Beloften voor wie de Wet navolgt en zich bekeert
56
1 “Zo zegt de HEERE: ‘Waak over het recht en doe gerechtigheid, want mijn redding is nabij, hij komt eraan, en mijn gerechtigheid is nabij om geopenbaard te worden.      2 Gelukkig is de mens die zo handelt, en het mensenkind dat daaraan vasthoudt, die de sabbat houdt, zodat die niet ontwijd wordt, en die zijn hand ervan weerhoudt om enig kwaad te doen.    3 Laat de vreemde die zich bij de HEERE aangesloten heeft, niet spreken en zeggen: ‘De HEERE heeft mij volledig van zijn volk afgescheiden!’ en laat de ontmande niet zeggen: ‘Zie, ik ben een verdorde boom!’ 4 Want zo zegt de HEERE over de ontmande hofdienaren die mijn sabbatten onderhouden, en verkiezen waar Ik blij mee ben, en vasthouden aan mijn Verbond: 5 Ik zal in mijn Huis en binnen mijn muren ruimte voor hen maken en hen een naam geven, beter dan die van zonen en van dochters. Ieder van hen zal Ik een eeuwige naam geven, die niet uitgewist zal worden.   
 
6 De vreemden die zich bij de HEERE aansluiten om Hem te dienen en om de Naam van de HEERE lief te hebben, om Hem tot dienaren te zijn - allen die de sabbat houden, zodat die niet ontwijd wordt, en die aan mijn Verbond vasthouden - 7 ook hen zal Ik naar mijn heilige berg brengen en Ik zal hen blijdschap schenken in mijn Huis van gebed. Hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam zijn op mijn altaar, want mijn Huis zal een Huis van gebed genoemd worden voor alle volken.’ ”   
 
8 “Mijn Heer, de HEERE, die de verdrevenen van Israël bijeenbrengt, spreekt: ‘Ik zal er nog meer tot Hem bijeenbrengen naast hen die al tot Hem zijn bijeengebracht.’ ”     
 
9 “Alle wilde dieren in het veld, kom om te eten, ja, alle dieren in het woud!    10 Zijn wachters zijn allemaal blind, zij weten niets. Het zijn allemaal stomme honden, zij kunnen niet blaffen, zij liggen er slaperig bij, zij houden ervan om te liggen sluimeren. 11 Deze honden zijn geweldig vraatzuchtig, zij kennen geen verzadiging. Het zijn herders die geen inzicht hebben, zij wenden zich ieder naar hun eigen weg, ieder is uit op zijn eigen voordeel, tot op de laatste toe.    12 Zij zeggen: ‘Kom, ik zal wijn halen, laten wij ons bedrinken aan sterkedrank. De dag van morgen zal net als deze zijn, nog groter en nog voortreffelijker!’ ”