De Latere Profeten
JESAJA
De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. |
Inleiding
Het boek begint met de woorden: “Het visioen van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van Juda.”
Jesaja’s naam betekent ‘De HEERE heeft gered’. De naam lijkt op de Hebreeuwse namen ‘Jozua’ en ‘Jezus’. Jesaja wordt wel ‘de evangelist van het Oude Testament’ genoemd. Bij deze titel kunnen wij denken aan het bekende hoofdstuk 53 dat zoveel Joodse mensen tot kennis van hun Messias heeft gebracht, maar ook aan de geschiedenis van Handelingen 8, waarin Filippus uitgaande van het Schriftwoord uit Jesaja, Jezus verkondigde aan de hofdienaar uit Kush (‹Ethiopië›).
Jesaja spreekt het Woord van de HEERE tot het volk tijdens de regering van vier koningen van Juda, namelijk Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia die hij heeft overleefd. Jesaja schreef de levensgeschiedenissen van Uzzia en van Hizkia (‹2 Kr. 32:32›). In 2 Kn. 15-20 lezen wij over de historische achergrond van zijn optreden. Hij profeteerde waarschijnlijk zo’n 40 jaar voor de Assyrische ballingschap van het noordelijke 10-stammen rijk en ook nog eens 20 jaar daarna. De profetieën zijn een geheel van visioenen en woorden. Wij dienen mee te kijken met de profeet in wat hij ziet en te luisteren naar het Woord van de HEERE dat hij doorgeeft. Woord en beeld ondersteunen elkaar en vormen gezamenlijk de profetische boodschap.
De profeet woonde en werkte in Jeruzalem (‹Jesaja 7:3; 22:1-2, 15; 37:2,21; 38:1; 39:3›). Het was zowel de koninklijke residentie als het godsdienstige centrum, maar tegelijk een centrum van duisternis en zedelijk verval. Jesaja’s profetie richtte zich dan ook op het twee-stammenrijk.
Jesaja was getrouwd met een profetes (‹Jes. 8:3›). Hun oudste zoon heette SCHEAR-JASCHUB: ‘een rest zal zich bekeren’ (‹of ‘een rest zal terugkeren’›) (‹Jes. 7: 3›). De profetische betekenis van de naam wijst erop dat God een gelovig overblijfsel zou bewaren. Het is het grote onderwerp van het tweede deel van het boek Jesaja, de hoofdstukken 40-66.
De tweede zoon kreeg van de HEERE de naam: MAHER-SCHALAL CHAZ-BAZ (‹Jes. 8:3›), wat betekent ‘haastig buit, spoedig roof’. Het is een toespeling op de veroveringszucht van de koning van Assur (‹8:4›) en het is een belangrijk profetisch thema in het eerste deel van het boek Jesaja, de hoofdstukken 1-39.
Beide namen vormen dus de twee belangrijke hoofdgedachten van Jesaja’s profetie: te midden van de vijandige legers, die als tuchtmiddel door de HEERE worden gebruikt (‹Hebr. 12:6›), bewaart en vertroost de HEERE het gelovig overblijfsel.
Net als de apostel Paulus was Jesaja er bepaald niet op uit om mensen te behagen (‹Gal. 1:10›). Koningen, overheidsfunctionarissen, priesters, gewone mensen en ook de vrouwen van Jeruzalem die zich misdragen (‹Jes. 3:16-26›), worden door hem onverbloemd de waarheid gezegd. Zo streng als hij onder bepaalde omstandigheden kon zijn en het volk de oordelen moest aanzeggen, zo liefdevol kon hij hen troosten met de beloften van een heerlijke toekomst, op voorwaarde dat zij zich zouden bekeren. Volgens de Joodse traditie was Jesaja van koninklijke afkomst en zou hij een neef van koning Uzzia zijn geweest.
Jesaja is een meester in de Hebreeuwse taal, zowel in proza als in poëzie, in historische beschrijving en in profetie. Hij schreef een volledige geschiedenis van de ruim 50-jarige regeerperiode van koning Uzzia (‹2 Kr. 26:22›) en in 2 Kr. 2:32 lezen wij dat hij dat ook deed ten aanzien van koning Hizkia. Ook voegde hij in het boek Jesaja historische gedeelten in: Jes. 7, 8, 20. In levendige, kleurrijke en sprekende taal schildert hij ons met zijn palet vol woorden het ene na het andere beeld, in een tempo dat past bij de aard van de boodschap: statig, rustig, alarmerend snel, uitbundig van vreugde of zeer beheerst, en met een woordkeuze die past bij het onderwerp, de plaats, het karakter en de hoorders van de profetie.
Een ware profeet leeft mee met hen die het oordeel van God treft, zoals Abraham bad voor Sodom en Gomorra en zoals Mozes tal van keren bad voor het volk. Ook Jesaja deelt als een ware profeet op hartstochtelijke wijze in het leed van hen die onder het oordeel vallen en in de vreugde van hen over wie God zich ontfermt, maar in dat alles verandert hij het woord van God niet, maar stelt zijn leven in dienst daarvan.
Het boek geeft aan dat de profetieën afkomstig zijn van Jesaja (‹Jes. 1:1; 2:1; 7:3; 13:1; 20:2; 37:2, 21; 38:1, 4; 39:3›). Anderen menen dat alleen de hoofdstukken 1-39 van Jesaja’s hand zijn. De hoofdstukken 40-66 zouden van een latere periode zijn. Men spreekt dan van een Deutero-Jesaja (‹‘tweede Jesaja’›). Sommigen spreken zelfs van een Trito-Jesaja (‹‘derde Jesaja’›) en zien de verdeling van de hoofdstukken als volgt: Jes. 1-39; 40-55 en 56-66. Nieuwtestamentische schrijvers kennen het auteurchap van het hele boek aan Jesaja toe (‹zie Mt. 3:3; Hd. 28:25; Rom. 9:27-29; 10:16, 20›).
Grote geleerden zoals Franz Delitzsch en Alec Motyer weerleggen elk op eigen wijze de gedachte dat het boek door meerdere Jesaja’s of door meerdere auteurs tot stand zou zijn gekomen. In de zeer oude Jesajarol uit Qumran bij de Dode Zee is er geen onderbreking in de tekst gevonden na Jes. 39. De tekst loopt ononderbroken door. Jesaja is dan ook de profeet van alle profetieën en hij heeft later ook de profetieën opgeschreven en geordend in wat nu het boek Jesaja heet.
In het NT worden de woorden van Jesaja 154 keer aangehaald. Zijn naam wordt 22 keer door 7 verschillende personen aangehaald, waarvan 4 keer door de HEERE Jezus Christus. De naam van Jesaja wordt in het N.T. zowel in verband met het eerste als met het tweede deel van zijn boek genoemd. In het Nieuwe Testament vinden wij aanhalingen uit alle delen van Jesaja en het boek wordt meer aangehaald dan alle andere profeten samen. Er is dan ook geen twijfel mogelijk over het feit dat Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament erkenden dat Jesaja de auteur van het boek was (‹Motyer›). Het boek is door en door Jesajaans, van de eerste tot de laatste regel. Dit is ook wat de traditie leert.
Jesaja is de grootste Messiaanse profeet, ook al zijn in de Psalmen de meeste Messiaanse profetieën te vinden. Jesaja doet de Messias profetisch oprijzen uit de strijd die Israël met zijn God voert. Terwijl Israël in Jesaja’s tijd vlak voor het grootste dal in zijn geschiedenis stond, namelijk de verwoesting van Gods geliefde wijngaard, dat is het huis van Israël (‹Jes. 5:1-7›), de ballingschap en de verstrooiing onder de volken met uitzondering van een rest die zou terugkeren, kondigt Jesaja dwars door zijn profetieën heen de Messias aan. Jesaja verkondigt duidelijk Christus’ geboorte als de Zoon van David, zijn vleeswording: Immanuël, God is met ons (‹Jes. 7:14; Jes. 8:6, 7›), zijn zevenvoudig door de Heilige Geest vervulde leven (‹Jes. 11:1-3›), Christus als de Schepper van Jacob en de Formeerder van Israël (‹Jes. 43:1›), zijn lijden, zijn sterven (‹Jes. 52:13-53:1-12›), Christus als de Heilige van Israël (‹Jes.1:4; 5:19, 24, 24; 10:20; 12:6; 17:7; 29:19; 30:11, 12, 15; 31:1; 37:23; 41:14, 16, 20; 43:3, 14; 45:11; 47:4; 48:17; 49:7; 54:5; 55:5; 60:9, 14›), Jesaja profeteert van de heiliging, reiniging en redding van Jeruzalem (‹Jes. 4:2-6; Jes. 12:1-6; Jes. 33›), van de Verlosser (‹Jes. 41:14; 43:14; 44:6, 22, 23, 24; 47:4; 48:17, 20; 49:7, 26; 51:10; 54:5, 8; 59:20; 60:16; 63:8, 16›), van de Dienaar van de HEERE (‹42:1-3; 49:3; 52:13; 53:11›), Jesaja profeteert over de terugkeer van een rest van Israël uit de volken (‹Jes. 11:11-16›), over de heerlijkheid van Sion (‹Jes. 4:2-6›), de heerschappij van de Messias (‹Jes. 11:4; 32:1-8›), het komende Messiaanse vrederijk (‹Jes. 2:1-5; Jes. 11:6-10›) en de nieuwe hemel en aarde (‹Jes. 65:17›). Jesaja profeteert met grote innerlijke betrokkenheid zodat het vaak lijkt alsof hij ooggetuige was van alles wat Hij profeteerde.
Jesaja wordt de evangelist van het Oude Testament genoemd, zoals wij al schreven. Hij was heel erg doordrongen van de gedachte dat zijn volk een Messiaans volk was, waardoor op een dag een grote en wonderbaarlijke zegen tot de volken zou komen. Maar de hoop en blijdschap blijft niet stil staan bij de evangelieverkondiging naar de volken, want Jesaja komt met zijn profetische boodschap uiteindelijk weer terug bij Juda en Jeruzalem, waar hij ook begonnen is met profeteren. De profeet roept het uit in Jes. 62:1
“Omwille van Sion zal Ik niet zwijgen,
omwille van Jeruzalem zal Ik niet stil zijn,
totdat haar gerechtigheid stralend opkomt
en haar redding als een brandende fakkel.”
Het evangelie is uitgegaan naar alle volken, velen zijn gered uit elke stam en taal en natie en volk, maar de vijandigheid is gebleven en de volken zullen zich verzamelen tegen de HEERE en zijn Gezalfde (‹Ps. 2›). Dan zal de HEERE de Babylonische wereldmachten een halt toeroepen, zoals Hij Assyrië een halt toeriep in de dagen van koning Hizkia (‹Jes. 37›). Ook zal Hij zijn volk louteren van alle goddeloosheid en afgoderij, maar dan klinkt het: “... zie, Ik schep Jeruzalem tot vreugde en zijn volk tot blijdschap! Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem en blij zijn over mijn volk.’ (‹Jes. 65:18, 19›)
Jesaja eindigt zijn boek van 66 hoofdstukken buitengewoon ernstig, en daarin vormt hij geen uitzondering onder de profeten.
“Van de ene nieuwe maan tot aan de andere
en van de ene sabbat tot aan de andere
zullen alle mensen komen om zich voor mijn aangezicht neer te buigen,
zegt de HEERE.
Zij zullen uittrekken en de lijken zien van de mannen
die tegen Mij overtreden hebben,
want hun worm zal niet sterven
en hun vuur zal niet uitgeblust worden.
Zij zullen een afgrijselijk teken zijn voor alle mensen.”
(‹Jes. 66:23-24›)
Van het boek Jesaja zijn boekrollen gevonden bij Qumran op de noordwestelijke oever van de Dode Zee ter hoogte van Jeruzalem. De rollen van het boek Jesaja zijn zo goed als compleet (‹manuscript Qa›) en het onderzoek ervan heeft aangetoond dat de overgeleverde tekst van Jesaja, die beschikbaar is in de Leningrad Codex in het British Museum in Londen en verzorgd is door de Masoretische schrijvers uit de familie van Ben Asher in Tiberias (‹1009 n. Chr.›), vrijwel identiek is aan de tekst van de Jesajarol uit Qumran die gedateerd wordt rond 100 v. Chr. Dat wil zeggen dat de overdracht van de tekst uitzonderlijk betrouwbaar. In de vertaalnoten bij de tekst van de EBV-S wordt waar nodig melding gemaakt van de (beperkte) tekstverschillen tussen de Jesajarollen en de overgeleverde Masoretische tekst.
De Profeet en zijn Tijd
Jesaja’s profetisch optreden vond bij benadering plaats tussen 759 - 695 v. Chr. Jesaja’s roeping als profeet vond plaats in het sterfjaar van koning Uzzia (‹Jes. 6:1›), maar hij zette dat werk voort onder de koningen Jotam, Achaz en Hizkia. Hij profeteerde in Juda, in het zuidelijke tweestammenrijk. Jesaja was een tijdgenoot van de profeten Jona, Amos, Hosea en Micha. De eerste 16 jaar van zijn profetische bediening onder koning Uzzia (die stierf in het jaar van Jesaja’s roeping) en zijn zoon Jotham had Jesaja de sympatie van het koninklijk huis. Dat veranderde onder Jothams zoon Achaz, die het altaar van de HEERE omwisselde voor een afgodenaltaar. Achaz liep voorop in de Baäl- en Molochdienst en hij verbrandde zelfs zijn eigen zoon in het offervuur in het dal van Hinnom (‹2 Kn. 16:3›). Jesaja signaleert ook andere demonische praktijken zoals spiritisme en waarzeggerij (‹Jes. 8:19›).
De toestand van Juda en Jeruzalem, het zuidelijke 2-stammenrijk, was in zedelijk en geestelijk opzicht dus slecht. Er was onkunde en ongehoorzaamheid aan God en oppervlakkige, uiterlijke godsdienstigheid. Er was onrecht: omkoperij, doodslag, diefstal, afgoderij, het recht van wezen en weduwen werd verwaarloosd. Kinderen en vrouwen speelden een leidende rol, zij heersten over het volk, vrouwen pronkten en lonkten, oudsten en vorsten hadden de ellendigen beroofd en Gods volk verbrijzeld.
In het begin van zijn optreden breidde Assyrië zijn invloed uit onder leiding van Tiglath-Pilezer III (‹745-727 v.Chr.›), die in de Kronieken Tiglath-Pilnezer. Assyrië was voor Egypte een rivaliserende wereldmacht. Hizkia wordt door de koning van Assyrië gewaarschuwd met de woorden: “Zie, jij vertrouwt op die geknakte rietstengel, op Egypte. Als iemand daarop leunt, dringt die zich in zijn hand en doorboort die. Zo is Farao, de koning van Egypte, voor allen die op hem vertrouwen.” (‹Jes. 36:6›). Het rijk van de tien stammen was één van de eerste kleinere rijken die in het nauw kwam. Het werd tenslotte definitief veroverd en in ballingschap weggevoerd.
De eerste wegvoering vond plaats rond 734 v. Chr., in de dagen van Pekach, de koning van het tienstammenrijk (‹2 Kn. 15:29, verg. Jes. 8:23 en Jes. 9:1-14›). Pekach werd vermoord door Hosea (‹niet te verwarren met de profeet Hosea›), die daarop koning van het tienstammenrijk werd (‹2 Kn. 15:30›). Deze verzette zich tegen de koning van Assur door geen schatting meer af te dragen en de hulp in te roepen van de koning van Egypte. Hosea werd gevangen genomen, Samaria werd verwoest in 721 v. Chr. en de Israëlieten van het tienstammenrijk werden naar Assur weggevoerd (‹de tweede wegvoering, 2 Kn. 17:1-6›). Hiermee was er een einde gekomen aan het bestaan van het tienstammenrijk.
Voor Juda was dit natuurlijk een afschrikwekkende gebeurtenis want Samaria was ongeveer 35 km. van Jeruzalem verwijderd. In het hoog gelegen Jeruzalem heeft men vanaf de daken van de huizen de vlammenzee van Samaria kunnen zien (‹Jes. 22:1›). Jesaja was dus vertrouwd met de voortdurende dreiging van de Assyrië.
Toen Jesaja op hoge leeftijd gekomen was onder de regering van Hizkia, kwam Assyrië tot bij Jeruzalem, maar het leger van 185.000 man werd verwoest door de ingreep van de Engel van de Heere. Koning Sanherib keerde naar Assyrië terug om daar een gewelddadige dood te sterven (‹Jes. 37:38›). Assyrië was militair mogelijk zo verzwakt, dat Babel niet lang hierna de macht in het Midden-Oosten zou grijpen. De HEERE had ingegrepen ten gunste van Juda zoals geschreven staat: “Want Ik zal deze stad beschermen om haar te redden ter wille van Mij en ter wille van mijn dienaar David” (‹Jes. 37:35›)
Na de nederlaag van Assyrië zond de koning van Babel een gezantschap naar koning Hizkia om hem te feliciteren. De eergevoelens van Hizkia werden gestreeld (‹een beproeving van de HEERE, zie 2 Kr. 32:31›) en in zijn zelfingenomenheid en naïeviteit toont hij de gezanten de schatten en militaire macht van zijn koninkrijk. Daarop wordt Jesaja door de HEERE naar Hizkia gezonden met de mededeling, dat al de schatten die hij hen had laten zien op een dag door Babel zouden worden weggevoerd en dat zijn nakomelingen de koning van Babel zouden dienen (‹Jes. 39:31›).
De weggevallen dreiging door Assyrië werd al snel opgevolgd door die van het opkomende rijk Babel, maar het profetisch woord van Jesaja, keert zich niet alleen tegen alle goddeloosheid, maar ook tegen alle vijandschap tegen God en zijn volk, in het bijzonder tegen alle in Babylon samengetrokken wereldse machten. Het kondigt de Messias, Immanuël, de Spruit aan, als de Verlosser, het Licht voor de volken, de Vredevorst en zijn Vrederijk met Jeruzalem als een heerlijke en heilige stad in haar midden.
Als voorbode van de Grote Messias, de Grote Gezalfde, treedt Kores als kleine gezalfde op (‹Jes. 45:1-8›). Hij is de Perzische vorst die Babel inneemt en het Joodse volk in staat stelt terug te keren voor de herbouw van de Tempel. Een klein nieuw begin o.l.v. Zerubabbel en de hogepriester Jojada, aangemoedigd door de profeten Haggaï en Zacharia. Zo wordt een begin gemaakt met het klaarmaken van de weg voor de HEERE, de geboorte van Jezus Christus, de Messias, overeenkomstig de Schriften. Hij is de Dienaar van de HEERE zoals Jesaja daar van spreekt in Jes. 49-50.
Volgens de rabbijnse overlevering was Jesaja’s vader Amoz een broer van koning Amazia van Juda (‹803-775 v. Chr.›). Dit zou betekenen dat Jesaja de eerste neef was van koning Uzzia en de kleinzoon van koning Joas. Hij zou dan van koninklijke bloede zijn geweest en hebben behoord tot de paleiskringen. Volgens Delitzsch is Jesaja mogelijk wel 90 jaar geworden is.
Volgens de Joodse Talmoed zou hij door koning Manasse van Juda (‹697-642 v. Chr.›) zijn vermoord, omdat hij zich verzette tegen de voorschriften die tot afgoderij leidden. Hij zou tussen twee planken zijn vastgeklemd en vervolgens zijn doorgezaagd. De woorden in Heb. 11:37 zouden naar deze gebeurtenis verwijzen.
De apostel Johannes spreekt van Jesaja in Johannes 12:37-41 ...
Hoewel Jezus al deze tekenen in hun bijzijn gedaan had,
geloofden zij niet in Hem,
opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld zou worden,
die zei: “Mijn Heer, wie heeft onze boodschap geloofd
en aan wie is de arm van de HEERE geopenbaard?”
(zie Jes. 53:1)
Daarom konden zij niet geloven, want Jesaja had ook gezegd:
“Zij hebben hun ogen verblind en hun harten verhard,
opdat zij niet met hun ogen zouden zien
en met hun harten begrijpen
en zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen.”
Dit zei Jesaja toen hij zijn heerlijkheid zag
en over Hem sprak.
(zie Jes. 6:1)
Indeling van de profetieën
Het boek Jesaja telt 66 hoofdstukken en wordt gewoonlijk in twee Banden of Verzamelingen van Profetieën opgesplitst. Sommigen leggen de scheidslijn na Jes. 36, maar het merendeel legt die scheidslijn na Jes. 39.
Band A. Jesaja 1-39 - Israël en Assyrië (=Assur) |
||
Deel I. |
Jes. 1-6 |
Profetieën over Juda en Jeruzalem uitgesproken onder de regeringen van Jotham en Achaz (‹Jes. 1›), een blik op het komende vrederijk, maar ook op de dag van de HEERE die eraan voorafgaat (‹Jes. 2›), oordelen over de leiders en de trotse vrouwen, plotseling gevolgd door een geweldige belofte over Jeruzalem en de berg Sion (‹Jes. 3-4›), de wijngaard Israël met haar Judeese wijnstokken, die door God volkomen toebereid zijn om vrucht te dragen, levert niets op en wordt getroffen door een zesvoudig wee. De roede van Gods toorn is al onderweg (‹Jes. 5›) |
Deel II. |
Jes. 7-12 |
De roeping van Jesaja in het sterfjaar van koning Uzzia, 735 v. Chr. (‹Jes. 6›), het ongevraagde teken van Immanuël aan een door Aram en Israël bedreigde koning Achaz van Juda en de aankondiging van Assur, dat is Assyrië, als Gods instrument tegen beide machten, gevolgd door een eschatologisch perspectief op de dreigingen in de eindtijd vanuit Assur en Egypte (‹Jes. 7›), het oprukken van Assur richting Aram en Damascus en richting Israël en Samaria, toenemende duisternis voor hen die niet op de Wet en het Getuigenis vertrouwen (‹Jes. 8›), maar in het donker is er opeens een groot licht en hoort men de aankondiging: “Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt zijn Naam: Wonderbaar, Raadsman, Machtige God, Eeuwige Vader, Vredevorst!” (‹Jes. 9:5›), Efraïms hardnekkige onbekeerlijkheid, (‹Jes. 9›), wee over Assur, de roede in de hand van God, want het Licht van Israël zal tot een vuur worden dat de dorens en distels van Assur verteren zal, en een rest van Israël zal zich bekeren tot de sterke God (‹Jes. 10›), een twijgje uit de tronk van Israël, de aankondiging van de met de zevenvoudige Geest vervulde Messias en het vrederijk (‹Jes. 11›), de redding van zijn volk in de laatste dagen en het danklied van de verlosten (‹Jes. 12›) |
Deel III. |
Jes. 13-23 |
Profetieën aangaande de volken: tegen Babel, Filishet, Moab, Damaskus en Israël, over de onderwerping van Ethiopië, tegen Egypte, tegen Egypte-Ethiopië, over de Woestijn aan de Zee (‹Babel›), over de Doodse Stilte (‹Edom›), in de Avond (‹Arabië›) en het Dal van het Visioen (‹Jeruzalem›), een profetie over Sebna de hofmeester van Davids huis, de profetie tegen Tyrus. |
Deel IV. |
Jes. 24-27 |
Het oordeel over de aarde, de maan en de zon zullen rood worden van schaamte (‹Jes. 24›), de verlossing van Israël en de volken na de val van Babylon (‹Jes. 25:1-8›), de vernedering van Moab (‹Jes. 25:9-12›), dankbaarheid en gedenken in Juda, uitzicht op de herleving van de doden (‹Jes. 26›) , het oordeel over de Leviathan ‘Assyrië en Babel’ en over de draak Egypte, de wijngaard onder Gods beschutting, Gods kastijding, Gods oogst: de inzameling van de afzonderlijke aren vanaf de Rivier de Eufraat tot aan de beek van Egypte, de grote bazuin voor de inzameling van de oogst (‹Jes. 27›) |
Deel V. |
Jes. 28-33 |
De vijf weeën: (‹1›) (‹Jes. 28›) het wee over Samaria en Jeruzalem (‹2›) (‹Jes. 29›) het wee over de vuurhaard en de plotselinge uitredding, de Libanon zal weer een woud worden, Jakob zal de Heilige Israëls zien (‹3›) (‹Jes. 30›) het wee in verband met het verbond met Egypte, (‹4a›) (‹Jes. 31-32:1-8›) het wee betreffende de valse hoop op Egypte, (‹4b›) (‹Jes. 32:9-20›) de koning die in gerechtigheid zal regeren, de waarschuwing aan de vrouwen van Jeruzalem, de belofte van de Heilige Geest (‹5›) het wee over Assur, de bevrijding en heerlijkheid van Jeruzalem (‹Jes. 33›) |
Deel VI. |
Jes. 34-35 |
Profetieën over het oordeel over de volken, in het bijzonder over Edom (‹Jes. 34›) en de bevrijding van het volk van de HEERE (‹Jes. 35›). |
Deel VII. |
Jes. 36-39 |
Sanherib bedreigt Jeruzalem, de eerste dreiging van de legeroverste (‹Jes. 36›), Hizkia en zijn dienaren ontvangen de belofte van bevrijding uit de mond van Jesaja (‹Jes. 37›), de tweede dreiging van de legeroverste van Sanherib, het gebed van Hizkia, tweede voorzegging van Jeruzalems bevrijding, de verlossing door de Engel van de HEERE, koning Sanherib trekt zich terug naar Assur en sterft (‹Jes. 33›) Het is afgelopen met Assyrië! Hizkia’s ziekte en herstel en zijn danklied (‹Jes. 38›), Hizkia en de gezanten uit Babel, de nadering van een nieuwe dreiging (‹Jes. 39›). Zie voor Deel VII. het parallelgedeelte in 2 Kn. 18:13-20:19. |
|
||
Band B. Jesaja 40-66 - Israël en Babylon |
||
Deel I. |
Jes. 40-48 |
Negen profetieën Vooraankondigingen van de Dienaar van de HEERE - Kores wordt herder van Gods volk, de gezalfde van de HEERE, de verlosser van Israël uit Babylon, die Babel doet vallen |
|
|
(‹1›) De onvergelijkelijke, eeuwige GOD van Israël brengt troost (‹Jes. 40›) |
|
|
(‹2›) De HEERE, de Heilige van Israël, de Koning van Jakob, is de Losser van zijn uitverkoren dienaar, ‘wormpje Jakob’ (‹Jes. 41›) |
|
|
(‹3›) De Dienaar van de HEERE zal, vol van de Geest van de HEERE, zijn blinde dienaar, Israël, uitleiden in het licht (‹Jes. 42, Jes. 43:1-13›) |
|
|
(‹4›) De verlossing van Israël, de dienaar van de HEERE, uit Babel door verzoening en de uitstorting van de Heilige Geest (‹Jes. 43:14-28; Jes. 44:1-5›) |
|
|
(‹5›) De HEERE, de Koning en Verlosser van Israël is de Rots - de afgoden zijn niets - de HEERE vaagt Israëls zonde weg en maakt Kores tot herder van zijn volk (‹Jes. 44:6-28›) |
|
|
(‹6›) De HEERE stuurt Kores, zijn gezalfde, de verlosser van Israël (‹Jes. 45›) |
|
|
(‹7›) De val van de goden van Babel (‹Jes. 46›) |
|
|
(‹8›) De val van Babel, de hoofdstad van het wereldrijk (‹Jes. 47›) |
|
|
(‹9›) De bevrijding uit Babel (‹Jes. 48›) |
|
||
Deel II. |
Jes. 49-57 |
Negen profetieën - de Dienaar van de HEERE |
|
|
(‹1›) Het getuigenis van de Dienaar van de HEERE over Zichzelf - Kinderloos Jeruzalem, houd moed, al je zonen komen naar je toe! (‹Jes. 49›) |
|
|
(‹2›) De kinderen van Sion en hun moeder verkocht onder hun zonde en onder hun ongerechtigheid tegenover de standvastigheid van de Dienaar van de HEERE om hen te redden en haar als Bruid en hen als haar kinderen met Zich in gerechtigheid te verbinden (‹Jes. 50›) |
|
|
(‹3›) Gods gerechtigheid komt door zijn arm die met gerechtigheid bekleed is om de beker van bedwelming en van toorn weg te nemen en om de vrijgekochten naar Sion te doen terugkeren en om tegen Sion te zeggen: ‘Mijn volk!’ (‹Jes. 51›) |
|
|
(‹4›) Ontwaak Sion, doe de ketenen af en bekleed je met pracht - de HEERE brengt Sion terug - vertrek vandaar, de HEERE is je voorhoede en je achterhoede (‹Jes. 52›) |
|
|
(‹5›) De vernedering van de Dienaar van de HEERE door zijn lijden tot in de dood voor ons allen die dwaalden als schapen en de daarop volgende verheerlijking (‹Jes. 53) |
|
|
(‹6›) Juich, onvruchtbare, je zonen zijn talrijker dan die van de gehuwde, je Maker is je Man, jij, diep bedroefde vrouw! Mijn liefdevolle trouw en mijn Verbond van vrede zullen niet meer van je wijken (‹Jes. 54›) |
|
|
(‹7›) Kom tot de wateren, kom, koop en eet, kom, koop zonder geld. Neig jullie oor en kom tot Mij, luister dan zal jullie ziel leven, want Ik zal een eeuwig Verbond met jullie sluiten, de genadebewijzen van Davids liefdevolle trouw (‹Jes. 55›) |
|
|
(‹8›) Belofte voor wie de sabbat onderhoudt en zich van kwaad onthoudt. Troost voor Jodengenoten en ontmanden (‹Jes. 56:1-8›) |
|
|
(‹9›) De wachters van het volk zijn blind, de herders hebben geen inzicht - De rechtvaardige gaat heen in vrede, niemand merkt het - Afgoderij en geestelijke overspeligheid - De HEERE heeft hun wegen gezien en zal hen genezen. (‹Jes. 56:9-12; Jes. 57›) |
|
||
Deel III. |
Jes. 58-53:6 |
Zes profetieën: |
|
|
(‹1›) De valse en de ware aanbidding en de beloften met betrekking tot de ware aanbidding (‹Jes. 58›) |
|
|
(‹2›) De arm van de HEERE is niet te kort om te verlossen - Hij zal komen met de Geest van de HEERE en de muur van de zonde die scheiding maakt afbreken (‹Jes. 59›) |
|
|
(‹3›) De heerlijkheid van Sion in de laatste dagen (‹Jes. 60›) |
|
|
(‹4›) De heerlijkheid van de bediening van de Dienaar van de HEERE - een jaar van welbehagen en een dag van wraak - de erkenning van het zaad van de HEERE (‹Jes. 61›) |
|
|
(‹5›) De HEERE zal omwille van Sion niet zwijgen tot haar gerechtigheid opkomt als een lichtglans (‹Jes. 62›) |
|
|
(‹6›) Het oordeel over Edom en over heel de wereld die vijandig is tegenover het volk van God - de Dag van wraak! (‹Jes. 63:1-6›) |
|
||
Deel IV. |
Jes. 53:7-66 |
Drie profetieën ter afsluiting: |
|
|
(‹1›) Dankgebed, schuldbelijdenis en voorbede voor het volk bij de barmhartige Vader (‹Jes. 63:7-19; Jes. 64›) |
|
|
(‹2›) De HEERE zal een nakomeling uit Jakob doen voortkomen, die het land als erfdeel zal bezitten - De eeuwige tweedeling en bestemming: de verlorenen voor eeuwig vervloekt en de verlosten voor eeuwig in de nieuwe hemelen en aarde (‹Jes. 65›) |
|
|
(‹3›) De tweedeling verder in beeld gebracht: De wonderlijke geboorte van een mannelijk kind, vrede en vreugde voor Jeruzalem, de stad van aanbidding tegenover de toorn over de goddelozen van wie de lijken voor eeuwig door wormen en vuur worden gepijnigd (‹Jes. 66›) |
Bronnen: |
christipedia.nl |
|
H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965 |
|
C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1950 |
|
A. Motyer: Isaiah, an introduction and commentary IVP, 1999 |
|
|
Bewerking: |
redactie EBV - 1 juni 2023 |