DE VIERDE FEESTROL

De negende van de maand Ab

De verwoesting van de Eerste Tempel


KLAAGLIEDEREN van JEREMIA


Inleiding


De Klaagliederen werden geschreven naar aanleiding van de val van Jeruzalem in 586 v. Chr. Volgens de Joodse overlevering is de profeet Jeremia de schrijver van Klaagliederen. In de Septuaginta, de oude Griekse vertaling van het Oude Testament, begint dit boek met de volgende woorden: “Het gebeurde, nadat Israël  in gevangenschap was gevoerd en Jeruzalem verwoest was, dat Jeremia in rouw neerzat en door middel van deze klaagliederen over Jeruzalem weende, en zei ...”

Dicht bij de heuvel Golgotha bij Jeruzalem zou zich volgens de overlevering een spelonk bevinden, bekend onder de naam “De grot van Jeremia”. Dat zou de plaats zijn waar Jeremia zijn klaagliederen aanhief.

In het boek Klaagliederen zelf wordt echter de naam Jeremia niet genoemd, maar wel bevat het boek autobiografische elementen, wanneer de schrijver in de ik-vorm spreekt. Het gaat om gebeurtenissen uit het leven van de profeet, die we terugvinden in het boek Jeremia o.a. zijn verblijf in de put (‹Klg. 4:53-57; Jer. 38›). 

Jeremia maakte de val van Jeruzalem mee en bleef in het land achter (‹Jer. 39:1-6›). Ook in 2 Kr. 35:25 is het Jeremia die een klaaglied schreef op de dood van koning Josia.

De klaagliederen geven Jeremia’s gemoedstoestand weer bij verschillende gebeurtenissen. Hij wordt daarom wel de wenende profeet genoemd. Ons woord ‘jeremiëren’ is ontleend aan de klaagliederen van Jeremia en betekent dan ook ‘klagen, jammeren’. 

In het Nieuwe Testament wordt het boek Klaagliederen niet geciteerd.  

SA_160-Jeremia_op_de_puinhopen_van_Jeruzalem.png

Jeremia op de puinhopen van Jeruzalem - een schilderij van Horace Vernet  (1789–1863)    -    Public Domain

De boodschap

Wat is de boodschap van het boek Klaagliederen? Lijden en rouw worden indringend verwoord, maar ook een zeer belangrijk thema is de collectieve schuldbelijdenis voor het volk. De ellende waarin men zich bevindt is immers het gevolg van ontrouw aan God. 

Minder op de voorgrond tredend, maar toch aanwezig is de hoop. Ondanks alles is Gods genade aanwezig (‹Klg. 3:22-26›) God verstoot niet voor eeuwig (‹Klg. 3:31›) ook God lijdt mee (‹Klg. 3:33›).

Wat God zegt gebeurt! Al bij monde van Mozes was dit oordeel voorzegd, Dt. 28:15; 49-52, 63, 64. De val van Jeruzalem was dus geen verrassing, wat ook blijkt uit Klaagliederen 1:21. 


Indeling

Het boek Klaagliederen bevat vijf klaagzangen, die in vijf hoofdstukken zijn opgenomen. Men kan aan elk van de liederen een persoonlijk voornaamwoord verbinden en zo de inhoud van het boek aanduiden:

Klg.  1:1-22     ZIJ - de stad Jeruzalem. De eerste klaagzang heeft tot onderwerp de wegvoering van de Joden, met inbegrip van koning Jojachin van Juda. Het zijn klaagzangen over Jeruzalem.

Klg.  2:1-22     HIJ - de HEERE God. De tweede klaagzang vermeldt de belegering van Jeruzalem, die als een ramp wordt ervaren.

Klg.  3:1-66     IK - de schrijver of het volk. De derde klaagzang bevat het doorstane leed van Jeremia, zijn gebed om verhoring, zijn verwachting.

Klg.  4:1-22     ZIJ - de kinderen van Sion. De vierde klaagzang beschrijft de laatste dagen van de belegering van Jeruzalem en zijn verwoesting.

Klg.  5:1-22     WIJ - de overlevenden. De vijfde klaagzang bezingt de treurige toestand van het land na de val van de stad en eindigt met het gebed van de profeet.  

Elk klaaglied bevat 22 verzen, naar de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet (Aleph, Beth, enz.), alleen  hoofdstuk 3 heeft 66 verzen. In de eerste vier van de vijf liederen in dit boek treffen wij een zgn. ‘Alef-Bet’ structuur aan, die erdoor wordt gekenmerkt dat de letters van het Hebreeuwse alfabet grotendeels in hun alfabetische volgorde als eerste letter worden aangewend voor de elkaar opeenvolgende strofen van de tekst. Dit systeem, dat ‘acrostichon’ heet, is alleen in de bijbel te vinden en zou niet voorkomen in andere geschriften in het Midden-Oosten. Het derde lied is een drievoudig acrostichon: drie opeenvolgende regels beginnen met dezelfde letter van het alfabet. Het vijfde lied is niet alfabetisch, maar heeft wel 22 verzen, zoals het Hebreeuwse alfabet ook 22 letters heeft. Voor deze acrostische vorm zou gekozen zijn om aan te duiden dat het gaat om een allesomvattend verdriet (van A tot Z). Men heeft deze structuur bij vertalingen wel proberen na te bootsen, maar, hoe kunstig ook, het gaat o.i. altijd ten koste van de betrouwbaarheid van de vertaling. Wij hebben ervoor gekozen om de namen van Hebreeuwse beginletters aan het begin van de regel te plaatsen ter herinnering aan deze structuur. De vertaling volgt dan zonder enige poging om er een Nederlandse ‘acrostichon’ van te maken.

Het eerste klaaglied begint met een sombere overdenking van de diep vervallen staat waarin Jeruzalem terecht is gekomen.

In de eerste helft van de jammerklacht (‹Klg. 1:1-11›), wordt geklaagd over de jammerlijke staat waarin de stad verkeert, verlaten als zij is door al haar minnaars en vrienden, en vervolgd door haar vijanden. Ze heeft al haar glorie verloren, en omdat ze geen trooster vindt in al haar ellende, kwijnt ze weg in haar nood. Zij is een voorwerp van verachting geworden. 

In de tweede helft van de jammerklacht (‹Klg. 1:12-22›), wordt de stad zelf ten tonele gevoerd. De stad huilt en is in grote zorg over het kwaad dat over haar besloten is vanwege haar zonden. 

Beide delen zijn nauw met elkaar verbonden, want zo komen wij al in de eerste helft (‹in Klg. 1:9, 11›) jammerklachten tegen als zuchten vanuit de stad. Deze bereiden de lezer voor op de jammerklacht vanuit de stad in Klg. 1:12-22. Ook wordt in de eerste helft (‹zie Klg. 1:5, 8›) de zonde van de stad als oorzaak van haar ellende genoemd, waarmee de overgang van het geklaag over de zonde naar het belijden van zonde (‹zie Klg. 1:17›) wordt voorbereid. Het tweede deel van deze klaagzang wordt in twee gelijke delen verdeeld en wel zo dat in het eerste deel de jammerklacht overheerst en de schuldgedachte nauwelijks naar voren komt (‹alleen heel even in Klg. 1:14›), terwijl in het tweede deel (‹Klg. 1:18-22›) God rechtvaardig wordt verklaard en de schuldbelijdenis door de spreker heel duidelijk op de voorgrond treedt. Het herhaald noemen van alle ellende verandert de belijdenis in een smeekbede om verlossing uit de ellende, waarbij de hoop wordt uitgesproken dat de HEERE alle kwaad dat de stad door de vijand is aangedaan, zal vergelden.  

Het tweede klaaglied spreekt van de toorn van de HEERE die over de dochter Sion is uitgestort. De HEERE is als een vijand geworden (‹vs. 5›). De gevolgen zijn dat de oudsten stof op hun hoofd hebben gestrooid (‹vs. 10›) en de profeet is overmand door verdriet en zijn ogen zijn verteerd door tranen (‹vs. 11›). Hij vraagt zich af: “Wie kan je genezing kan brengen?” (‹vs. 13›). De vijanden honen, het volk kermt ... ja, het volk wordt door de profeet opgeroepen om de handen tot de HEERE op te heffen en de profeet bidt men hen mee!

Het derde klaaglied laat het hart van de profeet zien: “Ik ben de man die ellende heeft gezien  ...” (‹Klg. 3:1›). Hij zegt: “Jazeker, steeds weer heeft Hij zijn hand tegen mij gekeerd, heel de dag.” Het komt zover dat hij zegt: “Mijn kracht is weg, en ook mijn hoop op de HEERE!” (‹Klg. 3:1›). Maar dan komt er een keer in de woorden van de profeet en erkent hij: “Het is door de liefdevolle gunstbewijzen van de HEERE, dat wij niet omgekomen zijn, want zijn barmhartigheden houden niet op.”  Er dringt een besef door dat de HEERE rechtvaardig is en niet van harte verdrukt (‹Klg. 3:33›). Daarom: “Laten wij onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laten wij terugkeren naar de HEERE.” (‹Klg. 3:40›) De profeet doet voorbede voor de dochter van Sion (‹Klg. 3:49›), hij herinnert de HEERE ook aan de dingen die men hem heeft aangedaan, dat men hem in de put heeft gegooid (‹Klg. 3:53, 54›), en hij blijft vertrouwen dat de HEERE zijn rechtszaak tot een goed einde zal brengen en zijn vijanden zal vergelden. (‹Klg. 3:458, 64›)

Het vierde klaaglied gaat over de vreselijke catastrofe die Jeruzalem getroffen heeft en het onderscheidt zich van de klaagliederen in Klg. 1 en Klg. 2, niet alleen door het feit dat in dit vierde lied het lot besproken wordt van de verschillende klassen van de bevolking, maar vooral omdat de catastrofe afgeschilderd wordt als een welverdiende straf van God voor de vreselijke zonden van de inwoners van Jeruzalem. Dit is de hoofdtoon van heel het lied, van begin tot eind, waarbij aan het slot de hoop gestalte krijgt dat Sion niet zal omkomen, maar dat de straf op de vastgestelde tijd zal eindigen, om dan hun vijanden te treffen, die nu nog over hen en over Jeruzalem triomferen. Vanaf dit punt komt er dan weer zicht op hoop voor de toekomst, waarmee het lied afsluit, maar ook komt er ruimte voor gebed voor uitredding en wel in Klg. 5. 

Kort samengevat is de inhoud van dit klaaglied als volgt: de vorsten en inwoners van Sion zijn diep weggezonken in een vreselijk ellendige toestand, omdat hun zonde groter was dan de zonde van Sodom (‹Klg. 4:1-11›). Jeruzalem is overgeleverd in handen van haar vijanden vanwege haar profeten en priesters die het bloed van de rechtvaardigen hebben vergoten (‹Klg. 4:12-16›), en omdat het volk haar vertrouwen heeft gesteld op de vergeefse hulp van mensen (‹Klg. 4:17-20›). Hierom moeten zij boeten. Daarom  triomfeert de vijand nog, maar de schuld van de dochter van Sion zal echter vereffend worden, en dan zal het oordeel hun vijanden treffen (‹Klg. 4:21, 22›)

In het vijfde klaaglied bidt de profeet tot God en vraagt Hem om het bittere lot van het volk te gedenken:

“(O) HEERE, denk (toch) aan wat met ons is gebeurd, 

aanschouw en zie onze smaad.”

Na een opsomming van allerlei leed waardoor het volk getroffen is, eindigt hij met de de woorden:

HEERE, U zetelt tot in eeuwigheid, 

uw troon is van generatie tot generatie. 

Waarom zou U ons voor altijd vergeten? 

Waarom zou U ons voor zo’n lange tijd verlaten? 

O HEERE, breng ons bij U terug, dat wij ons bekeren. 

Maak onze dagen nieuw zoals vroeger. 

Of heeft U ons werkelijk helemaal verworpen? 

Bent U dan zo vreselijk toornig op ons? 

Toepassing

Deze Klaagliederen worden door de Joden gebruikt, als zij bij de Klaagmuur van Jeruzalem hun jammerklachten uitstorten. Veel Joden zingen dit klaaglied elke vrijdag in Jeruzalem, en in elke synagoge wordt op de jaarlijkse vastendag het boek Klaagliederen voorgelezen. Het boek toont ons het lijden en verdriet van de grote profeet Jeremia, dat hij ook voor Gods aangezicht brengt, waar hij ruimte vindt niet alleen om zijn smart te uiten, maar ook om die te verwerken en om aanwijzingen te ontvangen voor de antwoorden op zijn vragen. 

Dat dit klaaglied over Jeruzalem in de bijbel staat, naast diverse andere boeken die ons zoveel over het lot van Jeruzalem hebben te zeggen, zoals o.a. het boek Zacharia, bepaalt ons er nog eens bij hoe centraal en kostbaar Jeruzalem in Gods ogen is in zijn plan met de mensheid. 



Bronnen:

christipedia.nl


H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965


C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1950 



Bewerking: 

redactie EBV - 1 juni 2023