereenvolgens Amel-Marduk (562-560 v. Chr.), Evil-Merodach (2 Kn. 25:27-30) - misschien zijn dit dezelfde personen - Neriglissar (560- 556 v. Chr.) en Labaši-Marduk (556 v. Chr.). De zoon en mederegent van de daaropvolgende koning Nabonidus is de bekende Belsazar uit het boek Daniël. Het feit dat Belsazar een zoon van Nebukadnezar wordt genoemd (‹Dan. 5:18›) is hiermee niet in tegenspraak, omdat deze aanduiding vaker voorkomt voor koningen in het Oude Nabij Oosten. Iemand is ‘zoon’ omdat hij in de lijn van opvolging voor het koningschap staat. Nabonidus had al vrij vroeg in zijn regering de stad Babel verlaten om zich te vestigen in Tema (‹of: Tayma›) in Arabië en in die periode liet hij de regeringszaken aan zijn zoon over. Op de laatste avond van het leven van Belsazar wordt Daniël uiteindelijk benoemd tot derde man van het koninkrijk (‹Dan. 5:29›).  

Daniël bracht het grootste gedeelte van zijn leven door in ballingschap in Babylon, waar hij hoge politieke functies had aan het hof van diverse koningen. Zijn laatste profetie ontving hij in het 3e jaar van koning Kores, ca. 536 voor Christus, maar de dateringen verschillen. Het boek Daniël is dus opgeschreven over een periode van bijna 70 jaar. 

Daniël bleef zijn leven lang ongehuwd. Mogelijk dat hij en zijn vrienden ook ontmand waren zoals vaak gebeurde bij mannen die hoge functies in het hof bekleedden en omgingen met de koninklijke familie. Maar het kan ook heel goed zo zijn geweest, dat hij zichzelf ‘sneed’ (‹ongehuwd bleef›) omwille van het Koninkrijk van God, zoals ook de apostel Paulus (‹zie 1 Kor. 7:7; 32-35, 40›).  

De tijd en de omstandigheden van Daniëls dood worden niet vermeld. De Joodse traditie zegt dat hij nog leefde in het 3e jaar van Kores (‹Dan. 10:1›). Hij zou dan bijna 101 jaar geweest zijn, want wij weten dat hij nog iets onder de 20 was toen hij met zijn vrienden naar Babel werd afgevoerd. Rabbijnse overleveringen melden dat Daniël nog leefde gedurende de regering van de Perzische koning Ahasveros (‹Babylonische Talmoed, Megilla 15a gebaseerd op het Boek Esther 4, 5›). Sommigen bronnen melden dat hij door Haman, de eerste minister onder Ahasveros gedood is (‹Targum Sheini over Esther, 4:11›). Er zijn ook bronnen die suggereren dat hij in Shusan in Iran is overleden. De traditie zegt dat zijn graf in Shusan is, maar ook andere locaties worden genoemd zoals Kirkuk in Irak, alsmede Babylon, Egypte en Tarsus. In Samarkand in Oezbekistan is ook een graf van Daniël. Sommigen suggereren dat de stoffelijke resten van Daniël vanuit Shusan naar Samarkand zijn gebracht door de Aziatische heerser Tamerlane (‹zie bijvoorbeeld: Itinerary of Benjamin of Tudela, [4] section 153›).


Inhoud en indeling

Het boek bevat 12 hoofdstukken.  

Het boek kan in twee hoofddelen worden verdeeld voorafgegaan door een inleiding: 

De inleiding - Daniël 1 (‹in het Hebreeuws›)  bevat het historische verslag van de gevangenname van Daniël en zijn drie vrienden Hananja, Misaël en Azarja. Als jongelingen worden ze meegenomen naar Babel, hoogstwaarschijnlijk als gijzelaars, om de vazalstatus van Juda onder Babel te verstevigen. Daarom zijn de ballingen ook afkomstig uit ‘het koninklijk geslacht en uit de edelen’ (‹Dan. 1:3›). Daniël is dus van zeer hoge komaf. Josephus vermeldt dat de vier vrienden uit de geslachtslijn van koning Hizkia kwamen (Ant. 10.10.1). Dit komt goed overeen met Jes. 39:7, waar de profeet Jesaja aan Hizkia profeteert, dat er sommigen van zijn nakomelingen aan het hof in het paleis van de koning van Babel zullen dienen. Daniël en zijn vrienden krijgen de opvoeding en onderwijs in de wijsheid, kennis en wetenschap van de Chaldeeën om de koning te dienen. Door hun toewijding en trouw aan de God van Israël klimmen zij op tot de hoogste bestuurslagen van het Babylonische rijk (‹Dan. 2:48-49›). Opmerkelijk is het slotvers van Daniël 1:21, dat luidt: “Daniël bleef (aan het hof) tot aan het eerste jaar van koning Kores.

DanielLionDen.png

schilderij Briton Rivière - 1840 - 1920   (Public Domain)

“Toen sprak Daniël tot de koning “O koning, leef in eeuwigheid! Mijn God heeft zijn Engel gezonden en Hij heeft de muil van de leeuwen toegesloten. Zij konden mij geen letsel toebrengen, omdat ik voor hem onschuldig ben bevonden. En tegen u, o koning, heb ik ook geen misdaad begaan!” (‹Daniël 6:22, 23›)


DEEL I. De profetieeën gericht tot de koninkrijken van de wereld - Daniël 2-7 (‹in het Aramees›) 

Dit deel bevat de geschiedenissen van Daniël en zijn vrienden en hun uitzonderlijke positie aan het hof van Babel, die ook aanleiding was voor haat en vijandschap in kringen van het hof, waar alles draait om eer, macht en bezit. Dit leidde diverse keren tot een confrontatie waarin het lot van Daniël en zijn vrienden aan een zijden draadje kwam te hangen. Daniël en zijn vrienden, nog jongemannen bij hun aankomst in Babel, geven steeds blijk van een rotsvast vertrouwen in de God van Israël en vervolgens schenkt God hen uitzonderlijke openbaringen en uitreddingen, waardoor de tegenstanders worden weerstaan en verslagen, waar op Daniël en zijn vrienden vervolgens grote eer ontvangen. 

Daniël 2. Nebukadnezars droom van het grote beeld met het gouden hoofd en de uitleg van de droom.

Daniël 3. Het beeld in de vlakte van Dura dat aanbeden moet worden. Aanbidding is een hartszaak!

Daniëls vrienden weigeren en worden in de vurige oven geworpen en komen er ongedeerd en onggeschonden uit.

Daniël 4. Nebukadnezar droomt, wordt zeven jaar krankzinnig en geeft na zijn genezing God de eer. Uit Daniël 4:33 kunnen wij de conclusie trekken dat Nebukadnezar na deze gebeurtenis nog lange tijd in ere hersteld regeerde

Daniël 5. De feestmaaltijd van koning Belsazar, het schrift aan de wand, Belsazar gedood. 

Daniël 6, Daniël onder Darius de Meder, in de leeuwenkuil geworpen omdat hij de ware God blijft aanbidden en niet de valse God, Darius, de Meder. 

Daniël 7. Het droomgezicht van de 4 dieren, die opkomen uit de zee, een beeld van de wereldmachten van het Chaldeese, het Medisch-Perzische, het Grieks-Macedonische en het Romeinse Rijk. Aan dit laatste rijk wordt een einde gemaakt door de gekroonde Mensenzoon. Deze droom met visioen dateert uit het eerste jaar van Belsazar. 

Het hoofdonderwerp van Daniël 2-7 is de ontwikkeling van de koninkrijken van de wereld in hun relatie tot het Koninkrijk van God voorafgaand aan de beschrijving van de eerste komst van de Gezalfde, de Messias, in Daniël 9:26, waarbij in Daniël 7:9-10 en Daniël 7:22, 26 Daniël een blik in de verre toekomst wordt vergund en  hij profetisch zicht krijgt op het moment dat de Allerhoogste voor eeuwig Koning zal zijn en op de rechterstoel zal plaatsnemen (‹Openbaring 20:11-12›). 

In dit eerste deel schijnt het profetisch licht over de koninkrijken die Israël in ballingschap gevangen houden nl. het rijk van de Chaldeeën en het rijk van de Meden en Perzen, dat de heerschappij van de Chaldeeën zou overnemen. In Daniël 2-5 wordt Daniël drie keer gevraagd om inzicht te geven in een droom of in een bijzondere gebeurtenis die zich voordoet. Steeds wordt hij door de hoogste heerser van het rijk erbij geroepen om de uitleg ervan te geven. De kennis en de wijsheid van de wereldrijken schieten tekort om echt inzicht te geven in de toekomst zoals die in dromen aan de wereldleiders wordt geopenbaard. Een Joodse man, toegewijd aan de God van Israël, ontvangt van zijn God wijsheid en inzicht die die van de wereld ver overtreft. Zijn wijsheid en inzicht doen de wereldse kennis en wijsheid verbleken. 

In Daniël 6 wordt, nadat de wereldse kennis en wijsheid de goddelijke toets niet hebben doorstaan, ten slotte ook de ware aanbidding getoetst als Daniël in de leeuwenkuil wordt geworpen omdat hij weigert ‘de god van deze eeuw’, Darius, de heerser van de Meden en Perzen, te aanbidden. Deze Daniël komt ongeschonden uit de leeuwenkuil waarin hij wordt geworpen en in Daniël 6:26-29 lezen wij dat de God van deze Daniël, door dezelfde Darius die Daniël in de leeuwenkuil wierp, wordt verhoogd en erkend als de levende God. 

Hoewel Darius zich niet bekeert tot de levende God die hijzelf verkondigt., verhoogt Darius wel Daniël, de dienaar van deze levende God. De strijd over de vraag naar de ware aanbidding is beslist en de levende God, de God van Daniël en de God van Israël is aangewezen als Degene die alle aanbidding waard is. Daarmee is ook duidelijk geworden dat de koninkrijken van deze wereld geen kans maken tegen het Koninkrijk van God en het dus tijd is om de focus van het boek Daniël te verleggen van de koninkrijken van deze wereld naar de komst van het Koninkrijk van God. 

Deze omschakeling wordt voorbereid in Daniël 7. 

Daniël 7 verbindt zich met de voorgaande hoofdstukken, niet alleen door het gebruik van de Aramese taal, maar ook omdat Daniël in alle hoofdstukken van het eerste deel in de derde persoon spreekt, als Daniël, als een waarnemer, niet als een deelnemer, terwijl hij in het tweede deel in het Hebreeuws en in de eerste persoon spreekt. Daniël 7 is echter een soort overgang, want in Daniël 7:1, 2 lezen wij ‘Daniël’ als derde persoon, maar in Daniël 7:13 lezen wij opeens: ‘Ik bleef toekijken’, terwijl wij in Daniël 7:15 lezen ‘ik, Daniël’. Ten slotte wordt in Daniël 7:28, aan het eind van het eerste deel van het boek Daniël uitgelegd, dat Daniël, die beschreven wordt als een derde persoon, tegelijk ook de schrijver is namelijk ‘ik, Daniël’. Onzes inziens geldt dat schrijverschap van Daniël voor heel het boek, omdat het zo intiem en gedetailleerd het karakter van Daniëls optreden voor de heersers van de wereldmachten belicht, dat de verslagen wel van iemand moeten komen die er zelf bij is geweest en die zelfs de gedachten van Daniël kent en wie anders kan dat zijn geweest dan alleen Daniël zelf. Dat het eerste deel van het boek Daniël voornamelijk in de derde persoon geschreven is, zou daaruit verklaard kunnen worden dat Daniël zijn verslagen ook ziet als onderdelen van de kronieken, de historische verslaglegging, van de koninkrijken waarin hij diende. Zulke kronieken zijn gebaat bij een zekere neutraliteit, bij de pen van een geschiedschrijver, die zichzelf op enige afstand bevindt of houdt van de gebeurtenissen en personen, waarover hij verslag doet. Door gebruik te maken van de derde persoon wordt deze afstand voor de lezer van de kronieken opgewekt, ook al schrijft de schrijver van de kronieken over zichzelf zoals Daniël doet. De samenstelling van een deel van de kronieken van de rijken waarin Daniël een leidende rol had, viel vast onder zijn verantwoordelijkheid, b.v. die voor het gewest Babel en later ook die voor het Perzische Shushan. 

In Daniël 7 komt voor het eerst niet een droom van een wereldse wereldheerser aan de orde, maar een droom van  de Joodse Daniël, want in Daniël 7 lezen wij dat Daniël droomt over vier dieren die uit zee van de volken opkomen, vier dieren die vier wereldrijken vertegenwoordigen. Het opvallende is dat deze droom met de visioenen door Daniël werd gedroomd in het eerste jaar van Belsazar, wiens dood al in Daniël 5 wordt vermeld.  

In dit laatste Aramese hoofdstuk zien wij dus de volgende vier omschakelingen:

1. Daniël in de derde persoon, wordt ‘ik, Daniël’;

2. het Aramees eindigt en vanaf hoofdstuk 8 is het boek verder in het Hebreeuws;

3. de schijnwerper is niet meer gericht op de dromen van de machthebbers en op de koninkrijken van de Chaldeeën, Meden en Perzen, die de handhavers zijn van de ballingschap van Israël, maar de schijnwerper wordt geleidelijk omgebogen naar de komst van de Griekse wereldheerschappij onder Alexander de Grote, wiens rijk in vier delen zal worden opgesplitst en verdeeld  zal worden onder zijn vier generaals.

4. Daniël zelf en de openbaringen die hem gegeven worden en de vragen die hem bezighouden, worden het onderwerp van het boek Daniël en daarmee ook de chronologie van die dromen. 

DEEL II. De profetieeën gericht op de komst van het Koninkrijk van God - Daniël 8-12 (‹in het Hebreeuws›) 

Het tweede deel bevat de dromen, visioenen, profetieën en openbaringen die Daniël zelf ontving, die geschreven zijn in de ik-vorm, waarmee al in Daniël 7 begonnen werd. Uit Daniël 7:28 en Daniël 12:4 wordt nog eens extra duidelijk dat Daniël de dromen en gebeurtenissen opschreef, wat natuurlijk heel passend is voor zo’n groot staatsman en man van God.

Het hoofdthema van het tweede deel is de ontwikkeling van de koninkrijken van de wereld in hun relatie tot Israël.

In Daniël 8 in het 3e jaar van koning Belsazar krijgt Daniël een visioen in de burcht Shushan in het rijksgebied Elam over de opkomst van het Griekse rijk, dat een einde zou maken aan het Medisch-Perzische rijk. In dit visioen is hij bij de rivier de Ulai, waarvan de ligging niet met zekerheid bekend is.

De ram met de twee horens (‹het Medisch-Perzische rijk›), wordt neergestoten door de eenhoornige geitenbok uit het westen, die staat voor het Griekse rijk (‹in die tijd Javan genoemd›) onder leiding van Alexander de Grote. De ene opvallende hoorn op de kop van de geitenbok breekt en vier andere horens komen er voor in de plaats. Dit wil zeggen dat er na de dood van Alexander de Grote vier opvolgers zullen komen: zijn vier generaals. 

Na hen zal er een andere koning opstaan, die Israël geweldig zaal vervolgen. Deze profetie gaat in vervulling met het optreden van Antiochus Epiphanes IV uit het gebied van de Seleuciden, waarvan het machtscentrum het huidige Syrië is. Hij zal de Tempel in Jeruzalem vreselijk ontwijden. 

Antiochus Epiphanes IV trad in Jeruzalem op omstreeks 169-164 v. Chr. bij zijn terugtocht uit Egypte. Hij ontwijdde de Tempel op vreselijke wijze. Deze ontwijding werd pas beëindigd tijdens de opstand van de Makkabeeën in 164 v. Chr. toen Judas de Makkabeeër erin slaagde om de Seleuciden te verslaan en de Tempel opnieuw in te wijden. Het Chanoeka-Feest of het Herinwijdingsfeest is hiervan de herdenking en wij lezen in Jh. 10:22 dat Jezus op dat Feest in Jeruzalem was. 

In vs. 13-14 vangt Daniël woorden op van een communicatie tussen twee heiligen, waarvan er één zich tot hem richt. 

“Daarna hoorde ik één heilige spreken en één andere heilige zei tegen degene die sprak: ‘Hoelang zal het visioen van het voortdurende offer en van de gruwelijke overtreding duren, dat zowel het Heiligdom als de legermacht overgegeven worden om vertrapt te worden?’ En hij zei tegen mij: ‘Tot tweeduizend driehonderd avonden en morgens, dan zal het Heiligdom recht worden gedaan.’ ” 

Het visioen spreekt dus van een periode van 2300 avonden en morgens dat de Tempel ontwijd zal zijn, een duur die volgens historici niet geheel lijkt te passen bij het optreden van Antiochus Epiphanes IV. 

Een man, die de aartsengel Gabriël blijkt te zijn, krijgt opdracht van een Mens die boven de rivier de Ulai staat om Daniël het visioen duidelijk te maken, m.n. om hem te zeggen dat het visioen voor de eindtijd is bedoeld. Als dat tegen Daniël is gesegd, volgt nog een verdere uitleg van het visioen (‹zie hiervoor›). Dit feit en het verschijnen van de engel Gabriël verbindt Daniël 8 met Daniël 10-12 en richt de ogen van de lezer op de weg naar de eindtijd en op de gebeurtenissen in die eindtijd zelf. M.n. de tekst van Daniël 8:13-19 geeft ons meer inzicht in de aard van de communicatie die in Daniël 10-12 verder wordt belicht en welke hemelse personen daaraan deel hebben.

De toon en het karakter van de profetie is apocalyptisch en het beest uit Openbaring 13 lijkt binnen het profetisch gezichtsveld van de profeet te zijn gekomen. 

In Daniël 9 in het 1e jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, een afstammeling van de Meden, die koning was geworden over het koninkrijk van de Chaldeeën, verschijnt de engel Gabriël aan Daniël als hij bidt over de woorden van Jeremia over de 70 jaar. De man Gabriël komt om hem inzicht te geven in de 70 weken die over Daniëls volk en over de heilige stad zijn bepaald. Na 70 weken (‹dit zijn zgn. jaarweken van 7 jaar elk = 490 jaar›) zal de Messias komen om de ongerechtigheid te verzoenen en eeuwige gerechtigheid te brengen. Daniël is mogelijk al rond de 90 jaar als de engel Gabriël bij hem komt.

In Daniël 10-12 in het 3e jaar van Kores van Perzië vast Daniël 3 werken lang en wordt aan hem een woord geopenbaard en het woord was waar en (sprak van) grote strijd. In deze openbaring wordt niet alleen het lijden van Gods volk belicht, maar ook de beschermende hand van God over zijn volk. Deze openbaring sluit qua inhoud en vorm aan bij Daniël 8 en kan gezien worden als een verdere uitwerking van die profetie, die Daniël ontving vlak voor de val van Babel, het rijk van de Chaldeeën. Nog één keer, de laatste keer, lezen wij in vs. 1 dat er van Daniël in de derde persoon gesproken wordt, net als in het eerste gedeelte in het Aramees. Dan gaat het verder in de ‘ik, Daniël’ vorm. 

Wij merken nog op dat wij in Daniël 10 over de rivier de Hiddekel, dat is de rivier de Tigris, lezen. 

Deze openbaring gaat over het lijden van Gods volk onder de wereldheersers tot op de verwerkelijking van het Koninkrijk van God.

Daniël 10-12 kan in drie delen worden verdeeld:

1. Daniël 10:1-11:2a beschrijft de verschijning van God aan Daniël

Er verschijnt een Man in linnen gekleed een gordel om de lendenen van goud uit Ufaz. Alleen Daniël ziet het visioen en zijn metgezellen vluchtten weg. Daniël verliest al zijn kracht tot de Man hem aanraakt en hem aanspreekt als ‘Daniël, jij zeer geliefde man!’ Deze man doet denken aan de verschijning van de heerlijkheid van de HEERE aan Ezechiël aan de rivier de Kebar en aan de verschijning van Jezus Christus aan de apostel Johannes in Openbaring 1 en 10. Zoals Daniël bezwijkt en met de hulp van de Engel van de HEERE weer overeind komt, zo zal het ook gebeuren met Israël in de eindtijd: God zal zijn volk oprichten en Michaël zal strijd voeren en de machten van de boze uit de hemel op aarde werpen (‹Dan. 10:21; 12:1; Op. 12:7-9›).  

2. Daniël 11:2b-12:3 

Aan Daniël verschijnt een hemelse Vorst, die hem bekendmaakt met de opeenvolging van de wereldmachten rond Israël en met de verdrukking die door Antiochus Epiphanes (die zichzelf tot god zou uitroepen) over Israël zou komen, bekendmaakt. 



3. Daniël 12:4-13 

Maar na de verdrukking komt er de verlossing en de eerste opstanding, wanneer ‘de verstandigen zullen stralen als het hemels firmament en zij die velen tot gerechtigheid gebracht hebben, als sterren, voor eeuwig en altijd.’ (‹Dan. 12:3›).

******

babylonianempire-nl-01.jpg

persianempire-nl-01.jpg

greekempire-nl-01.jpg


romanempire-nl-01.jpg


In de visoenen van Daniël is een geleidelijk verdieping merkbaar van zijn omgang met de HEERE GOD. Eerst heeft Daniël een visioen in de droom en op zijn gebed ontvangt hij, eveneens in een droom, door een heilige de verklaring (‹Dan. 7:16›): “Ik ging naar één van hen die daar stonden toe en vroeg hem naar de ware betekenis van dit alles en hij sprak met mij en gaf mij uitleg over deze dingen.” Vervolgens heeft Daniël een gezicht, en hoort hij een heilige aan een andere heilige een vraag stellen, waarop deze het antwoord aan Daniël geeft, een niet alledaagse manier van communiceren. 

Vervolgens ziet Daniël een man voor zich staan. De stem van de Mens die tussen (de oevers van) Ulai staat, klinkt en de man die voor Daniël staat, wordt door de Mens aangesproken met de naam ‘Gabriël’. De naam betekent ‘(Sterke) man van God’. Gabriël moet van de stem het visioen aan Daniël uitleggen (‹Dan.8:15-17›). 

Gabriël zegt van zijn boodschap het volgende: “Mensenkind, begrijp dat het visioen voor de eindtijd is bedoeld.” Daniël is volkomen uitgeput van alles wat hij in de visioenen ziet en meemaakt. Hij onderzoekt de Schriften en belijdt zonde voor zichzelf en voor het Joodse volk en vervolgens komt de engel Gabriël weer om hem mededeling te doen over de zgn. 70 jaarweken en het uiteindelijk herstel: 

“Zeventig weken zijn bepaald over je volk en over je heilige stad, 

om de overtreding af te sluiten, de zonden te verzegelen, 

de ongerechtigheid te verzoenen, 

om eeuwige gerechtigheid te brengen, 

om visioen en profeet te verzegelen 

en om (het) allerheiligste te zalven.”  

(‹Dan. 9:24›)

In Dan. 10:2-21 volgt een verbijsterende ontmoeting met de Man, die niemand anders kan zijn dan Jezus Christus. Daniël bezwijkt onder alles wat Hij ziet, maar de Man raakt hem aan en zegt: ‘Daniël, jij zeer geliefde man!’ De mannen om hem heen merken wel iets, maar zien het niet en slaan op de vlucht. Dit lijkt allemaal heel sterk op de verschijning van Jezus Christus aan de apostel Paulus op weg naar Damaskus (‹Hd. 9›) en op de verschijning van Jezus Christus aan de apostel Johannes op het eiland Patmos (‹Op. 1:12-17›). De Man is vervolgens lang aan het Woord, tot aan het einde van het boek, waar Hij zegt: 

“En jij, Daniël‚, ga het einde tegemoet. 

Je zult rusten en je zult opstaan 

om wat je als erfdeel toevalt te ontvangen 

in het laatst der dagen.” 

(‹Dan. 12:13›)

Wij zien hoe de omgang van Daniël met zijn God zich verdiept en intensiveert en zeer innig wordt, terwijl de profetische openbaring Daniël een geweldig verstrekkend ‘panorama’ laat zien dat reikt tot in het laatst van de dagen en dat zich samentrekt rond de toekomst van het volk van Daniël, de gelovige Jood, de door God zeer beminde man, die een waar vertegenwoordiger is van een volk dat in de laatste dagen als een wedergeboren natie zijn plaats in het hart van het 1000-jarige- Vrederijk zal innemen:  het Israël van God.


Over het Aramees

Opvallend kenmerk van het boek Daniël, net als het boek Ezra en in mindere mate Nehemia, is dat het gebruik maakt van twee talen: Hebreeuws en Aramees (‹Dan. 2:4 - Dan. 7:28›). De stijl is als die van een kroniekenschrijver en het lijkt zelfs dat koning Nebukadnezar in Daniël 4 zelf aan het woord is, maar dat zou best eens door de pen van Daniël kunnen zijn. De koning doet persoonlijk verslag van de periode dat hij door de Heere tot waanzin werd gedreven om tot het inzicht te komen en te erkennen dat “de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van de mensen en dat geeft aan wie Hij wil” (‹Dan. 4:14›). Dit is een belangrijk thema in het boek Daniël, waarin Israël voor een nieuwe situatie is komen te staan. Het volk is in ballingschap en wordt direct geconfronteerd met de wereldse grootmachten. 

Het Aramees was de belangrijkste taal in het Midden-Oosten van die tijd en de taal speelde ook een belangrijke rol in het diplomatieke leven. Maar het Joodse volk sprak Hebreeuws (zie Jes. 36:11 - Judees dat was Joods, de taal van de Joden, d.w.z. het Hebreeuws). Toen het volk in ballingschap naar Babel ging, maakte het Hebreeuws geleidelijk plaats voor het Aramees, maar de schriftgeleerden en allen die de Schrift onderzochten, zoals Daniël, onderhielden hun kennis van het Hebreeuws. Pas geleidelijk aan ontstond de behoefte om de Schrift (‹de Bijbelboeken›) ook in het Aramees te vertalen omdat het Aramees steeds meer de voertaal werd van de Joden. Hierbij moeten wij wel goed beseffen dat de Aramese Targums (‹de in het Aramees vertaalde Bijbelboeken›) aanvankelijk alleen een mondelinge vertaling waren van het Hebreeuws. De mondelinge vertaling in het Aramees werd pas later opgeschreven,  tegen het midden en eind van de 1e eeuw v. Chr. Voor die tijd was het eigenlijk niet toegestaan. Dat opschrijven gebeurde in Hebreeuwse letters en werd dus om die reden nog steeds ‘Hebreeuws’ genoemd. Het gesprokene was dus Aramees en het geschrevene was qua schrift Hebreeuws. In verband hiermee merken wij op dat de woorden ‘de koning van de Joden’ van het opschrift dat Pilatus liet maken voor het ruis waaraan Jezus hing, ook in ‘het Hebreeuws’ geschreven waren (‹Jh. 19:20›), maar dat dat niet wil zeggen dat het ook werkelijk Hebreeuws was, want het kan even goed Aramees geweest zijn in Hebreeuwse letters, hoewel de Aramese Peshitta in Openbaring 9:11 spreekt van Aramees en Hebreeuws als twee onderscheiden talen, wat niet pleit voor de gedachte dat deze woorden in het Aramees met Hebreeuwse letters opgeschreven waren, maar wij kunnen dat niet met zekerheid zeggen.

Het Aramees van Daniël lijkt meer op het Aramees van de geschriften van Elefantine, een Joodse nederzetting in Aswan in Zuid-Egypte aan het einde van de 5e eeuw, dan op het Aramees in de geschriften die in de grotten van Qumran gevonden zijn en dateren uit de 2e en 1e eeuw v. Chr. en uit de 1e eeuw n. Chr. 

Het Hebreeuws van Daniël zou volgens onderzoekers meer overeenkomst vertonen met het Hebreeuws van de boeken Haggaï, Ezra, Ezechiël en Kronieken uit de 5e eeuw v. Chr. dan met het Hebreeuws van de boekrollen uit Qumran en van de Wijsheid van Salomo, die geschreven werden in de 2e eeuw v. Chr.  

27-danieltargum.jpg

een voorbeeld van een Targum van de  1e pagina van Genesis - links het Aramees en rechts het Hebreeuws

Waarom het ene deel (‹m.n. Dan. 2:4-7:28›) in het Aramees geschreven is en het andere deel in het Hebreeuws, is niet makkelijk te doorgronden. Zijn de Hebreeuwstalige gedeelten meer gericht tot het Joodse volk en de Aramese gedeelten tot de volkeren? Het beantwoorden van dergelijke vragen is geen eenvoudige zaak. Halley schrijft in zijn Bible Handbook eenvoudig dit: “De combinatie van de beide talen is wat wij mogen verwachten van een boek, dat geschreven is voor Joden die midden tussen de Babyloniërs woonden, en dat teksten van officiële Babylonische documenten in hun oorspronkelijke taal bevat”.  


Hoogtepunten

- de indrukwekkende en verreikende visioenen over de wereldheerschappij 

- de gedetailleerde beschrijving van de koning van het noorden en het zuiden uitmondend in de schaduw van de antichrist (Antiochus Epiphanes IV) en van de contouren van de nabije tijden van grote verdrukking en benauwdheid

- de boodschap over de 70 jaarweken ten aanzien van het volk van de heilgen

- zeven keer komt het Hebreeuwse woord בְּרִית (‹brīt - H1285›) in het boek Daniël voor, verspreid over 6 verzen: Dan. 9:4, 27; Dan. 11:22, 28, 30 (2 x), 32. Geen wonder dat in Dan. 11:28, 30 dit Verbond 3 keer als het heilige Verbond wordt aangeduid. 

- de bijzondere visioenen over de Oudste van dagen (7:9) en de gedaante van Christus (Dan. 11), die zoveel gemeenschappelijk heeft met zijn verschijning aan Johannes op Patmos Op. 1

- het zicht op de geestelijk strijd in de hemelse gewesten (Michaël en Gabriël)

- de voor het OT zeer bijzondere verkondiging van de opstanding van de doden (12:2, 13)


Een grandioos boek uit het oogpunt van openbaring en profetie, te boek gesteld door een uitmuntende en wijze staatsman en geliefde man van God, een boek dat ons aanspoort om met onverzettelijk geloof en voortdurend bidden en smeken vast te houden aan het Woord van God en de daarin vervatte beloftes door de grootste beproevingen heen.

De visioenen over de toekomst laten zien dat heel de toekomst van Israël en de wereld in Gods handen rust, en dat Hij uiteindelijk zijn Koninkrijk zal oprichten in de Mensenzoon als Hij op de wolken komt. 


******




Bijlage A.

A. De  zeventig zevens van Israël




JAREN

1.

Van Abraham tot de Uittocht




De belofte - Gen. 12:4


75


Gal. 3:17


430


Ishmaël - Gen. 16:16; 21:5


-15




490





2. 

Van de Uittocht uit Egypte tot aan de Tempel




Tot het begin van de Tempelbouw: 1 Kn.  6-8


594


Voltooiing Tempelbouw: 1 Kn. 6:38 


7




601






Overheersing door ...

Richteren

Duur


Mesopotamië

3:8

8


Moabieten

3:12-14

18


Kanaänieten

4:2, 3

20


Midianieten

6:1

7


Ammonieten

10:7, 8

18


Filistijnen

13:1

40




-111




490





3.

Van de Tempel tot het bevel van Artaxerxes




1 Kn. 8:1-66


1005


Neh. 2:1


445




560


Babylonische ballingschap


-70




490





4.

Van Artaxerxes tot op de tweede komst




Artaxerxes tot de 1e komst




“de 69 weken”


483


 HET INTERVAL - DE GEMEENTE (Op. 3, 4)


--


“de 7e week  en laatste jaarweek”


7




490

Bijlage B.

B. Het zesvoudige doel van het bezoek van engel Gabriël aan Daniël

Gabriël kondigt aan dat er 70 weken zijn bepaald over zijn volk (Israël) en over de heilige stad (Jeruzalem)

1.

om de overtreding af te sluiten

Rom. 11:21-26 (‹Jh. 12:37-41›)

1e helft 70e jaarweek

2.

om de zonden te verzegelen

Mt. 27:21-25 (zie Gen. 44:27-45:4)

Zach. 12:10-14

2e helft 70e jaarweek

3.

om de ongerechtigheid te verzoenen

Zach. 13:1-9; Jes. 66:8; 

Israël geboren als natie.

2e helft 70e jaarweek

4.

om eeuwige gerechtigheid te brengen


in het 1000-jarige Rijk

5.

om visioen en profeet te verzegelen

Dan. 12:1-4; 2 Th. 2:7-12

2e helft 70e jaarweek

6.

om het allerheiligste te zalven 

... inwijding Millenium Tempel ?

Ez. 43:1-6; Lev. 8:10-12; 2 Kr. 5:13-14; Jer. 3:12-18; Jes. 65:17-25; 11:1-9; Op. 19:1-16

in het 1000-jarige Rijk



NOTEN

‘Shushan’ - in het Perzisch luidt de naam ‘Shush’, de stad waar de Joodse koningin Ester woonde en waar ook Daniël en Nehemia hebben gewoond. De plaats wordt 20 keer genoemd in het Oude Testamen: 1 keer in Nehemia, 1 keer in Daniël en 18 keer in het boek Ester. Susa is de Griekse vorm van Shushan. Shushan is  de oude hoofdstad van Elam, die later de hoofdstad van Perzië werd. De stad ligt 250 km ten oosten van de rivier de Tigris. Shushan werd veroverd door het Assyrische rijk, het Babylonische rijk en het Grieks-Macedonische rijk. De laatste grote Assyrische koning Assurbanipal (‹669-627 v. Chr.›) schrijft: "Shusha, die grote heilige stad, woonplaats van hun goden, zetel van hun mysteriën, veroverde ik. Ik betrad haar paleizen, ik opende hun schatkisten waarin zilver en goud, goederen en weelde waren vergaard... Ik vernielde de ‘ziggurat’ van Shusha. Ik vernietigde de glanzende koperen horens. Ik brak de tempels van Elam tot op de grond toe af. Hun goden en godinnen verstrooide ik naar alle windrichtingen. De graftombes van hun oude en recente koningen verwoestte ik en op klaarlichte dag droeg ik hun beenderen naar het land Assur. Ik verwoestte de provincies van Elam en op hun land strooide ik zout." In 647 v. Chr. maakte Assurbanipal de stad met de grond gelijk. In 538 v. Chr. heroverden de Perzen de stad. Onder de Perzische koning Cambyses II (‹529-522 v. Chr.›) werd Shushan de hoofdstad van het rijk. In de ruïnes van Shushan is een inscriptie gevonden die zegt dat het paleis werd opgericht door Darius en voltooid werd door Artaxerxes. Het kan de burcht geweest zijn uit de dagen van Ester. Daniël spreekt in dit vers van de burcht Shushan als gelegen in de provincie Elam, bij de rivier de Ulai. Het is heel goed mogelijk dat Daniel op dat ogenblik niet lichamelijk in Shushan was, maar alleen in de geest, in het visioen. Het is ook mogelijk dat hij voor zaken van de Babylonische koning in Shushan was. Later veroverde Alexander de Grote het gebied op de Perzen en nam in 331 v. Chr. de stad Shushan in. Hierna ging de stad achteruit. Na de ineenstorting van Alexanders rijk werd Shushan één van de twee hoofdsteden van het rijk van de Parthen. In 638 na Chr. werd de stad verwoest door de moslimlegers bij de verovering van het Perzische rijk. In 1248 na Chr. werd de stad volledig verwoest door de Mongolen. Hierna raakte de stad meer en meer in verval. Het oude Shushan komt qua ligging overeen met de moderne stad Shusha en de rivier de Shapur in Iran, waar uitgestrekte ruïnes zijn, onder meer die van een prachtig paleis. Hier werd in 1901/1902 het oude wetboek van Hammoerabi opgegraven, dat ooit als krijgsbuit uit Babylon naar Shushan was meegevoerd. Het oude Shushan lag ongeveer 225 km ten noorden van de huidige kop van de Perzische golf en halverwege Ecbatana en Persepolis. Dat de burcht Shushan bestemd zou worden tot hoofdstad van het Perzische rijk i.p.v. Babylon was onbekend in de tijd van dit visioen van Daniël, hoewel Shushan in vroeger tijden had gediend als hoofdstad van de Elamieten. Dit zou ook de stad worden waar Haman, Mordechai en Ester leefden en waar Nehemia schenker werd.   


‘zich vermengen door het zaad van de mens’ - zowel het woord ‘zaad’ als het woord ‘mens’ staan hier in het enkelvoud in dit Aramese gedeelte van het boek Daniël. Alleen in Jer. 31:27 vinden wij een vergelijkbare Hebreeuwse uitdrukking nl’ ‘zaad van Adam’, d.w.z. ‘zaad van (‹de›) mens’. Maar in Jer. 31:27 wordt ervan gesproken dat God dat zaad zal zaaien en Juda en Israël vruchtbaar zal doen zijn en rijk aan nakomelingen, ten minste dat is hoe wij de woorden van dat vers verstaan. Maar hier in Dan. 2:43 gaat het niet over zaad zaaien, maar over zich vermengen door het zaad van de mens. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen?

[(‹1›)] - Veel commentatoren hebben de woorden opgevat als betrekking hebbend op het huwelijk. Sommigen van hen hebben deze woorden vooral betrokken op huwelijken van vooraanstaanden, van koningen en prinsen (‹b.v. op het huwelijk van de Duitse keizer Otto II of van de Russische groothertog Vladimir met de dochter van de keizer van het Oost-Romeinse rijk›). Het bezwaar van deze opvatting is dat het bij het klei en leem in Daniël niet gaat over het Europa van voor 1900, maar over het Europa in de huidige eindtijd.  

[(‹2›)] - Men meent ook wel dat het gaat om vermenging van volken en volksgroepen die diepgaand verschillend zijn. Vermenging door huwelijksgemeenschap zou deze verschillen niet kunnen uitwissen, de tegenstellingen zouden blijven bestaan en daarom, zo meent men, zou er sprake zijn van ijzer en leem. Men past deze zienswijze wel toe op de vermenging van Europese met niet-Europese volkeren, of op de vermenging van islamitische volkeren met niet-islamitische volkeren. Het bezwaar van deze opvatting is dat men de kracht van de assimilatie mogelijk onderschat. 

[(‹3›)] - Vervolgens kunnen wij denken aan allerlei lossere samenlevingsvormen die alle ontstaan zijn, omdat men het huwelijk om een of andere reden verwierp of niet geschikt achtte, waarna - toen dat andere gemeengoed werd - men toch weer meende te moeten stellen dat die andere relatievormen toch weer gelijkwaardig waren aan het huwelijk, dat men eigenlijk verworpen had. Dit alles heeft vandaag de dag opgeleverd dat een man een huwelijk met een man kan aangaan en een vrouw een huwelijk met een vrouw, daarbij vergetend dat men door deze dingen voortbouwt op het fundament van een verworpen huwelijk van man en vrouw voor het leven. Anders gezegd met suggereert dat men door zo te doen staat op het aloude fundament van het huwelijk, terwijl men juist dat fundament heel doelbewust vernietigd heeft. De vraag is waar men dan op staat! 

De hoofdtrend van wat wij hier onder ad. 3 bespreken is dat het zaad steeds meer wordt losgemaakt uit de hechte huwelijksrelatie zodat het zaad, de nakomelingen, de kinderen, steeds meer als van de boom losgeraakte vruchten worden. Hechten wordt steeds moeilijker en daarmee ebt de echte relationele eenheid en liefde weg uit het leven van miljoenen, en uiteindelijk zijn mensen zelfs geheel onvruchtbaar en hebben zij helemaal geen nakomelingen meer omdat ze een huwelijk verkiezen dat geen huwelijk is en omdat zij menen dat het zaad het wel zonder de eicel kan doen, en de man het wel zonder vrouw kan doen en de vrouw het wel zonder de man kan doen. Zouden zij zich aan elkaar hechten?

Daar komt nog bij dat het losgeraakte zaad van de mens meer en meer onderwerp wordt van allerlei biogenetische experimenten in laboratoria om daar mee te doen wat een mens wil, buiten zijn Schepper om. Liefst knutselt hij een nieuwe mens in elkaar, die beter is dan de mens die God geschapen heeft en die een eenheid is van man en vrouw, van Adam en Eva: ‘één vlees!’. 

[(‹4›)] - Het zou wel eens zo kunnen zijn dat de uitdrukking ‘zij zullen zich vermengen door het zaad van de mens’ betrekking heeft op de vruchteloze zoektocht van de mens om vrucht dragen en een mens te baren buiten Gods scheppingsorde en Gods scheppingskracht om. Zo doende komt de mens te staan tegenover de eeuwige God, Jezus Christus, die een eeuwig en onvergankelijk koninklijk en priesterlijk nageslacht zal voortbrengen (‹Op. 1:5-6›). 



Bronnen:

christipedia.nl


H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965


C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1950 


J.W. Embregts: Daniël, visie op de toekomst, 1990



Bewerking: 

redactie EBV - 1 juni 2023