Hoe is de bruid?
2
1 “Ik ben een herfsttijloze bloem van Saron,
een lelie van de valleien.”     
 
2 “Als een lelie tussen de dorens,
zo is mijn vriendin onder de jonge dochters.”   
 
Hoe is de bruidegom?
3 “Als een appelboom onder de bomen van het woud,
zo is mijn geliefde onder de jongemannen.
Ik verlang er innig naar om in zijn schaduw te zitten,
zijn vrucht is zoet voor mijn gehemelte.   
4 Hij brengt mij het wijnhuis binnen
en zijn banier over mij is liefde.   
 
5 Sterk mij met rozijnenkoeken,
verkwik mij met appels,
want ik ben ziek van liefde.   
 
6 Zijn linkerhand is onder mijn hoofd
en zijn rechterarm omhelst mij.   
 
7 Ik bezweer jullie, dochters van Jeruzalem,
bij de gazellen of bij de hinden van het veld,
dat jullie de liefde niet opwekken of aanwakkeren,
vóórdat het haar behaagt!”   
 
De komst van de bruidegom
8 “De stem van mijn geliefde.
Zie, daar komt hij,
springend over de bergen,
huppelend over de heuvels!   
 
9 Mijn geliefde lijkt op een gazelle
of op een hertenjong.
Zie, hij staat achter onze muur,
hij spiedt door de vensters,
hij werpt een blik door de spijlen.”     
 
De uitnodiging van de bruidegom
10 “Mijn geliefde antwoordt en zegt tegen mij:
‘Sta op, mijn vriendin, mijn allermooiste,
en kom mee!
11 Want zie, de winter is voorbij,
de stortregen is over, hij is weggegaan.   
12 De bloemen laten zich zien op het land,
de zangtijd is aangebroken,
het koeren van de tortelduif is weer in ons land te horen.   
13 De vijgenboom legt zijn jonge vijgjes in de windselen,
de bloeiende wijnstokken geuren.
Sta op, mijn vriendin, mijn allermooiste,
kom!’ ”     
 
De bruidegom dringt aan
14 “Mijn duif is in de schuilplaatsen in de rotsen,
afgedekt door de bergwand.
Laat mij je gezicht zien, laat mij je stem horen,
want je stem is zoet en je gezicht is lieflijk.”     
 
De toewijding van de bruid
15 “Vang voor ons de kleine vossen, de kleine vossen,
die de wijngaarden vernielen,
want onze wijngaarden staan nog in bloei.   
 
16 Mijn geliefde is van mij en ik ben van hem,
die weidt tussen de lelies
17 tot de dag afkoelt
en de schaduwen vluchten.
 
Draai je om, mijn geliefde,
wees als een gazelle
of als een hertenjong
op het gebergte,
doorsneden door valleien.”