Johannes de Doper
3
1 In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, tijdens de regering van Pontius Pilatus in Judea, toen Herodes viervorst was in Galilea, zijn broer Filippus viervorst in Iturea en in het gebied van Trachonitis, en Lysanias viervorst in Abilene,       
De stamboom van de familie van Herodus (Mt. 22:16)
2 tijdens het hogepriesterschap van Annas en Kajafas, kwam het woord van GOD tot Johannes, de zoon van Zacharia, in de woestijn.      3 Hij kwam in heel de gebied van de Jordaanstreek, terwijl hij de doop van bekering tot vergeving van zonden predikte,      4 zoals geschreven staat in het boek van de woorden van de profeet Jesaja, die zei:
 
“De stem van een roepende in de woestijn:
Bereid de weg van de HEERE
en maak in de vlakte
rechte wegen voor onze GOD.     
 
5 Alle dalen zullen worden opgevuld
en alle bergen en heuvels vlak gemaakt,
ruige plaatsen zullen effen worden
en een woest gebied
zal veranderen in een vlakte.   
6 Ieder van vlees en bloed
zal het Leven van GOD zien.”     
 
7 Tegen de menigten die naar hem toe kwamen om gedoopt te worden, zei hij: “Adderengebroed, wie heeft jullie ertoe aangezet om de komende toorn te ontvluchten?      8 Breng dan vrucht voort die recht doet aan bekering, en zeg niet bij jezelf: ‘Abraham is onze vader!’, want ik zeg jullie dat GOD uit deze stenen voor Abraham zonen kan doen opstaan.      9 Zie, de bijl ligt al aan de wortel van de bomen. Daarom zal elke boom die geen goede vruchten voortbrengt, omgehakt worden en in het vuur vallen.”     
10 De menigten vroegen Hem en zeiden: “Wat moeten wij dan doen?”    11 Hij antwoordde en zei tegen hen: “Laat degene die twee overkleden heeft, geven aan wie niets heeft, en laat wie voedsel heeft, net zo doen.”    12 Er kwamen ook belastinginners om gedoopt te worden. Zij zeiden tegen Hem: “Meester, wat moeten wij doen?”    13 Hij zei tegen hen: “Vorder niet meer belasting dan wat jullie opgedragen is om te vorderen. 14 Ook de soldaten vroegen Hem en zeiden: “En wat moeten wij doen?” Hij zei tegen hen: “Doe niemand kwaad, doe geen onrecht en wees tevreden met je soldij.”   
15 Terwijl het volk zijn hoop op Johannes begon te stellen en zij allen in hun harten overwogen of hij mogelijk de Christus was,    16 nam Johannes het woord en zei tegen hen: “Zie, ik doop jullie wel in water, maar Hij die na Mij komt, is sterker dan ik, Hij voor Wie ik het niet waard ben om zelfs maar de riemen van zijn sandalen los te maken, Hij zal jullie dopen in de Heilige Geest en in vuur.      17 Hij houdt de wan in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer zuiveren. De tarwe zal Hij in zijn schuren verzamelen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur.”       
18 Ook onderwees Hij nog veel andere dingen en Hij verkondigde het Goede Nieuws aan het volk.    19 Maar omdat Herodes, de viervorst, door Johannes terechtgewezen was over Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, en over al het kwaad dat hij gedaan had,        20 maakte Herodes dat alles nog erger en sloot hij Johannes de Doper op in de gevangenis.
 
De doop van Jezus door Johannes de Doper
21 Toen Johannes heel het volk gedoopt had, doopte hij ook Jezus, en terwijl Deze bad, werd de hemel geopend        22 en daalde de Heilige Geest in de lichamelijke gedaante van een duif op Hem neer. Er kwam een stem uit de hemel die zei: “Jij bent mijn Zoon, de Geliefde, in Jou verblijd Ik Mij!”     
 
De stamboom van Jezus Christus
23 Jezus was ongeveer dertig jaar oud en naar men meende was Hij de zoon van Jozef, de zoon van Heli,        24 de zoon van Matat, de zoon van Levi, de zoon van Melchi, de zoon van Janna, de zoon van Jozef,    25 de zoon van Mattata, de zoon van Amos, de zoon van Nahum, de zoon van Esli, de zoon van Naggai,    26 de zoon van Maät, de zoon van Matat, de zoon van Semeï, de zoon van Jozef, de zoon van Juda,    27 de zoon van Johannes, de zoon van Resa, de zoon van Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de zoon van Neri, 28 de zoon van Melchi, de zoon van Addi, de zoon van Kosam, de zoon van Elmodad, de zoon van Er,    29 de zoon van Josi, de zoon van Eliëzer, de zoon van Joram, de zoon van Matita, de zoon van Levi,    30 de zoon van Simeon, de zoon van Juda, de zoon van Jozef, de zoon van Jonam, de zoon van Eljakim,    31 de zoon van Melea, de zoon van Mani, de zoon van Matata, de zoon van Natan, de zoon van David, 32 de zoon van Isaï, de zoon van Obed, de zoon van Boaz, de zoon van Salmon, de zoon van Nahesson, 33 de zoon van Amminadab, de zoon van Aram, de zoon van Hezron, de zoon van Perez, de zoon van Juda,    34 de zoon van Jakob, de zoon van Izak, de zoon van Abraham, de zoon van Tera, de zoon van Nahor,    35 de zoon van Serug, de zoon van Rehu, de zoon van Peleg, de zoon van Heber, de zoon van Selah,    36 de zoon van Kenan, de zoon van Arfachsad, de zoon van Sem, de zoon van Noach, de zoon van Lamech,    37 de zoon van Metusalach, de zoon van Henoch, de zoon van Jered, de zoon van Mahalaleël, de zoon van Kenan, 38 de zoon van Enos, de zoon van Seth, de zoon van Adam, de zoon van GOD.