Een valse beschuldiging
50
1 “Zo zegt de HEERE: ‘Waar is de scheidbrief van je moeder, waarmee Ik haar heb weggezonden? Of aan wie van mijn schuldeisers heb Ik jullie verkocht? Zie, om jullie ongerechtigheden zijn jullie verkocht en om jullie overtredingen is jullie moeder weggezonden.    2 Waarom kwam Ik en was er niemand, waarom riep Ik en gaf niemand antwoord? Is mijn hand dan tekort om los te kopen, of is er in Mij geen kracht om te verlossen? Zie, door mijn dreigen leg Ik de zee droog, de rivieren verander Ik in een woestijn, zodat haar vissen gaan stinken, omdat er geen water meer is, en zij van dorst sterven.        3 Ik dompel de hemelen in rouw en geef hun een rouwzak als mantel.’ ”     
 
4 “Mijn Heer, de HEERE, heeft Mij een geoefende tong gegeven, zodat Ik wie moe is met een woord kan opbeuren. Hij wekt Mij elke morgen, Hij wekt Mij het oor, opdat Ik als een leerling luister.    5 Mijn Heer, de HEERE, heeft Mij het oor geopend en Ik ben niet weerspannig geweest, Ik ben niet teruggedeinsd.      6 Ik gaf mijn rug aan wie Mij sloegen en mijn wangen aan wie mijn baard uitrukten. Mijn gezicht heb Ik niet verborgen voor smaad en bespuwing.    7 Want mijn Heer, de HEERE, helpt Mij, daarom word Ik niet te schande, daarom heb Ik mijn gezicht als een keisteen gemaakt, want Ik weet, dat Ik niet beschaamd zal worden.    8 Hij die Mij rechtvaardigt, is nabij! Wie zal een rechtsgeding met Mij aangaan? Laten wij dan samen opstaan! Laat wie een rechtszaak tegen Mij heeft, naar Mij toe komen.    9 Zie, mijn Heer, de HEERE, helpt Mij! Wie zal Mij schuldig verklaren? Zie, zij allen zullen als een kleed verslijten, de mot zal hen opvreten.”
 
10 “Wie onder jullie vreest de HEERE, wie luistert naar de stem van zijn Dienaar? Wanneer hij in duisternis wandelt en geen licht heeft, laat hij dan vertrouwen op de Naam van de HEERE en steunen op zijn GOD.    11 Zie, jullie allen steken een vuur aan, jullie omgorden jezelf met brandbare pijlen. Wandel dan maar bij het licht van jullie vuur en bij de vurige pijlen die jullie aangestoken hebben. Dit overkomt jullie door mijn hand, met pijn zullen jullie daar liggen.”