SAMENKOMEN  


1. Dag en tijd

Gewoonlijk kwamen christenen op de eerste dag van de week samen zoals we in Handelingen 20:7 lezen:

“Op de eerste dag van de week, toen de discipelen bijeengekomen waren om het genadebrood te breken, sprak Paulus tot hen. Omdat hij de volgende dag zou vertrekken, ging hij tot middernacht door met spreken.”

De eerste dag van de week begon op zaterdagavond na 18 uur (‹onze tijd›), d.w.z na afloop van de sabbat, de zevende dag van de week, de rustdag, omdat de Joodse dag liep van avond tot avond. 

Op zaterdagavond was iedereen nog vrij, zelfs slaven hadden meer kans om ‘s avonds naar de bijeenkomst te kunnen komen dan overdag, want voor hen was de sabbat gewoon een ‘slavendag’ d.w.z. dat ze moesten werken. De zondag zou pas in het midden van de 4e eeuw door keizer Constantijn de Grote tot een rustdag worden verklaard. 

De Bijbel zegt niet dat de ene dag beter is dan de andere dag, dus in dat opzicht hangt het niet van de dag af of christenen kunnen samenkomen. Voor de eerste gemeenten was die zaterdagavond heel geschikt en later werd de zondag heel geschikt. We spreken nu over de samenkomst van heel de gemeente, de mannen en de vrouwen en de kinderen samen. De andere dagen kwam men ook samen voor gebed, onderwijs of onderlinge ontmoetingen en zo is de gemeente een echte christelijke gemeenschap.


2. Plaats

De plaats moet zo mogelijk rustig zijn. De huiskamer is geschikt voor een kleine gemeente. In een grote huiskamer kunnen soms wel 20 of 30 mensen. Jezus Christus zegt in Mattheüs 18:20 ...

“Want waar twee of drie in mijn Naam bijeengekomen zijn, 

daar ben Ik in hun midden.” 

Het zit niet in de grootte, maar in zijn Naam, het gaat om Hem! Als een kleine zaal, een schuur of een bedrijfsruimte beschikbaar en geschikt is, dan is dat mooi. Veel gemeenten lijken het te zoeken in groot, groter, grootst,  met veel ‘toeters en bellen’, maar de vraag is of van die gemeenten niet geldt wat Jezus tegen de gemeenten in Sardis zegt: 

“Schrijf aan de engel in de gemeente van Sardis! 

Dit zegt Hij die de zeven Geesten van GOD heeft en de zeven sterren: 

Ik ken je werken, en dat je de naam hebt, dat je leeft, 

terwijl je stervende bent.” (‹Openbaring 8:20›)

Er staat dat velen in Sardis hun kleren, d.w.z. zeggen hun geloofsleven of geloofswandel, bezoedelden en besmeurden. 

Het is beter om eenvoudig in een kamer, zaal of een andere geschikte ruimte samen te komen en met een nederig hart en gehoor om de Here Jezus Christus te aanbidden en Hem onze harten en gedachten te laten onderwijzen.


3. Orde en trouw 

In 1 Korinthiërs 14:40 lezen wij:

“Laat alle dingen waardig en ordelijk gebeuren.”

Als er een inzameling wordt gedaan voor de gemeente van Jezus Christus dan dient dat ook ordelijk te gebeuren en moet erop worden toegezien door 2 of 3 getuigen, dat alles gaat zoals het behoort en de gaven worden bestemd voor dat waarvoor zij gegeven zijn. De apostel Paulus schrijft over zulke inzamelingen of collectes het volgende: 


“Maar wij zijn voorzichtig,

opdat niemand ons een verwijt kan maken 

inzake deze overvloedige gave 

die door ons beheerd wordt ...” (‹2 Korintiërs 8:20›)

Anders gezegd, hij wil voorkomen dat men verwijten zou kunnen maken die terecht zouden blijken te zijn. Daarom is er beheer nodig en zelfs door meerderen, want er staat ‘ons’ en beheerders moeten betrouwbaar zijn (‹1 Korinthiërs 4:2›). 

Als er een inzameling of collecte wordt gedaan is niemand verplicht, maar als men vrijwillig geeft, is de gave welkom.

“Laat ieder handelen zoals hij het in zijn gedachten heeft, 

niet uit droefheid of uit verplichting, 

want GOD heeft de blijmoedige gever lief.”  (‹2 Korintiërs 9:7›)


“Wie karig zaait, zal ook karig oogsten,

en wie overvloedig zaait, zal ook overvloedig oogsten!” (‹2 Korintiërs 9:6›)

In Handelingen 2:42 lezen wij dit over de nieuwe gemeente van Jezus Christus:

“En zij bleven volharden in het onderwijs van de apostelen 

en namen deel aan het gebed en het breken van het genadebrood.” 

Hierin lezen wij al veel over trouw samenkomen, want er staat dat zij bleven volharden. In Hebreeën 10:24, 25 staat het nog duidelijker: 

“Laten wij onderling erop toezien om elkaar aan te moedigen tot liefde en goede werken.  

Laten wij onze bijeenkomsten niet verzuimen, 

zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkaar aanmoedigen, 

en dat des te meer als jullie die dag zien naderen.”

De dag waar het hier overgaat, is de dag van HEERE waarop zijn toorn zal worden uitstort over alle ongeloof en zonde, over alle ongelovigen. Daaraan vooraf komt de dag waarop wij als gelovigen, als Gemeente van Jezus Christus die nog op aarde leeft, opgenomen zullen worden (‹zie 1 Thessalonicenzen 4:15-18›). De dag van de HEERE is nabij en ook de opname van de Gemeente. Binnenkort verschijnen wij allen voor Jezus Christus om geoordeeld te worden. Ook al worden gelovigen niet VERoordeeld, want zij zijn voor eeuwig gered door het Bloed van het Lam, zij worden wel GEoordeeld, een ieder naar zijn werken (‹2 Korinthiërs 5:10›). 

Daarom moeten we, juist nu, ja, juist nu, trouw samen komen. De Bijbel spreekt over werkelijk persoonlijk samenkomen en beslist niet over ‘zoomen’. We zeggen niet dat ‘zoomen’ uit de boze is, maar we zeggen wel dat wij volgens het Woord van God in levende lijve dienen samen te komen. Jezus Christus is ook niet ‘virtueel’ naar de wereld gekomen, maar Hij is vlees geworden, mens geworden. Het is beschamend als wij onze samenkomsten verzuimen en zeker als wij zo duidelijk de dag van de HEERE zien naderen. Gelovigen dienen daarop toe te zien en God zal de trouwe samenkomsten beslist zegenen, omdat die naar zijn wil zijn. 


4. Het Avondmaal

Het Avondmaal heeft een centrale plaats in het samenkomen. We menen dat het volgens de Bijbel wekelijks onderdeel dient te zijn van het samenkomen. Zowel de tekst uit Handelingen 20:7 die we hiervoor al noemden, maar ook de woorden in Handelingen 2:42 (zie hiervoor) wijzen beide in de richting van een wekelijks samenkomen van de christenen met daarbij het Avondmaal. 

De Gemeente ontstond uit Israël, en de Joden hadden al de gewoonte om wekelijks in de synagogen samen te komen. Bovendien is de scheppingsorde een ordening van 7 dagen, met de 7e dag als rustdag, een dag voor de HEERE. Die 7e dag is niet de werkelijke rust, maar is een schaduwbeeld van de rust die wij in Jezus Christus ontvangen, als wij tot rust komen van onze eigen werken (‘de zonde’) en ons vertrouwen op Hem stellen, want dan gaan wij in tot de Rust met een hoofdletter en houdt het zondigen op, je verwacht het niet meer van je eigen werken. Ook hier geldt: het gaat om Hem. Daarom is het goed, steeds als wij samenkomen, Hem centraal te stellen en juist dat gebeurt bij de tekenen van brood en wijn. Daarbij draait het alleen om Hem!

De belangrijke Bijbelgedeelten in verband met het Avondmaal dienen altijd gebruikt te worden, als wij het Avondmaal vieren, uit dankbaarheid voor het Offer dat Hij heeft gebracht voor onze zonden en ongeloof.

Dit zijn de Bijbelgedeelten die de gemeenten van Jezus Christus in alle tijden en op alle plaatsen gewoon zijn te lezen bij het Avondmaal, waarbij men dan een keuze maakt uit één van deze gedeelten: Mattheüs 26:26-29, Markus 14:22-25; Lukas. 22:14-20; Johannes 6:53-58; 1 Korinthiërs 11:23-28. Bij het Avondmaal kan ook gelezen worden over de uittocht uit Egypte die een schaduwbeeld is van de uittocht uit ons zondige leven door het geloof in Jezus Christus en ook kunnen andere Bijbelgedeelten dienen ter ondersteuning van het gedenken van Jezus’ Lichaam en Bloed.

Het laatste gedeelte, 1 Korinthiërs 11:23-28, leert ook dat wij onszelf moeten onderzoeken voor we deelnemen aan het Avondmaal. We dienen onze zonde te belijden aan elkaar en aan God, voordat wij deelnemen. Het beste is om dat niet op het laatste moment te doen of het te vergeten, zodat je niet kan deelnemen, maar tijdig, zoals wij lezen in Mattheüs 5:24 over het offeren van onze gaven dat we ons vooraf met de broeder die iets tegen ons heeft, moeten proberen te verzoenen, anders zijn onze gaven God niet welgevallig. Nu hoeven wij weliswaar geen offer aan God te brengen, maar wij dienen wel deel te nemen aan het Avondmaal in vertrouwen op het Offer, dat Hij in onze plaats heeft gebracht. Daarbij past het niet om je zonde ‘voor jezelf’ te houden, maar die zonde moet beleden worden aan de naaste en aan God, en aan de broeder of zuster voor wie Christus ook gestorven is. 

Tijdens deze samenkomst bij brood en wijn is er gelegenheid voor gebeden, lof en dank, geestelijke liederen en het met elkaar delen van Gods Woord. Vaak delen broeders een enkel vers of enkele verzen of een psalm die de gelovigen bepalen bij het Offer van Jezus Christus. 

Het brood dient ongezuurd te zijn, d.w.z. ‘matzes’ en de wijn rood als verwijzing naar het vergoten Bloed van Jezus Christus. Maar ook als men gebruik maakt van gezuurd brood, hoeven wij daarover niet te strijden. We leggen geen nadruk op de hoedanigheid van het brood en de wijn, maar op Jezus Christus, want Hij is Ware spijs en Hij is Ware drank (‹Jh. 6:›)

Als wij brood nemen en uit de beker drinken, dan nemen we slechts een stukje van het gebroken brood en een slokje van de wijn. Eén of twee broeders danken vooraf voor het Brood (als eerste), waarna de broeder het brood breekt en rondgeeft, en dezelfde of een andere broeder dankt voor de Beker  (als tweede), waarop hij de beker laat rondgaan. Alles gaat met eerbied en ontzag en in rust.

Een ongelovige, dat is een onsnedene van hart, kan niet deelnemen, zoals ook een onbesnedene van de voorhuid van het lichaam destijds niet kon deelnemen aan de maaltijd van het Voorbijgaansoffer, dat een schaduwbeeld is van het Offer van Jezus Christus (‹Exodus 12:43-48›). Wie niet werkelijk bij Gods volk hoort, kan niet deelnemen. De gemeente dient daar uiteraard op toe te zien, want het is een heilig Avondmaal. Anders zondigen wij, als wij de heiligheid van de maaltijd verwaarlozen. 

Wij kunnen ook niet van ‘twee walletjes eten’,  of ‘twee heren dienen’, zoals Christus geen enkel deel had met de overste van deze wereld, zo dienen wij ook geen enkel deel te hebben met de wereld en niet gelijkvormig te worden aan deze wereld, maar in alles gelijkvormig te worden aan Jezus Christus. Hij zegt in Johannes 14:30 :

“Hierna zal Ik niet veel meer met jullie spreken, 

want de overste van deze wereld komt 

en er zal niets voor hem in Mij zijn ...”

De overste van deze wereld is nu de satan. Hij kreeg bij Jezus Christus geen enkele voet aan de grond, zoals wij kunnen lezen in Matthëus 4:1-11 waar het gaat over Jezus die door de satan, de oude duivel, wordt verzocht. 

In lijn hiermee waarschuwt Paulus de christenen in 1 Korinthiërs 10:21 en zegt: 

“Jullie kunnen niet de beker van onze Heer drinken en de beker van de demonen, 

en jullie kunnen niet deelnemen aan de tafel van onze Heer en aan de tafel van de demonen.”

Dit Bijbelgedeelte gaat over afgoden en demonen, maar beseffen wij wel dat de wereld vol is van afgoden en demonen. Een afgod of demon heeft niets gemeen met de Ware God, daarom heet hij ook afgod, dat is een valse god. Hij woont in de duisternis, maar de  Ware God is Licht en in Hem is helemaal geen duisternis  (‹1 Johannes 1:5›). 

Velen menen dat afgoderij heeft afgedaan, maar dat is een leugen. De afgoderij is ‘spring-dood’, want ‘leven’ hebben afgoden niet’! Afgoden vermommen zich in geld, in allerlei verlokkelijkheden, in spirituele cursussen, met valse wijsheid en leringen. Zij hullen zich in leugens en schijnheiligheid en halve waarheden, vooral die waarvan de helft uit een bijbeltekst bestaat en de andere helft uit eigen, menselijke gedachten en wereldse wijsheden. Zij verleiden met tovenaarskunsten en met indrukwekkende toeren en kunsten om zo de aandacht van de mens te vangen. Daarom is een trouwe en toegewijde levenswandel met Jezus Christus onmisbaar om onderscheid te gaan krijgen tussen wat van God is en wat niet uit God is.

De Ware God aanbidden, Jezus Christus, kan niet samengaan met enige verbintenis of gemeenschappelijkheid met een afgod, zoals in het huwelijk ook geen plaats is voor een andere man of vrouw dan degene waarmee je getrouwd bent, want anders is men ontrouw en wordt de jaloezie opgewekt en die is hevig en dodelijk. Onze God, de HEERE Jezus Christus, is een jaloers God, d.w.z Hij wil niet dat zijn kinderen hun liefde aan een ander geven. 


5.  Onderwijs uit Gods Woord

In 1 Korinthiërs 14:29 lezen wij dat er één of twee, hoogstens drie, en dat alleen om beurten, mogen profeteren, d.w.z. Gods Woord in het licht stellen zoals het behoort, om zo Gods wil en plan te onderwijzen voor de levens van de gelovigen, en voor de gemeente van Jezus Christus in deze tijd en in de toekomende tijd waar de gelovigen naar uitzien.

De mannen geven in de gemeentesamenkomst onderwijs en de vrouwen zwijgen volgens 1 Korinthiërs 14:34-36 en Richteren 4:6. Het Woord van God is bij Adam begonnen en niet bij Eva. Dat is voor ons niet makkelijk te begrijpen, maar dit is hoe het is en het is duidelijk dat door heel het Oude Testament heen de mannen onder het volk van God, het volk Israël, de gemeente van God leidden en dienden te leiden op de wijze zoals God dat wilde. Overal waren richteren en mannen van God en profeten om het volk op Gods de juiste koers te houden.

Het is met de gemeentesamenkomst net als met onze persoonlijke levenswandel met Jezus Christus, dat een leven of een gemeentesamenkomst zonder gebed en zonder Gods Woord in wezen dood is. Het Levende Woord, Jezus Christus, zal echter onze levens en onze samenkomsten vullen als wij Hem gedenken bij het Avondmaal en bij onze gebeden en als wij zijn Woord in het midden van de gemeente onderwijzen en voorlezen. 


6. Gebed en Lofzang

In Efeziërs 5:19-21 lezen wij dat een gelovige het volgende steeds in zijn hart dient te doen, maar als wij samenkomen dan mag en behoort dat ook in het openbaar te gebeuren in goede orde: 

“Spreek in jullie zielen in psalmen, lofzangen en liederen van de Geest, 

zing in jullie harten tot de HEERE. 

Dank altijd GOD de Vader voor iedereen in de Naam van onze Here Jezus Christus. 

Wees aan elkaar onderdanig in de liefde van Christus. 

Het is belangrijk om uit 1 Korinthiërs de hoofdstukken 11, 12, 13, en 14 over het samenkomen aandachtig te lezen. Er is geen brief waarin Paulus daar zoveel over zegt. 


7. Leiding en oudsten

In de Bijbel zijn het de broeders die leiding geven aan de gelovigen en dus zeker bij de grote samenkomsten, maar ook in een huisgemeente. Zij geven leiding naar de gaven die hun gegeven zijn tot eer van de HEERE Jezus Christus en tot opbouw van de gemeente. Niet één broeder, maar altijd in het meervoud, broeders. Maar aan de andere kant dienen wij ook te beseffen dat niet iedere broeder de gave heeft om leiding te geven. 

Jonge gelovigen zijn natuurlijk wel broeders, maar geestelijk nog onervaren, ook al zijn ze in het dagelijks leven commandant van een compagnie soldaten of leider van bedrijfsafdeling of burgemeester, in het geloof zijn ze jong en ze hebben nog veel te leren zoals iedereen die jong is. Dit klinkt ons mogelijk ongelofelijk in de oren, maar het is een grote valkuil om jonge gelovigen die het ‘maatschappelijk goed doen’ in de gemeente vooraan te stellen. 

Het moeilijkste voor ons allen is om in alles Christus te dienen en niet onszelf. Dat gaat er bij ons van nature niet in. Mozes was 40 jaar toen hij in eigen kracht zijn volk Israël uit Egypte wilde bevrijden, maar het werd een mislukking, ondanks al zijn koninklijke opvoeding en ervaring. Hij moest vluchten en 40 jaar schapen hoeden. Toen hij 80 jaar was, riep God Hem en voelde hij zich volkomen onbekwaam voor de taak en moest zijn broer Aäron hem helpen. Maar in die afhankelijkheid van God, groeide hij uit tot een zeer bijzonder leidsman van het volk van God. Hij leidde 2 à 3 miljoen mensen 40 jaar door de woestijn, waarbij hij zichzelf vrijwel voortdurend onder Gods leiding stelde. De enkele keren dat hij dat niet deed, ging het ook direct mis, maar God ving  Moze ops, al waren er wel  ernstige gevolgen van de zonde. 

Herder zijn van een gemeente van Jezus Christus is iets heel anders dan bedrijfsleider, ondernemer, legerofficier of voetbaltrainer zijn. Niemand zag in David een geschikte koning. Hij was betrekkelijk jong en hoedde de schapen, maar Saul maakte indruk en was lang en viel op en de mensen kozen hem. Toch had God David op het oog. Hij begon klein en jong en moest nog veel strijd voeren waarin hij oefende en leerde om op God te vertrouwen. Pas daarna was zijn tijd gekomen om koning te worden, maar dan wel een door God geliefde koning. 

Mozes begon anders dan David niet achter de schapen, maar aan het hof van Farao. Daarom moest hij eerst 40 jaar schapen hoeden voordat hij Gods volk kon leiden. Daarom moeten oudsten ook niet jong zijn maar bij voorkeur hun gezin, hun kudde, goed hebben leren leiden en opvoeden en verzorgen. Als de kinderen dan volwassen beginnen te worden en zijzelf de 40 gepasseerd zijn, begint mogelijk de tijd dat God zulke meer ervaren broeders roept om als oudste in een gemeente te dienen en dan nog altijd samen met andere oudsten. Ze hebben dan veel geoefend in de geestelijke strijd, zij hebben Gods Woord leren kennen en weten enigszins wat een mens zo al op zijn levensweg kan meemaken, d.w.z. zij hebben een zekere levenservaring, in het bijzonder een trouwe en voortdurende levenswandel met God in Jezus Christus die hen onderwijst in alles wat het christenleven betreft.. 

Het is goed en nodig dat er toezicht is van oudsten, die daartoe bekwaam zijn en door de Heilige Geest aangewezen worden (‹Handelingen 20:28›). Belangrijke Bijbelgedeelten over oudsten vinden wij in Handelingen 20:13-38; 1 Tim. 3:1-13 en in Titus 1:5-9 en over leiding geven in de gemeente valt veel te leren uit Paulus’ brieven aan Titus en Timotëus en Filemon, omdat deze mannen door Paulus aangesteld waren om toezicht te houden op de gemeenten met inbegrip van de oudsten, zoals Paulus ook zelf toezicht hield op de gemeenten en hun oudsten, zoals wij daarvan lezen in Handelingen 20:13-38.  Deze gedeelten dienen o.i. zeer ter harte genomen te worden. De voorschriften zijn heilig! 

Van Paulus, Timoteüs en Titus lezen wij nergens dat zij zelf oudsten in een gemeente waren, maar zij waren apostelen van Jezus Christus, evangelisten en dienaren van de gemeenten. Zij waren daar waarschijnlijk ook minder geschikt voor omdat zij zelf niet getrouwd waren en geen gezin hadden.  Petrus die getrouwd was, spreekt wel van zichzelf als (mede)oudste ten opzichte van andere oudsten in 1 Petrus 5:1. 

Oudsten kunnen ook toezicht houden op meerdere (kleine) gemeentes. Eén oudste in een gemeente of in een verband van enkele kleinere gemeenten is altijd te weinig. In de Bijbel wordt altijd gesproken van meerdere oudsten. Oudsten dienen de onderlinge afhankelijkheid in het Lichaam van Jezus Christus te eerbiedigen en leren zich te onderwerpen. 

Dat het goed is dat er in alle gemeenten oudsten zijn, kunnen wij afleiden uit de woorden van Titus 1:5.

Waar vrouwen eigen samenkomsten hebben, zijn zij als zusters ook verantwoordelijk voor de leiding daarvan naar de gaven die God aan ieder gegeven heeft. Maar de samenkomsten vallen onder de gemeenteleiding die bij de broeders en bij uitstek bij de oudsten ligt. 

Oudsten zoeken niet hun eigen voordeel en niet hun eigen eer niet, maar geven alle rijkdom en eer aan Jezus Christus. In het boek Openbaring 4: lezen wij van 24 oudsten als volgt: 

“Telkens wanneer de vier levende wezens 

heerlijkheid en eer en dank brachten 

aan Hem die zit op de troon, 

die leeft tot in alle eeuwigheid - ‘Amen!’ - 

vielen de vierentwintig oudsten neer 

voor Hem die op de troon zit 

en zij aanbaden Hem die leeft tot in alle eeuwigheid - ‘Amen!’ - 

en zij wierpen hun kransen voor de troon neer en zeiden:  

‘U, onze Heer en onze GOD, bent waardig te ontvangen

de heerlijkheid en de eer en de kracht,

want U hebt alle dingen geschapen,

en door uw wil zijn zij en werden zij geschapen!’ ”





Bewerking

Redactie EBV - 1 juni 2023