De Dienaar van de HEERE en de blinde dienaar, Israël,
42
1 “Zie, mijn Dienaar, die Ik ondersteun, mijn Uitverkorene, in Wie mijn ziel behagen heeft! Ik heb mijn Geest op Hem gelegd. Hij zal het oordeel naar de volken doen uitgaan.      2 Hij zal niet schreeuwen en zijn stem niet verheffen en zijn stem niet op straat laten horen.    3 Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de flakkerende vlaspit zal Hij niet uitdoven, naar waarheid zal Hij het recht doen uitgaan.    4 Hij zal niet verslappen en niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde gebracht heeft en de eilanden zullen op zijn Wet wachten.”   
 
5 “Zo zegt God, de HEERE, die de hemelen geschapen en ze uitgespannen heeft, die de aarde en wat eraan ontspruit, uitgespreid heeft, die het volk dat daarop woont de adem schenkt en de geest aan hen die op de aarde wandelen:    6 ‘Ik, de HEERE, heb Je geroepen in gerechtigheid en Ik zal Je bij je hand grijpen, Ik zal Je beschermen en Ik zal Je tot een Verbond voor het volk maken, tot een licht voor de volken,    7 om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de gevangenis te leiden en wie in duisternis zitten uit het huis van bewaring. 8 Ik ben de HEERE, dat is mijn Naam, en mijn eer zal Ik aan geen ander geven en mijn lof niet aan afgodsbeelden.      9 Zie, de eerste dingen zijn gekomen en nieuwe dingen verkondig Ik. Voordat zij uitspruiten doe Ik jullie ervan horen.’ ”
 
10 “Zing voor de HEERE een nieuw lied, zijn lof vanaf het einde van de aarde, jullie die de zee bevaren en alles wat daarin is, jullie eilanden en hun bewoners.      11 Laten de woestijn en zijn steden hun stem verheffen, met de dorpen waar Kedar woont. Laten zij die in de rotsen wonen juichen en vreugdekreten slaken vanaf de bergtoppen, 12 laten zij de HEERE eer bewijzen en zijn lof bekendmaken op alle eilanden. 13 De HEERE zal uittrekken als een geweldige held, Hij zal de strijdlust opwekken als een strijdbaar man. Hij zal juichen, Hij zal de strijdkreet aanheffen, Hij zal zijn vijanden overweldigen.”   
 
14 “Ik heb vanouds gezwegen, Ik heb Mij stil gehouden en Mij ingehouden. Ik zal het uitschreeuwen als een vrouw die baart, Ik zal tegelijk verwoesten en verslinden.    15 Ik zal bergen en heuvels woest maken en al hun groene kruid doen verdorren, rivieren zal Ik in eilanden veranderen en meren zal Ik doen opdrogen. 16 Ik zal de blinden leiden langs een weg die zij niet gekend hebben, Ik zal hen paden laten betreden waarvan zij geen weet hebben, Ik zal de duisternis voor hun ogen in licht veranderen en wat krom is recht maken. Deze dingen zal Ik voor hen doen en Ik zal hen niet verlaten.      17 Wie op afgodsbeelden vertrouwen, zullen terugdeinzen en diep beschaamd worden, wie tot gegoten beelden zeggen: ‘Jullie zijn onze goden!’ ”     
 
18 “Hoor, jullie doven! Blinden, kijk en zie.    19 Wie is er blind als mijn dienaar, doof als mijn bode die Ik zend? Wie is blind als de vertrouweling en blind als de dienaar van de HEERE?      20 Jij ziet wel veel dingen, maar je merkt niets op, hij doet de oren wel open, maar toch luistert hij niet.      21 Het was een genoegen voor de HEERE om de Wet groot en heerlijk te maken omwille van zijn gerechtigheid. 22 Maar nu is het een beroofd en uitgeplunderd volk. Zij zijn allemaal in de holen verstrikt geraakt en opgesloten in huizen van bewaring. Zij zijn tot prooi geworden, terwijl er niemand is die redt, zij zijn tot buit geworden, terwijl niemand zegt: ‘Geef terug!’ 23 Wie van jullie heeft hier oor voor? Wie merkt het op en luistert naar wat hierna komt?      24 Wie heeft Jakob als buit en Israël aan rovers prijsgegeven? Is het niet de HEERE, Hij, tegen wie wij gezondigd hebben? Want zij wilden niet in zijn wegen wandelen en niet naar zijn Wet luisteren. 25 Hij heeft de woede van zijn toorn over hem uitgestort en ook oorlogsgeweld. Hij heeft hem rondom in vuur en vlam gezet, maar hij merkt het niet, Hij heeft hem in brand gestoken, maar hij neemt het niet ter harte.”