De vernedering van de Dienaar van de HEERE (Het Vijfde Evangelie)
53
1 “Zie, mijn Dienaar zal verstandig handelen, Hij zal verhoogd en verheven worden, ja, zeer hoog verheven worden.    2 Zoals velen over U verbijsterd waren — zo geschonden, niet meer menselijk was zijn aanzien en niet meer als de mensenkinderen zijn gedaante —      3 zo zal Hij vele volken doen opspringen, koningen zullen verstommen, want wat hen nooit verkondigd is, zullen zij zien en wat zij nooit gehoord hebben, zullen zij begrijpen.”     
 
 
4 “Wie heeft ons nieuws geloofd en aan wie is de arm van de HEERE geopenbaard?       
5 Want als een takje schoot Hij op voor zijn aangezicht, als een wortel uit dorre aarde. Hij had geen gestalte, niets glorieus, toen wij Hem zagen, geen aanzien waardoor wij Hem begeerd zouden hebben.     
6 Hij was veracht en door de mensen verworpen, een man van smarten en bekend met ziekte, als iemand voor wie men het gezicht verbergt, zo veracht was Hij en wij hebben Hem niet geacht.       
7 Jazeker, onze ziekten heeft Hij op Zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen, maar wij hielden Hem voor een geplaagde, een door GOD geslagene en verdrukte.       
8 Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld. De straf die ons vrede brengt, was op Hem en door zijn striemen ontvingen wij genezing.       
9 Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen.       
10 Hij werd mishandeld en Hij liet zich vernederen. Hij deed zijn mond niet open. Als een lam werd Hij naar de slacht geleid en als een schaap dat stom is voor haar scheerders, zo deed Hij zijn mond niet open.     
11 Hij is uit de verdrukking en het oordeel weggenomen. Wie van zijn tijdgenoten had gedacht, dat Hij zou worden afgesneden uit het land van de levenden, dat de plaag op Hem zou zijn om de overtreding van mijn volk!       
12 Men had Hem een graf bij de boosdoeners gegeven, maar bij de rijke was Hij in zijn wrede dood, hoewel Hij geen geweld gepleegd had en er geen bedrog in zijn mond geweest was.       
13 Maar het behaagde de HEERE om Hem te verbrijzelen, Hij maakte Hem ziek. Wanneer zijn ziel zich tot schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nakomelingen zien, Hij zal lang leven en het behagen van de HEERE zal door zijn hand voortgang vinden.        14 Om het zwoegen van zijn ziel zal Hij het zien en verzadigd worden. Door zijn kennis zal mijn Dienaar, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.   
15 Daarom zal Ik Hem een deel geven onder de groten en met machtigen zal Hij de buit verdelen, omdat Hij zijn ziel heeft uitgestort in de dood en tot de overtreders gerekend werd, de zonden van velen gedragen heeft en voor de overtreders gebeden heeft.”