Het oordeel van God over Edom
34
1 “Nader, volken, om te luisteren, en jullie, volkeren, let op! Laat de aarde en haar volheid luisteren, de wereld en alles wat daaruit voorkomt.    2 Want de toornuitbarsting van de HEERE komt over alle volken en zijn woede over heel hun legermacht. Hij heeft hen afgezonderd voor vernietiging, Hij heeft hen overgegeven om afgeslacht te worden.    3 Hun gesneuvelden zullen weggeworpen worden en van hun dode lichamen zal de stank opstijgen. De bergen zullen smelten door hun bloed.    4 Heel de hemelse legermacht zal vergaan. De hemelen zullen als een boekrol opgerold worden en heel hun legermacht zal vallen zoals een blad van de wijnstok valt en zoals een vijg van de vijgenboom valt.”     
5 “Want jullie zullen mijn van bloed doordrenkte zwaard aan de hemel zien. Zie, het zal neerdalen op Edom en op het volk dat Ik volkomen voor het oordeel afgezonderd heb.      6 Het zwaard van de HEERE zit onder het bloed, het is glad geworden van het vet, van het bloed van de lammeren en van de geitenbokken, van het vet van de nieren van de rammen, want de HEERE heeft een offerfeest in Bozra en in het land Edom richt Hij een grote slachting aan.        7 De spiesbokken zullen samen met hen neervallen en de jonge stieren met de sterke stieren en hun land zal doordrenkt worden van bloed en het stof van de grond zal van vet verzadigd worden.    8 Want het zal een dag van wraak zijn voor de HEERE, een jaar van vergelding vanwege de rechtszaak van Sion.      9 Haar beken zullen in pek veranderen en haar stof in zwavel, ja, haar land zal tot brandend pek worden.    10 ’s Nachts en overdag zal het niet uitgeblust worden, voor eeuwig zal haar rook opstijgen. Van generatie op generatie zal het verwoest blijven, tot in alle eeuwigheid zal niemand er meer doorheen trekken.      11 De kotser en de nachtuil zullen het als erfdeel in bezit nemen, de doodsblazer en de raaf zullen daarin wonen. Hij zal het meetsnoer van de leegheid daarover uitspannen en het paslood van de verlatenheid.        12 Haar edelen? Een koningshuis dat zij zouden kunnen uitroepen is er niet meer en al haar vorsten hebben afgedaan.      13 In haar paleizen zullen dorens opschieten, netels en doornstruiken in haar vestingen. Het zal een woning van jakhalzen worden, een hoftuin voor de dochters van de struisvogel.    14 De woestijnbewoners zullen hyena’s tegenkomen en de duivelsbok zal zijn metgezel toeroepen, ja, het monster van de nacht zal zich daar terugtrekken en een rustplaats voor zichzelf vinden.    15 De pijlslang zal zich daar nestelen, eieren leggen en die uitbroeden en haar jongen in haar schaduw koesteren, ja, daar zullen de roofvogels zich verzamelen.    16 Zoek het op in het boek van de HEERE en lees het voor: ‘Niet één van hen zal ontbreken, de één zal de ander niet missen!’, want mijn mond is het die het geboden heeft en zijn Geest is het die hen zal samenbrengen.      17 Hijzelf heeft het lot voor hen geworpen en zijn hand heeft hun het land met het meetsnoer toebedeeld. Zij zullen het tot in eeuwigheid als erfdeel bezitten, van generatie op generatie zullen zij daarin wonen.”