Jezus Christus, onze barmhartige Hogepriester
2
1 Daarom moeten wij des te meer letten op wat wij gehoord hebben, zodat wij niet afvallen. 2 Want als een woord dat door engelen gesproken werd, geldig was, en ieder die het gehoord had, maar het overtrad, een rechtvaardige vergelding ontving,        3 hoe zullen wij dan ontkomen als wij die dingen verachten die ons Leven zijn, die om te beginnen door onze Heer gesproken zijn, en vervolgens door degenen onder ons die ze van Hem gehoord hebben, aan ons bevestigd werden,    4 terwijl GOD ervan getuigde door tekenen, wonderen en allerlei krachten, en door gaven van de Heilige Geest die overeenkomstig zijn wil gegeven werden.    5 Want niet aan de engelen heeft Hij de toekomstige eeuw waarvan wij spreken, onderworpen,    6 maar zoals de Schrift getuigt en zegt:
 
“Wat is de mens dat U aan hem denkt
en de mensenzoon, dat U naar hem omziet?     
7 U hebt hem enigszins lager dan de engelen gesteld,
met heerlijkheid en eer hebt U hem getooid,
U hebt hem gezag gegeven over de werken van uw handen.     
8 Alle dingen hebt U onder zijn voeten onderworpen.”
 
Daarbij, namelijk bij dat Hij alle dingen aan Hem onderworpen heeft, heeft Hij niets uitgezonderd dat niet onderworpen zou zijn. Maar nu zien wij nog niet, dat alles aan Hem onderworpen is,      9 maar wij zien dat het Jezus is die enigszins vernederd werd ten opzichte van de engelen vanwege het lijden van zijn dood, en wij zien dat zijn hoofd met heerlijkheid en eer getooid is, want GOD heeft in zijn genade in plaats van alle mensen de dood gesmaakt.       
10 Want het was passend voor Hem door Wie alle dingen zijn en vóór Wie alle dingen zijn, en die vele zonen tot heerlijkheid verhoogt, om het Hoofd van hun Leven door zijn lijden te vervolmaken.    11 Want Hij die heiligt en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één. Daarom schaamt Hij Zich niet om hen zijn broeders te noemen,      12 toen Hij zei:
 
“Uw Naam zal Ik aan mijn broeders verkondigen,
in het midden van de gemeente zal Ik U lofzingen.”   
 
13 En ook:
 
“Ik zal op Hem vertrouwen!”
 
En ook:
 
“Zie, ik en de zonen die GOD mij gegeven heeft.”   
 
14 Omdat de zonen aan vlees en bloed deelhebben, heeft ook Hij daaraan op dezelfde wijze deel gekregen, zodat Hij door zijn dood hem die de macht over de dood had, de satan, zou uitschakelen      15 en degenen zou verlossen die uit vrees voor de dood heel hun leven aan slavernij onderworpen waren.    16 Want de dood had geen gezag over engelen, maar de dood had gezag over het zaad van Abraham.    17 Daarom moest Hij in alles aan zijn broeders gelijk worden, zodat Hij een barmhartig en getrouwe Hogepriester zou zijn in de dingen van GOD en vrij zou zijn van de zonden van het volk.    18 Want waarin Hij Zelf geleden heeft en verzocht werd, kan Hij hen die verzocht worden te hulp komen.