De Wijsheidsboeken

JOB

De inleidingen tot de Bijbelboeken zijn bedoeld als ondersteuning voor de bestudering van de Bijbelboeken, maar het verdient alle aanbeveling om eerst ieder Bijbelboek zelf een aantal keren aandachtig te lezen, opdat al lezend een beeld van het boek, van de achtergrond ervan, van zijn inhoud, opbouw en van zijn onderwerpen ontstaat. De aandacht voor de tekst van het Woord van God zelf dient altijd voorop te blijven staan vanwege het hoogste gezag dat dit Woord in alle opzichten vertegenwoordigt. 


Inleiding


Het boek Job is het 18de boek in de Bijbel, het derde boek in de Ketoebim (de Geschriften). Het boek is vernoemd naar de hoofdpersoon Job. De naam Job betekent: ‘iemand die vijandig behandeld wordt’ of ‘een man die vervolgd wordt’.  

Job woonde in het land Uz, dat in de Bijbel onderscheiden wordt van Edom, maar anderzijds ook een relatie met Edom heeft, omdat eremia spreekt van de dochter van Edom die in het land Uz (eigenlijk is de uitspraak ‘Utz’ of ‘Uts’; in de Griekse LXX ‘Ausis’; in het Arabisch is de naam عَوْصَ) woont (‹Jer. 25:20; Klg. 4: 21›). De uitdrukking ‘dochter van ...’ heeft altijd betrekking op de bewoners van de locatie die erna genoemd wordt. De uitdrukking ‘dochter van Edom die in het land Uz wonen’ verwijst dus naar de Edomieten die in die tijd in het land Uz woonden. Daarmee wordt duidelijk dat het land Uz wel met Edom verbonden is, omdat er Edomieten woonden, maar dat het niet identiek is aan Edom zelf en ook niet heel dicht bij Edom gelegen hoefde te zijn, zoals de Griekse Septuaginta (LXX) tot uitdrukking brengt in het toegevoegde slotwoord bij het boek Job waar geschreven staat dat het land ‘Ausis’ gelijkstaat aan ‘Edom of Arabia’. Arabia wordt dan wel opgevat als de Arabische woestijn ten noordoosten van Edom. De Engelse vertaling van dit slotwoord van de Septuaginta luidt:

“This man is described in the Syriac book as living in the land of Ausis, on the borders of Idumea and Arabia: and his name before was Jobab; and having taken an Arabian wife, he begot a son whose name was Ennon. And he himself was the son of his father Zare, one of the sons of Esau, and of his mother Bosorrha, so that he was the fifth from Abraam. And these were the kings who reigned in Edom, which country he also ruled over: first, Balac, the son of Beor, and the name of his city was Dennaba: but after Balac, Jobab, who is called Job, and after him Asom, who was governor out of the country of Thaeman: and after him Adad, the son of Barad, who destroyed Madiam in the plain of Moab; and the name of his city was Gethaim. And his friends who came to him were Eliphaz, of the children of Esau, king of the Thaemanites, Baldad sovereign the Sauchaeans, Sophar king of the Minaeans.” 

Hieronder de originele Griekse tekst:

17aγέγραπται δὲ αὐτὸν πάλιν ἀναστήσεσθαι μεθ᾽ ὧν ὁ κύριος ἀνίστησιν. 17bΟὗτος ἑρμηνεύεται ἐκ τῆς Συριακῆς βίβλου ἐν μὲν γῇ κατοικῶν τῇ Αυσίτιδι ἐπὶ τοῖς ὁρίοις τῆς Ιδουμαίας καὶ ᾿Αραβίας, προϋπῆρχεν δὲ αὐτῷ ὄνομα Ιωβαβ· 17cλαβὼν δὲ γυναῖκα ᾿Αράβισσαν γεννᾷ υἱόν, ᾧ ὄνομα Εννων, ἦν δὲ αὐτὸς πατρὸς μὲν Ζαρε, τῶν Ησαυ υἱῶν υἱός, μητρὸς δὲ Βοσορρας, ὥστε εἶναι αὐτὸν πέμπτον ἀπὸ Αβρααμ. 17dκαὶ οὗτοι οἱ βασιλεῖς οἱ βασιλεύσαντες ἐν Εδωμ, ἧς καὶ αὐτὸς ἦρξεν χώρας· πρῶτος Βαλακ ὁ τοῦ Βεωρ, καὶ ὄνομα τῇ πόλει αὐτοῦ Δενναβα· μετὰ δὲ Βαλακ Ιωβαβ ὁ καλούμενος Ιωβ· μετὰ δὲ τοῦτον Ασομ ὁ ὑπάρχων ἡγεμὼν ἐκ τῆς Θαιμανίτιδος χώρας· μετὰ δὲ τοῦτον Αδαδ υἱὸς Βαραδ ὁ ἐκκόψας Μαδιαμ ἐν τῷ πεδίῳ Μωαβ, καὶ ὄνομα τῇ πόλει αὐτοῦ Γεθθαιμ. 17eοἱ δὲ ἐλθόντες πρὸς αὐτὸν φίλοι· Ελιφας τῶν Ησαυ υἱῶν Θαιμανων βασιλεύς, Βαλδαδ ὁ Σαυχαίων τύραννος, Σωφαρ ὁ Μιναίων βασιλεύς.”

Het is opvallend dat in deze passage gesproken wordt van ‘het Syrische boek’ en dat verwezen wordt naar een land Ausis ofwel Uz op de grenzen van Edom (Idumea) en Arabia. In ieder geval niet in Edom zelf, maar er in de buurt. De vraag blijft wat wij precies onder het land Arabia moeten verstaan waar dit land Uz aan grensde. Arabia wordt verdeeld in (1) Arabia Felix, het tegenwoordig Arabische schiereiland, (2) Arabia Petrae, dat zich uitstrekt over het Egyptische gebied van de Sinaï en doorloopt tot aan de oostzijde van de Dode Zee en overlapt met het gebeid van Edom en Nabatea, en (3) Arabia Deserta, dat zich vanaf Syrië zuidoostwaarts uitstrekt richting Arabia Felix. Dit laatste gebied ligt noordoostelijk van Arabia Petrae. Daarmee lijk het erop dat de LXX het land Uz plaatst in de richting van het huidige Syrië, noord-noord-oost ten opzichte van Edom.

De Syrische traditie dat Hauran het land van Job was, is hiermee in overeenstemming. Job zou daar ten noordwesten van Tema en Buzan gewoond hebben in El-Bethenije, een district van Damascus, waar een klooster te vinden is (‹of ‘was’›) met de naam Deir Ejjub (‹zie Volck, Calendarium Syriacum, pg. 29›). De essentie is dat het land niet in Edom zelf gezocht moet worden. De teksten van Gen. 10:23, 22:21 en Gen. 36:28 zijn gunstig voor een mogelijke situering van Uz in Hauran, omdat de naam Uz enerzijds met Edom en anderzijds met Aram in verband gebracht wordt. Het verrassend voorkomen van namen als Tema en Duma zowel in Edom als in Oost-Hauran, is misschien het gevolg van het zich vermengen van de verschillende stammen door migratie. Hoewel Uz dus niet in Edom (‹het gebergte Gebal›) zelf lag, vinden we in Klaagliederen 4:21 wel een duidelijke aanwijzing dat er Edomieten in het land Uz woonden en in Job 24:30 vinden we ook een verwijzing naar de Horieten, een Edomitisch volk. Al met al is er voldoende reden om aan een geografische verbinding te denken tussen Edom en het land Uz. Uit Jer. 25:20 kan men afleiden dat Uz de aanduiding was voor het noordelijke deel van de Arabische woestijn, die zich in noordoostelijke richting uitstrekte vanaf Edom richting Syrië. Job woonde dus mogelijk in Hauran, waarheen de oorspronkelijke inwoners van Seïr teruggedreven waren door de Aramese immigranten uit het noorden (‹Aram›). Ze  werden teruggedreven tot waar het grondgebied van de Edomieten zich later zou uitstrekken. 

K&D, de Lange e.a. veronderstellen (o.i. in lijn met het slotwoord van de Septuaginta) dat het land Uz waar Job woonde, het gebied Hauran was (zie voor dit gebied ook Ez. 47:16, 18›), dat zich vanaf de zee van Tiberias ofwel het meer van Galilea en de Golan hoogte in oostelijke richting uitstrekt naar de Jbel Druz (Jbel=berg), ook wel de Jbel Hauran genoemd. Het gebied ligt ten zuiden van Damascus en loopt in zuidelijke richting door tot bij de grens met Jordanië. In dit gebied bestaat een zeer uitgebreide traditie over Job. In deze traditie wordt Nawa in de regio Nukra (beter bekend als ‘Bethenije’ - een naam die volgens Wetzstein identiek is aan de naam ‘Basan’ of ‘Bashan’ en de betekenis heeft van ‘laag gelegen vruchtbare weidegronden’, in het Arabisch: بْثَيْنَة - ofwel ‘Batanea’ in het latere Latijns-Grieks) als de eigenlijk woonplaats van Job aangewezen, en de streek wordt het Huis van Job genoemd, terwijl de weidegebieden meer zuidelijke gelegen zouden zijn geweest op de meest vruchtbare gronden van de Hauran hoogvlakte (overigens moeten wij Hauran niet verwarren met Haran dat veel noordelijker ligt bij de huidige grens tussen Syrië en Turkije. Dat Haran was de plaats van Nahor waarvandaan Abraham zijn reis naar het land Kanaän begon). Er is in Hauran ook een graftombe van Job en een kwartiertje lopen ervandaan is het klooster van Job (‘Deir Eyub’).  De Job traditie in Hauran gaat terug tot de tijd voor de islam. Voor die tijd waren er al ‘Job-tradities’ in het gebied onder de daar wonende Joden en christenen. Zo was b.v. 1 Mei de vastendag voor Job onder de Joden in Hauran. De christelijke Job-traditie was er al van voor de tijd van de islam.  

18-job-map-wetzstein.png

een kaart van Hauran - getekend door J.G. Wetzstein (in K&D Bible Commentary Job) 


De naam Uz vinden wij in Gen. 10:23 als een zoon van Aram. In Gen. 22:21 lezen wij van Uz de eerstgeboren zoon van Nahor. In Gen. 36:28 lezen wij van een afstammeling van Ezau die Uz heette. Als Hauran de plaats van het land Uz was, dan is het het meest aannemelijk dat het land Uz verbonden was met Uz, de zoon van Aram, de zoon van Sem.  Wetzstein, meent dat afstamming van Ezau uitgesloten moet worden, omdat de stam Hor waartoe deze Uz behoorde, volledig werd uitgeroeid (‹zie Dt. 2:12, 22›), maar de vraag is of die conclusie juist is, want o.i. zou Job voor die tijd geleefd kunnen hebben. De afstamming van Uz van Nahor, van wie Uz dan één van Nahors twaalf zonen zou zijn vlg. Gen. 22:21, is volgens Wetzstein niet aannemelijk omdat de twaalf zonen niet met zekerheid twaalf stammen zouden hebben voortgebracht, maar ook dat klinkt ons niet helemaal overtuigend in de oren. Maar omdat de historische aanwijzingen van Ptolemaeüs (volgens Ptolemaeüs woonden de Uzzieten in het land Uz onder de Caucabenen), Eusebius en Josephus de Job traditie van Hauran lijken te bevestigen en omdat Hauran in het gebied van Aram ligt, lijkt de persoon Uz in Gen. 10:23 de meeste kans te maken om de voorvader van Job te zijn. 

In Syrië, en dus ook in Hauran, was het houden van kamelen van oudsher een gewone zaak. Dat Job veel kamelen had, zou in Hauran dus niet vreemd geweest zijn. Er trokken kameelkaravanen over de handelsroutes van oost naar west en van noord naar zuid en vice versa. Hauran zelf lag waarschijnlijk niet op deze routes, die tegelijk ook de routes vormden voor optrekkende legers. 

Hauran is onderdeel van het gebied Basan dat na de verovering van Kanaän door het volk Israël toeviel aan de helft van de stam Manasse. Het waren vruchtbare gronden, heel geschikt voor het vee van Manasse (‹Num. 31:1, 33›).

In het boek Job lezen wij ook dat Job door benden overvallen werd die van veraf kwamen: de Chaldeeën en de Sabeeërs. Het was volgens Wetzstein de gewoonte om met de omringende stammen (soms wel meer dan 100) niet-aanvalsverdragen af te sluiten om je bezit veilig te stellen. Je betaalde dan een jaarlijkse ‘belasting’ aan de stammen in je naaste omgeving die een mogelijk gevaar betekenden. Dat moet Job waarschijnlijk ook gedaan hebben, maar met stammen veraf, zoals de Chaldeeën en Sabeeërs was dat niet mogelijk. 


De schrijver en zijn tijd

Job is onderdeel van de Wijsheidsliteratuur. Het grootste deel van het boek (Job 3-41) is in dichtvorm geschreven. Het boek kan, wat dichterlijke waarde betreft, volgens Gouda Quint niet genoeg gewaardeerd worden. Dit boek is, volgens de opvatting van Gouda Quint, Keil & Delitzsch e.a., waarschijnlijk onder de regering van Salomo geschreven, in de grootste bloeitijd van de Hebreeuwse letterkunde, door een voor ons onbekend gebleven schrijver-dichter. K&D suggereren dat Heman, de schrijver van Psalm 88, mogelijk de auteur van het boek Job was en in dat boek zijn eigen lijden en zielestrijd in gedramatiseerde vorm tot het onderwerp van het boek Job heeft gemaakt. Dat de schrijver van het boek Job niet zelf die zielestrijd kende die Job kende, lijkt inderdaad niet erg voor de hand liggend. 

De rabbijnen beschouwen Job als een profeet uit de volken, maar als de Joodse Heman het boek zou hebben samengesteld en geschreven, dan zou dat beter overeen stemmen met de woorden uit Rom. 3:2, dat aan de Joden de Woorden van God zijn toevertrouwd, zoals ook de redding uit de Joden is (‹Jh. 4:23›). Overigens schrijven de rabbijnen het boek Job aan Mozes toe en daarvoor zijn ook wel enkele argumenten als wij in het volgende lezen over de tijd waarin Job leefde.


De hoofdpersoon

Job woonde in het land Uz. In een reeks Arabische manuscripten (J.G. Wetzstein, Berlijn, 1863, No. 46, p. 56) lezen wij het volgende in de legenden over Job: “Na de dood van zijn vader, reisde Job naar Egypte om te trouwen met Rahme, de dochter van Efraïm die van haar grootvader Jozef de veelkleurige mantel geërfd had. Nadat Job haar naar zijn eigen land gebracht had, werd hij door God geroepen als profeet onder zijn landgenoten, de inwoners van Hauran, Batanea.” Deze informatie die op een band van Job met Egypte wijst, is natuurlijk veelbetekenend, ook al weten wij dat wij voorzichtig moeten zijn met dergelijke verhalen. Maar als dit huwelijk  tussen Job en Rahme inderdaad zou hebben plaatsgevonden, dan wordt het ook begrijpelijker dat in het boek Job zoveel naar voren komt van de wereld van Egypte: de Leviathan, de krokodil of de draak, en de ‘behemot’, het nijlpaard of een groot reptieldier, (‹Job 40:10-19; Job 40:20-28; Job 41:1-15›). Bovendien zou Job dan in Hauran, in het land Uz geleefd hebben in de tijd dat het volk Israël nog in Egypte was, want later na de verovering van het land Kanaän door Israël onder leiding van Jozua, zou de halve stam Manasse zich vestigen in het gebied van Basan (ofwel Batanea), dat is Hauran, alsmede in Gilead (‹Num. 32:33; 39-42›). Daarvan is in het boek Job nog geen sprake. Ook vinden wij in het boek Job geen enkele verwijzing naar het volk Israël, de wonderen van de uittocht uit Egypte of van de Wet van de Mozes. Net als Adam en Noach (‹Gen. 8:20; 22:2-13›), offeren ook Job en zijn vrienden persoonlijk aan God en is Job de priester van zijn gezin (‹Job 1:5; 42:8›), waarbij opvalt dat zij allen monotheïsten zijn, ook zijn vrienden,  aanbidders zijn van de Ene God, de Almachtige (‘Shadday’), de Naam die 30 van de 48 keer dat deze in de Bijbel voorkomt, in het boek Job voorkomt, maar ook in de eerste bijbelboeken, m.n. in Genesis zeven keer voorkomt. Ook Abimelech (‹Gen. 20›) en Jethro, de priester van Midian, (‹Ex. 18›) dienden de Ene en Ware God. Maar de verering en verafgoding van zon en maan wordt wel in het boek Job genoemd wordt (‹Job 31:26, 27›), en deze is een heel oud en kwam ook bij de Egyptenaren voor, de Akkadiërs en de Sumeriërs (‹Dt. 4:19; 17:2-5›). Als wij bovendien weten dat Job ná zij lijden nog 140 jaar leefde en voor zijn lijden al 10 kinderen had en een vooraanstaande positie, dan mag het duidelijk zijn dat Job behoorde tot diegenen die na de vloed nog een leeftijd bereikten die ver boven de 100 jaar uitkwam. Mogelijk werd hij wel 200 jaar, zoals Abraham 175 jaar werd (‹Gen. 25:7›) en zijn voorvader Terah 205 jaar. Job leefde dan ook in  de tijd dat het volk Israël nog niet uit de slavernij verlost was (‹Ex. 4:22, 23›). 

In het boek Job vinden wij Elifaz, de Temaniet, de zoon van Ezau. De zoon van Ezau heette Teman, dat staat voor het zuidelijke deel van Edom. Deze Elifaz was volgens K&D de vriend van Job, zoals wij kunnen lezen in Job 4:1, 15:1, 22:1, 42:7, 9. Daarmee komt de geschiedenis van Job te staan in de latere jaren van de tweeling Jakob en Ezau, wat overeenstemt met het voorgaande.

Job diende de HEERE, d.w.z. JaHWeH. De Naam JaHWeH komt zeker 30 keer in het boek voor. Ook staat er in Job 1:5 dat Job offers aan Hem bracht. Job is daarom een man die geloofde in de HEERE, de God  van Abraham. Abraham was een afstammeling van Sem via de lijn Arfachsad, Selah, Heber, Peleg, Rehu, Serug, Nahor, Terah, Abram. Job echter was, zoals wij al gezien hebben, waarschijnlijk een afstammeling van Sem via de lijn Aram, Uz  (‹Gen. 10:23›). Het geloof in JaHWeH, de HEERE, maakte dat Job of één of ander wijze door de Heilige Geest zijn blik op de Ware God richtte, op IK-BEN (die IK BEN).  Zo diende hij dezelfde God als Abraham. 

Het boek Job brengt ons eigenlijk in het huis van Job, de herdersvorst, de bezitter van een zeer grote veestapel. Mannen met een grote veestapel waren niet onbekend in het Midden-Oosten. Abraham, de stamvader van Israël had grote veekudden met bijbehorend personeel, dat ook gewend was te strijden (‹Gen. 13:2; 14:14›). Zijn kleinzoon Jakob had grote veekudden verkregen bij zijn oom Laban. In 1 Sm. 25:2, 3 lezen wij van Nabal dat hij grote kudden schapen en geiten bezat op de berg Karmel. Volgens Micha 2:12 waren er ook in Edom grote schapenkudden. 


18-job-jobandhisfriends.png


Job en zijn vrienden - een schilderij uit 1869 van Ilya Repin      (Public Domain)


Het boek gaat over Job en zijn gezin en zijn vrienden, het gaat over Job en zijn zielestrijd met God. Het  boek Job gaat in zekere zin voorbij aan het politieke en wereldlijke leven van zijn tijd. Zijn vroomheid en godvrezende levenswandel komen daardoor nog sterker naar voren, alsmede de strijd waarin hij verwikkeld raakt, eerst met zijn vrienden, maar ook met God. 

In de beschrijving van Jobs karakter in Job 1:8 komen vier kenmerken naar voren nl. volmaaktheid (‹zie Gen. 25:27›), oprechtheid in gedachten en daden, vrees of ontzag voor God die het  begin van de wijsheid is (‹zie Ps. 111:10, Spr. 9:10›) en afkerigheid van het kwaad (‹zie Ps. 39:15; 37:27 en Spr. 14:16›). Deze mengeling van uitdrukkingen uit Genesis en Spreuken is kenmerkend voor het boek Job. 

De tegenstander van God, de satan probeerde Jobs geloof aan het wankelen te brengen door hem alles te ontnemen: zijn kinderen en al zijn bezit, en tenslotte staat God het de satan ook toe om Jobs gezondheid aan te tasten. De slagen komen plotseling, als een donderslag bij heldere hemel. Op één dag worden zijn kudden geroofd, zijn dienaren gedood, zijn zeven zonen en drie dochters komen om en vervolgens wordt ook Job zelf ernstig ziek. Zijn vrouw meent dat Job God maar beter vaarwel kan zeggen en sterven (‹Job 1:13-19; 2:1-11›).

Zijn drie vrienden komen hem troosten, Elifaz uit Teman in Edom, - een gebied dat bekend stond om zijn wijsheid (‹Jer. 49:7›) of uit Teman in de oostelijke Hauran (‹Wetzstein›) - , Bildad uit Suha, - een naam die wij alleen kennen uit Gen. 25:2 als een zoon van Abrahams vrouw Ketura, die mogelijk in een gebied in de buurt van Edom woonde- , en Zofar uit Naäma, - een naam die in het Midden-Oosten niet ongewoon is, maar een concreet gebied met die naam dat in aanmerking zou komen als woonplaats van Zofar, is niet bekend. 

Zijn vrienden nemen de nodige tijd in acht om stil te zijn en om hem te troosten, maar later raken zij met  hem in intensief gesprek gewikkeld, waarbij zij om beurten het woord voeren. Ergens toch, menen zijn vrienden, is er iets misgegegaan met Job. Zij kunnen zich niet voorstellen dat God zulke slagen toelaat, zonder dat er ergens in het leven van Job sprake is van zonde. Er moet iets zijn wat Job ofwel niet beseft of niet wil toegeven. Zij ondervragen hem daarop in allerlei toonaarden. Job daarentegen houdt vast aan zijn rechtvaardigheid voor God en wordt moe en geprikkeld van de verdachtmakingen door zijn vrienden. 

De zware tuchtiging die Job te dragen heeft, brengt hem tot de vraag, hoe het kan dat God in dit lijden opeens op zo’n afstand van hem staat. Net als zijn vrienden, kan ook Job niet begrijpen dat zonde en lijden zich niet altijd als oorzaak en gevolg verhouden. Het lijden, het gemis van de vroegere gemeenschap met God, kan Job toch niet treffen als er geen zonde is? Want dat er bij hem geen zonde is, daarvan is Job wel heel erg overtuigd. Kan een mens van zichzelf zeggen wat Job allemaal in Job 31 naar voren brengt? Job kan het kennelijk zeggen, hij liegt niet. Dat er een lijden zou kunnen zijn, dat niet voortkomt uit toorn over een mens, maar vanuit liefde, die gedachte is de vrome Job echter vreemd. Hoe kan God die rampen en ziekte over hem brengen, terwijl hij toch onschuldig is en zowel innerlijk als uiterlijk alle rechtvaardigheid en gerechtigheid heeft nagestreefd en nageleefd? Job meent tenslotte dat als hij voor God moet verschijnen, hij als winnaar uit het gerechtelijk proces tevoorschijn zal komen, ja, zelfs voor God (‹Job 30:35-40›). 

Maar dat God een proces met Job zou aangaan, zou Gods eer te na zijn. En dat Job zo denkt, is misplaatst want het is in tegenspraak met de nederigheid die hem tegenover God past. Van die aanmatigende hartsgesteldheid, die in deze grote nood uit uit Jobs hart aan het licht komt, dient Jobs hart gereinigd te worden. Job stopt met spreken aan het slot van Job 31.

Maar voordat God zelf tot Job spreekt, neemt eerst nog de vierde vriend het woord, Elihu, de Buziet, die er tot dan toe, omdat hij de jongere is, stilzwijgend heeft bijgezeten. Opeens duikt hij hier op, want zijn naam was nog nergens genoemd. Hij toont meer begrip voor Jobs toestand en lijkt de juiste snaar bij Job te treffen. Gedurende de vier toespraken van Elihu doet Job zijn mond niet open. Hij spreekt de vrienden erop aan dat zij Job geen juiste antwoorden hebben gegeven, hun woorden waren niet op maat, en Job berispt hij omdat die te ver is gegaan en aanmatigend tegen God gesproken heeft. In Job 33 wijst Elihu in zijn betoog erop dat er een Middelaar nodig is tussen God en mens om de mens te verzoenen en dat deze Middelaar van God dient te komen, zo niet God zelf moet zijn. Elihu wijst er ook op dat God Job antwoordt in de tuchtiging zelf. De tuchtiging zelf is Gods manier van spreken en er is geen speciale zitting nodig waar Job steeds zijn oog op heeft gericht. De tucht is in zichzelf een geneeskrachtig medicijn dat God in zijn heilige liefde aan Job aanreikt.  Elihu spreekt nog enige vermaningen  tot Job en sluit tenslotte af met een schildering van Gods majesteit in de natuur. De laatste woorden zijn:

“De Almachtige, die wij niet kunnen vinden, 

die groot is van kracht, 

onderdrukt het recht en de grote gerechtigheid niet. 

Daarom vrezen de mensen Hem, 

Hij heeft geen oog voor allen die in eigen ogen verstandig zijn.” 

 (‹Job 38:23, 34›)

Tenslotte spreekt God tot Job. Zonder Job rechtstreeks te vermanen, maar eerder door Job vragen te stellen,. Job komt onder de indruk van Gods grootheid en zijn eigen nietigheid en zondigheid. Hij heeft geen weerwoord, hij leert zichzelf zien in Gods licht, komt tot zelfkennis, berouw en belijdt zijn zonde (‹Job 39:37, 38; 42:6›).

De vrienden van Job moeten van de HEERE een brandoffer (7 stieren en 7 rammen) aan de HEERE brengen in het bijzijn van Job omdat zij niet recht van Job gesproken hebben. Nadat zij dit gedaan hebben en Job vervolgens voor hen gebeden heeft, brengt de HEERE een keer in het lot van Job. Hij krijgt een dubbel deel van wat hij eerst bezat, hij krijgt weer zeven zonen en drie prachtige dochters en hij wordt heel oud. 


Indeling en korte samenvatting

-

In Job 4, 15 en 22 valt Elifaz, de Temaniet,  Job aan, Hij spreekt uit zijn ervaring.

-

Job antwoordt en verdedigt zich tegenover hem in de hoofdstukken 6, 16 en 23-24.

-

In Job 8, 18 en 25 probeert Bildad, de Suhiet, aan te tonen dat in het verleden God altijd degenen bestraft heeft die schuldig waren aan het begaan van onrecht. Job antwoordt en verdedigt zich tegenover hem in de hoofdstukken 9, 19 en 26. In zijn tweede antwoord aan Bildad geeft hij blijk van zijn geloof in de Verlosser en aan de opstanding (Job 19:25-26).

-

In Job 11, 20 is Zofar, de Naämathiet, zeer streng, wettisch en hard in zijn oordeel. Hij spreekt Job tweemaal toe, terwijl de eerste twee vrienden zich driemaal tot Job richten. Job antwoordt en verdedigt zich tegenover hem in de hoofdstukken 12 en 21.

-

In Job 26-31 geeft Job nog eenmaal een weerwoord aan zijn drie vrienden. Hiermee eindigt het gesprek met zijn drie vrienden. De ellendige Job is zó met zichzelf bezig, dat hij wel 52 keer spreekt over ‘ik’, ‘mijn’ en ‘mij’ (Job 29).

-

In Job 32-37 vinden wij de rede van Elihu, de Buziet. Deze rede begint met de heftige reactie van Jobs jongste vriend, Elihu (de naam Elihu betekent “Hij is mijn God”), de Buziet (Job 32:1-5), gevolgd door een lange rede. Deze hoofdstukken vermelden alleen de toespraken van Elihu. Hierdoor wordt het hart van Job getroffen en hij heeft geen behoefte er op in te gaan of zich te verdedigen.

-

In Job 38-41 antwoord God. Het zijn indrukwekkende toespraken. God spreekt uit een onweer. Hierdoor wordt door Job de majesteit van God erkend en ook zijn recht van handelen en tevens zijn wijsheid. Hij verootmoedigt zich voor God, verfoeit zichzelf en heeft berouw. 

-

Job 38. God antwoordt Job, en Job antwoordt Hem kort (38:36-38). God antwoordt Job uit een onweer, door hem vragen te stellen, wijzend op zijn alwetendheid en almacht in de schepping. Job vernedert zich voor Hem.

-

Job 39. God wijst op verscheidene dieren, die Hij geschapen heeft, en bestraft Job wegens zijn vermetelheid. Daarop volgt Jobs antwoord.

-

Job 40. God bestraft Job omdat hij Gods gerechtigheid en macht niet ten volle erkend heeft. God beschrijft de machtige dieren Behemoth en Leviathan.

-

Job 41. God vervolgt de beschrijving van de Leviathan.

-

In Job 42 wordt het herstel van Job beschreven. Job verootmoedigt zich voor Gods aangezicht en heeft berouw (42:1-5). God bestraft Elifaz en zijn twee vrienden. Ze dienen een brandoffer te brengen voor hun verzoening. Job doet daarop voorbede voor hen (42:6-9) en er volgt een wonderlijk herstel van Job. Tenslotte sterft Job (42:10-17).


Lessen uit het boek Job

Lijden kan ons verbijsteren en volstrekt onbegrijpelijk zijn. Toch gaat het niet buiten God om, het loopt Hem niet uit de hand.

Lijden is niet altijd een straf op zonde. De meest rechtvaardige mens kan zwaar te lijden hebben.

Wij weten niet wat er in de onzienlijke wereld besproken, toegestaan en verboden wordt. In elk geval moeten wij onheil uit Gods hand aanvaarden.

We kunnen ons zeer vergissen in een ongunstig oordeel over andere mensen.

Het boek Job leert ons begrip te hebben voor mensen die door hun lijden het leven niet meer zien zitten. Het is goed meeleven te tonen en oprecht het gesprek met hen te onderhouden.

Ondanks onze kennis van God, kunnen wij ertoe komen niet recht van God te spreken, zoals Elifaz en zijn drie vrienden (Job 42).

God neemt een heel boek over het lijden op in de Bijbel. Dat betekent dat Hij er oog en aandacht voor heeft hoe wij met het lijden omgaan.

Onze HEERE GOD brengt uiteindelijk herstel voor de rechtvaardigen.



-----

Noten


‘Job’ - de naam Job אִיּוֹב (‹iyub - H347›) komt 58 keer in het OT voor, verdeeld over 52 verzen. Volgens Gesenius zou de naam betekenen: ‘iemand die vijandig behandeld wordt’ of ‘een man die vervolgd wordt’, ‘een gehate’ of ‘een vervolgde’, namelijk gehaat en vervolgd door de satan vanwege zijn vroomheid en Godvrezendheid. De naam is in deze opvatting afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord אָיַב (‹ʾāyaḇ - H340›) dat in het OT alleen in Ex. 23:22 voorkomt en betekent: ‘een vijand zijn’ of ‘een tegenstander zijn’ of ‘iemand als een vijand achtervolgen’, d.w.z. ‘haten’. 

Volgens K&D is de naam Job, net zoals de andere namen in het boek Job, niet verbonden zijn met de geschiedenis die de inhoud van het boek vormt. Ook is volgens K&D de betekenis van de naam niet werkelijk passief is, maar eerder actief, zoals יסּור in Job 40:2 (‹H3250, ‘een vermaner’›) - waarvan קטּל) een parallelvorm is van het Hebreeuwse werkwoord קְטַל (‹H6992›) dat 6 keer in het OT voorkomt nl. in Dan. 2:13, 14; 3:22; 5:19, 30; 7:11, met als eerste betekenis ‘doden’ - of eventueel neutraal zoals in ילּוד (‹geboren - H3205 - o.a. in Job 14:1›) of שׁכּור (‹dronkaard of dronken - H7910 - o.a. in Spr. 26:9 en Jes. 28:3›) of in een enkel geval als een onbepaalde wijs, een infinitief (‹zie Frst, Concord. pg. 1349 e.v.›), zodat het juister lijkt om de naam Job met Ewald, naar analogie van het Arabisch أوب, dat is آب uit te leggen als ‘terugkeren’ (vergelijk אוּב, en het verwante שׁוּב en misschien ook בּוא), als ‘degene die steeds terugkeert, nl. naar God, d.w.z. ’de vrome’, ‘de gehoorzame’ (‹zie Lane, Lea. I, 124›).

De naam ‘Job’ in Gen. 46:13 als de naam van één van de zonen van Issaschar, hoewel in het Nederlands gelijk aan de naam van  Job van het boek Job, is in het Hebreeuws net iets anders geschreven. De naam Job in Gen. 46:13 is mogelijk een verkeerde schrijfwijze voor ‘Jasub’ in Num. 26:24. 

Nog een andere naam in het OT die lijkt op de naam ‘Job’ is de naam Jobab in Gen. 36:33 (‹H3103 - deze naam lezen wij 8 keer in het OT›), die door sommigen met de naam Job in verband wordt gebracht en de naam Juba van de koning van Mauretanië, die men meestal rekent tot de Imazighen ofwel de Berbers van Noord-Afrika. Mogelijk behoren al die namen bij de wortel יב of יבב (‹zie Ri. 5:28›), dat is ‘schreeuwen van vreugde’, maar in de tekstsamenhang van Richteren 5:28 lijkt het ons juister om te denken aan ‘schreeuwen uit vrees’ of ‘schreeuwen vanwege onraad’. Twee tegengestelde betekenissen, die beide wel bij Job passen, want hij werd heel erg vernederd door zijn lijden, maar uiteindelijk werd hij daarbovenuit verhoogd en daarmee werd de schreeuw om uitkomst en om antwoord in de nood tot een schreeuw van vreugde. Daarmee is Job natuurlijk een beeld van Jezus Christus, en daarmee is Job ook de man die steeds naar God terugkeerde, in de grootste nood en in de hoogste vreugde. 

–In de Septuaginta, LXX, wordt de naam geschreven als Ἰώβ met ‘lenis’, in het Duits schrijft men ‘Hiob’. Zover K&D over de naam Job. 



_________________

Bronnen:

christipedia.nl


H.H. Halley: Bible Handbook, 24e editie, 1965


C.F. Keil & F. Delitzsch: Biblical Commentary of the Old Testament, 1951

(in het bijzonder de bijlage over de traditie rond Job in Hauran)


M.J. Paul: Struikelblokken - hfdst. 2 Uit welke tijd stamt het boek Job en is het historisch? (De Banier 2020)



Bewerking: 

redactie EBV - 1 juni 2023