De onderwerping van Kusj aan de HEERE
18
1 “Wee het land van vleugelgegons, dat aan de overzijde van de rivieren van Kusj ligt,      2 dat haar gezanten overzee zendt, in biezen vaartuigen over het water!
Ga op weg, snelle boden, naar een rijzig en glanzend volk, naar een volk gevreesd vanaf zijn bestaan en voortaan, een volk dat voortdurend commandeert en vertrapt, een volk waarvan het land door rivieren doorsneden wordt.      3 Wanneer men op de bergen de banier opheft, zullen alle burgers van de wereld en alle bewoners van de aarde het zien, en wanneer men op de ramshoorn blaast, zullen jullie het horen!”     
4 “Want zo heeft de HEERE tegen mij gezegd: ‘Ik zal rustig toezien op mijn troon, bij de zinderende hitte, bij het licht van de dag, bij een wolk vol dauw in de hitte van de oogst.’      5 Want vóór de oogst, als de volle bloei voorbij is en de bloesem een rijpende druif wordt, zal Hij de ranken met snoeimessen afsnijden en de takken verwijderen en afkappen.    6 Zij zullen tezamen overgelaten worden voor de roofvogels in de bergen en voor de dieren van de aarde. De roofvogels zullen daarop de zomer doorbrengen en alle dieren op aarde zullen daarop overwinteren.      7 In die tijd zal aan de HEERE van de legermachten een geschenk gebracht worden: een rijzig en glanzend volk - en dat vanuit een volk gevreesd vanaf zijn bestaan en voortaan, een volk dat voortdurend commandeert en vertrapt, waarvan het land door rivieren doorsneden wordt - naar de plaats van de Naam van de HEERE van de legermachten: de berg Sion.”