De Wijsheidsboeken
SPREUKEN
De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. |
Inleiding
Het boek Spreuken is het 20ste boek in de bijbel, en het is het tweede boek van de ‘Ketubim’ (Hebreeuws voor ‘Geschriften’ of ‘Boeken’). Het is onderdeel van de bijbelse Wijsheidsliteratuur. De naam “Spreuken” is vertaald van het Hebreeuwse woord ‘Mishle wat: “Vergelijking” of “Spreuk” betekent.
Als auteur van het boek Spreuken wordt diverse malen koning Salomo genoemd: Spr. 1:1; 10:1; 25:1. Daarnaast bevat het ook spreuken van Agur, (‹Spr. 30:1›) Lemuël, en diens moeder (‹Spr. 31:1›) en enkele niet bij naam genoemde wijzen. Overigens blijkt uit Spreuken 25:1, dat bij de tot standkoming van een deel van de Spreukenbundel, de mannen van Hizkia een belangrijke rol speelden. Zij leefden ongeveer 250 jaar later, dus ca. 700 voor Christus.
Salomo leefde rond 950 voor Christus. Zijn wijsheid was spreekwoordelijk. Hij sprak 3000 spreuken uit, heel wat meer dan het boek Spreuken bevat. Salomo was een kenner van bomen en planten, vee, kruipende dieren, vogels en vissen (‹1 Koningen 4:29-34›). Uit alle volken kwam men om zijn wijsheid te horen. Zo kwam ook de koningin van Scheba met een grote karavaan met veel geschenken naar Jeruzalem. Salomo gaf haar raad in alle vraagstukken die zij hem voorlegde. Door de ontmoeting met Salomo en de kennismaking met zijn hof, was zij na afloop van haar bezoek nog meer onder de indruk dan zij al voorafgaand aan haar bezoek was van alles wat zij over Salomo had gehoord (‹1 Kn. 10›).
In 2 Kronieken 9:22 staat dat Salomo alle koningen van de aarde in rijkdom en wijsheid overtrof. Dat had zijn invloed op de samenleving zodat er naast de profetenscholen die in Israël vanaf de tijd van Samuël waren opgekomen, er nu ook scholen van wijzen opkwamen, zodat de wijsheid zich als het ware verzelfstandigde, zoals wij dit ook vinden in het boek Spreuken, wanneer vrouwe Wijsheid, als tegenhangster van vrouwe Dwaasheid, uitgaat naar de kruispunten van de wegen en zich opstelt bij de ingang van de stad en haar roep doet uitgaan naar de mannen en de mensenkinderen om van haar wijsheid en verstand en inzicht te leren (‹Spr. 8›).
Salomo was ook de schrijver van het wonderlijk boek Hooglied uit de bijbel. Het is het enige van de 1005 liederen die hij schreef, dat onderdeel is geworden van de bijbel. Het boek Prediker is waarschijnlijk niet door hem, maar over hem geschreven door een persoon die als het ware in de huid van koning Salomo kroop en vanuit zijn gezichtspunt de dingen waarnam en de woorden ook zo wilde laten klinken, alsof zij uit de mond van Salomo kwamen (zie de Inleiding op het boek Prediker).
Salomo was een wijs rechter met scherp inzicht en grote doortastendheid (‹1 Kn. 3:16-28›).
Salomo was een bijzonder bouwmeester en voerde in 7 jaar de bouw van de Tempel (‹1 Kn. 6›) uit die door zijn vader David zorgvuldig en met veel overleg was voorbereid (‹1 Kr. 22:2-19›). Over de bouw zijn eigen paleis deed hij 13 jaar (‹1 Kn. 7:1-12; 1 Kn. 9:10›). De Sidoniërs en Tyriërs waren een grote steun voor koning David bij de voorbereidingen van de bouw van de Tempel, en koning Hiram van Tyrus was een grote hulp voor koning Salomo bij de bouw van de Tempel (‹1 Kn. 5›)
Salomo was een groot vorst. Hij heerste van de rivier de Eufraat tot aan beek van Egypte (‹1 Kn. 4:21›). De scheepsvloot van Salomo bevoer samen met de vloot van Hiram de wereldzeeën. Eens in de drie jaar kwam deze vloot uit Tarsis goud en zilver, ivoor, apen en pauwen brengen (1 Kn. 9:26-28; 1 Kn. 10:22). Waarschijnlijk voeren de schepen ook naar Noord- en Zuid-Amerika. Jaarlijks ontving hij een gewicht van zeshonderdzesenzestig talent aan goud door middel van zijn handelsvloot, afgezien (van wat hij kreeg) van de koopmannen en van de handel van de handelaren en van alle koningen van Arabië en van de landvoogden van het land. (‹1 Kn. 10:14›).
Koning Salomo - Gravure van Gustave Doré (Public Domain)
In weerwil van dit alles werd in de loop van Salomo’s leven het volk steeds meer meegetrokken in de afgoderij door de vele buitenlandse vrouwen die Salomo had, die hun afgoderij voortzetten (‹1 Kn. 11›). Toen Salomo oud geworden was, voerden de vrouwen zijn hart mee achter andere goden aan. Deze ernstige zaak leidde na zijn dood tot de scheuring van het koninkrijk.
Het is daarom aannemelijk dat Salomo de Spreuken en al zijn wijsheid sprak in de eerste twintig tot dertig jaar van zijn regering, ook al werd het boek mogelijk pas ongeveer 60 later onder de regering van koning Josafat in zijn geheel samengesteld. De spreuken die door de mannen van Hizkia bijeengebracht zijn, Spreuken 25-29, werden daar, volgens Delitzsch (een uitmuntend bijbelcommentator uit de 18e eeuw met een uitzonderlijke kennis van het Hebreeuws), in de tijd van Hizkia aan toegevoegd met de woorden van Agur en koning Lemuël aan het eind van het boek, in resp. Spreuken 30 en 31.
De bijdragen aan het boek Spreuken door anderen, zijn niet van die aard dat de titel van het boek ‘Spreuken van Salomo’ misplaatst zou zijn. Ten eerste vormen de eigenlijk spreuken van Salomo de hoofdmoot van het boek, ten tweede vormen Spreuken 1-9 een zeer poëtische en beeldende en indringende inleiding van de hand van de redacteur van het boek (die zijn eigen naam niet prijsgeeft ten gunste van de naam van Salomo), die alle aandacht bedoelt te vestigen op wat komen gaat, en ten derde zijn de aanvullende delen vanaf Spreuken 22:16 tot en met Spreuken 31 inhoudelijk weliswaar niet in detail gelijk aan de spreuken van Salomo, maar worden zij door de lezer toch herkend als dezelfde sfeer van wijze woorden uitademend als die van Salomo, met inbegrip van de woorden van Agur (‹Spr. 30›) en de woorden van de moeder van Lemuël (‹Spr. 31›).
Was de Volmaakte Wet van God aan Mozes gegeven als tuchtmeester voor de nieuwgeboren, maar zondige en ongehoorzame natie Israël, de Spreuken met hun nadruk op de Wijsheid vormden de wet voor koningskinderen, die het karakter van koningskinderen in het goddelijke licht stellen teneinde hen op te voeden tot goddelijke volmaaktheid. Zijn de heiligen niet een koninklijk priestergeslacht (‹1 Pt. 2:4-5›)? Jawel, de gelovigen zijn koningszonen in Jezus Christus en in het boek Spreuken wordt veel over hun vorming, in het bijzonder die van hun karakter, gezegd. En die vorming spitst zich toe op de vraag wie de juiste vrouw zal zijn voor de koningszoon, de toekomstige koning, want tenslotte is de vrouw de heerlijkheid van de man en dus ook van de toekomstige koning.
Het is begrijpelijk dat deze hele nieuwe wet, deze nieuwe ‘denkrichting’, de nodige vragen opriep bij de rabbijnen zodat zij wel meenden dat de boeken Spreuken, Hooglied en Prediker apocrief waren en niet tot de door God gegeven Geschriften behoorden, maar bij nadere beschouwing waren zij toch zo onder de indruk van de geestelijke inhoud, dat de Grote Synagoge ze juist daarom in de canon, de lijst van erkende door God geïnspireerde boeken, opnam (zie b. Sabbath, 30b). Delitzsch schrijft: “De goddelijke inspiratie van het boek en zijn aanspraak op canoniciteit treden vanzelf op de voorgrond als wij letten op de innerlijke samenhang die het boek heeft met het Oude Testament als voorbereiding op de verzoening. Maar als wij deze samenhang een ogenblik laten rusten, en kijken naar het totstandkomen van een enkele afzonderlijk praktische spreuk zoals Spreuken 14:4, en dat vergelijken met het totstandkomen van een enkele profetie zoals Jesaja 7:14, dan spreekt het voor zich dat hier sprake is van twee heel verschillende verschijnselen van het geestelijk leven en dat de werking van de Heilige Geest van God heel anders is in een spreuk dan in een profetie.”
Indeling
Deel 1. Spr. 1-9 Inleiding op de Wijsheid |
|
1:1-7 |
Algemene inleiding. |
1:8-9:18 |
Spreuken van Salomo (vaderlijke raadgevingen en woorden van wijsheid) |
|
|
Deel 2. Spr. 10-31 Spreuken |
|
10:1-22:16 |
Algemene spreuken van Salomo. |
22:17-24:34 |
Spreuken van wijzen. |
25-29 |
Spreuken van Salomo, verzameld door de mannen van Hizkia. |
30 |
Spreuken van Agur. |
31 |
Spreuken van Lemuël en zijn moeder. Loflied op de deugdelijke vrouw. |
De inhoud
Delitzsch schrijft het volgende: ‘In het boek Spreuken preekt dezelfde hemelse wijsheid, die, - als die geopenbaard zou worden in een persoon - , precies zo spreekt als Degene die de bergrede uitsprak. Daarmee treffen wij in deze Wijsheid in Spreuken in het Oude Testament de nieuwtestamentische liefde aan’, die rein van ogen is, die trouw is aan de vrouw van de jeugd, die zijn woord houdt, die uit is op verzoening en liefde niet aan de vijand onthoudt.
De Wijsheid wordt verzelfstandigt, zodat het wel lijkt, - als er niet aan begin gezegd was: ‘De vrees voor de HEERE is het begin van de wijsheid (‹Spr. 9:10›) - , of de Wijsheid als het ware los van God staat. Plotseling echter lezen wij over de Zoon die met de Schepper in al zijn scheppingswerk betrokken is als zijn lievelingskind en er met hem samen van geniet (‹Spr. 8:22-31›). Opeens valt de ‘abstractheid’ van de Wijsheid weg en wordt de Wijsheid wonderlijk en machtig concreet. Waar ter wereld vinden wij zulke woorden? Wordt Jezus Christus niet de Wijsheid van God genoemd (‹1 Kor. 1:24›)?!!
De zeven zuilen waarop de Wijsheid haar huis gebouwd heeft (‹Spr. 9:1›), zijn naar het oordeel van Delitzsch een verwijzing naar de zevenvoudige manifestatie van de Geest die al sinds het verblijf bij de berg Sinaï bij het volk is ingeprent in de gedaante van de zeven lampen van de heilige kandelaar (‹de menorah›), een gedaante die verder wordt uitgewerkt in het rijsje uit de tronk van Isaï in Jes. 11:2, op Wie de zevenvoudige Geest van de HEERE zal rusten: Jezus Christus.
De Wijsheid is de bezitster van de Geest, maar deelt die ook uit zoals zij zelf zegt in Spr. 1:23. Haar Geest is de ‘Geest van wijsheid’, maar tegelijkertijd, omdat ze uit God geboren is (‹zie Spr. 8:24, 25›), is zij de bemiddelaarster tussen God en de wereld, en dus is zij ook ‘de Geest van de HEERE’ (‹van JaHWeH›). Deze Geest van de HEERE is ‘de geest van wijsheid en verstand’, de ‘geest van raad en sterkte’ (‹zie ook Spr. 8:14›) en de ‘geest van kennis en van vrees voor de HEERE’ (‹Jes. 11:2›). Want de vrees voor de HEERE is het begin van de wijsheid (‹Spr. 9:10›).
Het boek Spreuken heeft een sterk opvoedkundig karakter waarvoor in de inleiding de toon wordt gezet door het herhaald voorkomen van de vaderlijke woorden: ‘Mijn zoon!’ (‹15 keer in Spr. 1-9, en 8 keer in het resterende deel van het boek›), maar ook door de benadrukking van wederzijdse relatie tussen de zoon enerzijds en zijn vader en moeder anderzijds. Om die reden wordt het boek vaak aanbevolen voor geregeld gebruik in de sfeer van het gezin en voor de opvoeding van jeugdigen. Maar wij moeten goed begrijpen dat de aanhef ‘Mijn zoon!’ ons enerzijds wel bepaalt bij de vader-zoon relatie, maar anderzijds in wezen betrekking heeft op de verhouding van de Leraar tot de wijzen, zonen van wijsheid, die zich in de tijd van Salomo begonnen te organiseren, zoals de profeten zich in de dagen van Samuël begonnen te organiseren in scholen van ‘de zonen van de profeten’. Als wij dus lezen in het boek Spreuken dat de Wijsheid bij de poorten van de stad het tot de mensen uitroept (‹Spr. 8:1-2›) , dan mogen wij daarbij aannemen dat er inderdaad in die dagen groepen mannen uit het volk waren die zich bezighielden met allerlei vormen van wijsheid en voor zulke mannen was een dergelijke oproep een duidelijk signaal om hun oren te spitsen en geen woord te missen van wat er nu zou komen. Maar net als bij Paulus’ optreden in Athene waren de echte luisteraars in de minderheid en was er veel scepticisme en ontbrak het door de wijdverbreide afgoderij aan geestelijk inzicht. Spotterij en verwerping van God waren aan de orde van de dag. De spreuken waren dan ook goeddeels tot dovemansoren gericht, net als in de dagen van Paulus, en net als in deze laatste dagen voor de komst van Jezus Christus.
Het boek Spreuken bevat veel praktische levenslessen over luiheid, vriendschap, huwelijkstrouw, de macht van woorden, het nemen van een beslissingen, omgaan met drank, rijkdom, macht, enz. Het boek leent zich ook uitstekend voor systematische studie rondom een bepaald thema of een bepaald begrip, b.v. over de dwaas, een onderwerp dat men b.v. zo zou kunnen indelen: (a) de definitie van een dwaas - 28:26, (b) de overtuigingen van een dwaas - Spr. 12:15; 13:19, (c) de werken van een dwaas - Spr. 1:7; 12:16; 12:23; 14:9. 15:20; 17:24; 18:2, (d) hoe een dwaas te behandelen - Spr. 13:20; 23:9; 26:4-5, (e) het eind van de dwaas - Spr. 3:35; 11:29, (f) redding voor de dwaas - Spr. 3:5-8; 9:10.
In Spreuken spelen vrouwen een grote rol. De wijsheid wordt voorgesteld als een vrouw. Er wordt gewaarschuwd tegen de vreemde vrouw en het boek sluit af met een lofzang op de vrouw met een goed karakter.
In Spreuken wordt bij de opvoeding de tucht zeer ernstig genomen, maar ook de eerbied van de zoon voor de ouders, niet de uiterlijke vorm ervan als eerste, maar het fundamentele en innige karakter daarvan als bron van het leven.
WOORDENLIJST bij de SPREUKEN |
|
Hieronder volgen belangrijke en vaak in de Spreuken voorkomende woorden met hun uitleg, overwegend ontleend aan de verklaringen van Gesenius en de bijbelcommentaren van K&D. |
|
wijsheid |
het Hebreeuwse vrouwelijke woord חָכְמָה (‹ḥākmāh - H2451›) komt in 43 verzen in het boek Spreuken voor en in heel de Bijbel in 141 verzen. In Exodus wordt het woord gebruikt voor de wijsheid die God aan Bezaleël en Aholiab geschonken had om alles te ontwerpen en te maken voor de Woning (‹Ex. 28:3; Ex. 31:3, 6; Ex. 35:26, 31, 35; Ex. 36:1, 2. Zie ook 1 Kn. 7:14 over Hiram uit Tyrus›). Jozua is vol wijsheid (‹Dt. 34:9›), in 2 Sm. 20:22 komen wij een wijze en kordate vrouw tegen. Wijsheid en daadkracht gaan nauw samen. Koning Salomo was bekend om zijn grote wijsheid (‹1 Kn. 2:8›), maar dat boezemde ook groot ontzag (‹1 Kn. 3:28›) in en ook leidde het tot begrip en inzicht in allerlei raadselen en geheimenissen (‹1 Kn. 5:9, 10, 14; 2 Kr. 9:1, 2›). Dat wijsheid van God die Salomo ontving vreedzaam was, lezen wij ook in 1 Kn. 5:26 (‹vgl. Jak. 3:17›) en dat die tot uitmondt in een goede naam en bekendheid lezen in 1 Kn. 10:6, 7, 8, 23, 24; 2 Kr. 5-7, 22, 23›). Wijsheid overtreft aardse schatten (‹Job 28:18›). Geen wonder dat de schrijver van Spreuken in Spr. 8 een loflied op de wijsheid aanheft, maar ook vaststelt dat het begin van de wijsheid en de kennis gelegen is de vrees voor de HEERE (‹Job 28:28, Ps. 119:10 en Spr. 1:7, 9:10. Wie de HEERE God niet vreest, is dus dwaas. |
dwaas |
het mannelijke Hebreeuwse woord כְּסִיל (‹H3684 - ksil›) komt 49 keer voor in het boek Spreuken en 17 keer in het boek Prediker. Het voorkomen van het woord is dus heel dominant in de zgn. Wijsheidsboeken. In het boek Psalmen komt het Hebreeuwse woord כְּסִיל slechts drie keer voor nl. in Ps. 49:11, Ps. 92:7 en Ps. 94:8›). In alle drie de gevallen is dit woord in het betreffende vers verbonden met het woord ‘botterik’. In het boek Spreuken zien we deze dwaas staan tegenover de Wijsheid en tegenover een wijs zoon. In het NT wordt de dwaas aangewezen in 1 Kor. 2:4, waar tegenover de heerlijke uitroep klinkt over rijkdom en wijsheid en kennis van God in Rom. 11:33, 34. |
dwaasheid |
het vrouwelijke Hebreeuwse woord אִוֶּלֶת (‹iwelet - H5715›) betekent ‘dwaasheid’ en is in betekenis nauw verbonden met het begrip ‘goddeloosheid’. |
Bronnen: |
christipedia.nl |
|
H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965 |
|
C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1951 |
|
|
Bewerking: |
redactie EBV - 1 augustus 2023 |