3
1 Wee de bloedstad!
Ze is één en al leugen en geweld,
het roven houdt niet op.   
2 Het geluid van de zweep,
het geluid van het ratelen van wielen,
het draven van de paarden
en het hotsen van wagens.   
3 De ruiter steigert,
het zwaard flikkert,
de lans is als een bliksemschicht.
Talrijk zijn de gesneuvelden,
talrijk zijn de lijken.
Er is geen einde aan de lichamen,
ja, ze struikelen zelfs over hun lichamen.   
4 Vanwege de uitgebreide hoererij van de verleidelijke hoer,
van de meesteres in toverijen,
die met haar hoererij hele volken heeft verkocht,
en hele volksstammen met haar toverijen,   
5 zie, daarom zal Ik me tegen je keren,
zo spreekt de HEERE van de legermachten,
en Ik zal je zomen tot boven je gezicht optillen
en je naaktheid aan de volken laten zien,
en je schande aan de koninkrijken.
6 Ik zal gruwelijke dingen over je heen gooien,
en je te schande maken,
en Ik zal je te kijk zetten.
7 Het zal gebeuren dat iedereen die je ziet,
van je zal wegvluchten en zeggen:
‘Ninevé is verwoest! Wie zal voor haar rouwen?
Waar zal ik troosters voor je zoeken?
 
8 Ben jij beter dan No-Amon
dat bij de rivieren zit,
met wateren om zich heen,
zodat de zee haar voorwal is,
en haar muur oprijst uit de zee?     
9 Kusj was haar macht
en ook Egypte, er was geen einde aan!
Put en de Libiërs waren je tot hulp.   
10 Ook zij ging in ballingschap,
in gevangenschap.
Bovendien zijn haar kinderen op de hoeken van alle straten verpletterd,
en over haar aanzienlijken hebben zij het lot geworpen
en al haar groten zijn in de boeien geslagen.
 
11 Ook jij zult dronken worden,
jij zult je verbergen.
Ook zul je een sterke burcht zoeken vanwege de vijand.
12 Al je vestingen zijn net vijgenbomen
met vroegrijpe vruchten.
Als ze geschud worden,
vallen zij in de mond van wie ze opeet.
13 Zie, je volk, het zijn vrouwen in je midden.
De poorten van je land zullen wijd opengaan voor de vijand
het vuur zal je grendelbalken verteren.   
 
14 Put voor jezelf water voor de belegering,
versterk je vestingen,
ga in de klei staan,
trap in het leem,
maak de bakstenen hard!     
15 Het vuur zal je daar verteren,
het zwaard zal je afmaken,
het zal je verteren zoals de oplikker verteert!
Zwel maar op als de oplikker,
zwel maar op als de sprinkhaan.     
16 Je hebt je handelaren talrijker gemaakt
dan de sterren aan de hemel.
De oplikker zal vervellen en wegvliegen.     
17 Je kroonprinsen zijn als sprinkhanen
en je legers als een sprinkhanenzwerm,
die zich op koude dagen in de muren nestelen.
Wanneer de zon doorbreekt, vliegen zij weg
en hun plaats is onbekend. Waar zijn ze?     
18 Je herders sluimeren,
o koning van Assyrië,
je machthebbers liggen te slapen,
je volk zal men over de bergen uiteendrijven
en niemand zal ze bijeen brengen.   
19 Er is geen genezing voor je breuk,
je wond is pijnlijk!
Allen die het nieuws over je horen,
zullen om jou in de handen klappen,
want over wie is niet voortdurend jouw kwaad heengekomen?