Het oordeel over de vijanden van Juda
2
1 Kom tot bezinning, word nuchter, o schaamteloos volk, ◼ ◻
2 voordat het rechtsbesluit valt
- de dag gaat voorbij als kaf -
voordat de gloed van de toorn van de HEERE
over jullie komt,
voordat de dag van de toorn van de HEERE
over jullie komt. ◻
3 Zoek de HEERE,
alle zachtmoedigen van het land,
die zijn recht uitvoeren!
Zoek gerechtigheid, zoek nederigheid,
misschien zullen jullie verborgen worden
op de dag van de toorn van de HEERE. ◼ ◘
4 Want Gaza zal verlaten worden,
Askelon zal in een woeste streek veranderen.
Asdod zullen ze rond het middaguur verdrijven
en Ekron zal ontworteld worden. ◼ ◻
5 Wee, de bewoners
van de kuststrook bij de zee,
volk van de Keretieten.
Het woord van de HEERE zal tegen jullie zijn,
o Kanaän, land van de Filistijnen!
Ik zal jullie ombrengen,
er zal geen inwoner meer zijn. ◻
6 De kuststrook langs de zee
zal bestaan uit weiden,
uit schuilhutten van herders
en uit schaapskooien. ◻
7 Het zal het gebied zijn
voor het overblijfsel van het huis van Juda,
zodat zij daarin hun kudden weiden.
In de huizen van Askelon
zullen zij zich ’s avonds neerleggen,
want de HEERE, hun GOD,
zal naar hen omzien,
en een keer brengen in hun gevangenschap. ◻
8 Ik heb het gehoon van Moab gehoord
en de lasteringen van de zonen van Ammon,
waarmee zij mijn volk hebben gehoond
en zich verheven hebben
tegen hun grondgebied. ◼ ◻
9 Daarom, zo waar Ik leef,
spreekt de HEERE van de legermachten,
de GOD van Israël:
Moab zal worden als Sodom
en de zonen van Ammon als Gomorra,
door het voortwoekeren van de distels
en door de zoutputten,
een woeste streek tot in eeuwigheid!
Het overblijfsel van mijn volk
zal hen plunderen
en de overigen van mijn volk
zal hen als erfdeel in bezit nemen. ◼ ◻
10 Dat zal hen overkomen
vanwege hun hoogmoed,
want zij hebben gehoond
en een grote mond opgezet
tegen het volk
van de HEERE van de legermachten. ◻
11 Ontzagwekkend zal de HEERE
tegen hen optreden,
want Hij zal alle goden van de aarde verteren
en zij zullen voor Hem neerknielen,
ieder vanuit zijn eigen woonplaats,
alle eilanden van de volken. ◼ ◻
12 Ook jullie, Kusjieten,
doorboord zijn zij door mijn zwaard. ◼
13 Hij zal zijn hand uitstrekken
tegen het noorden,
en Assyrië vernietigen,
en Hij zal Ninevé tot een woestenij maken,
zo dor als de woestijn. ◼
14 In haar midden zullen de kudden neerliggen,
alle dieren ervan, als een menigte volk.
Ook de kotser, ja, zelfs de nachtuil,
zij zullen op haar kapitelen overnachten.
Hun stem zal door het venster klinken,
op de drempel zal het puin liggen,
want het cederwerk is blootgelegd. ◼ ◻
15 Dit is de uitgelaten stad,
die er zo rustig bij zat,
die in haar hart zei:
‘Ik ben het, niemand anders!’
Hoe is zij geworden
tot een voorwerp van verschrikking,
een rustplaats voor de wilde dieren.
Ieder die erdoor trekt,
zal haar uitfluiten
en verachtelijk met zijn hand zwaaien. ◼ ◻