6
1 Voor de koorleider. Bij snarenspel. In de bas-octaaf. Een psalm van David.    
 
2 O HEERE, straf mij niet in uw toorn,
bestraf mij niet in uw woede!   
3 Wees mij genadig, o HEERE,
want ik ben verzwakt.
Genees mij, o HEERE,
want mijn beenderen beven.   
4 Ja, mijn ziel beeft heel erg,
en U, o HEERE, tot wanneer?
 
5 Keer terug, o HEERE, bevrijd mijn ziel,
red mij omwille van uw liefdevolle trouw.
6 Want in de dood is er geen herinnering aan U.
Wie zal U danken in het dodenrijk?
7 Ik ben moe van mijn zuchten.
Heel de nacht maak ik mijn bed drijfnat,
mijn slaapbank doorweek ik met mijn tranen.   
8 Mijn oog is dof geworden van verdriet,
het heeft aan kracht verloren
door allen die mij benauwen.   
 
9 Ga weg van mij,
allen die ongerechtigheid doen,
want de HEERE heeft het geluid
van mijn geween gehoord.     
10 De HEERE heeft mijn smeking gehoord,
de HEERE zal mijn gebed aannemen.
11 Al mijn vijanden zullen heel erg
beschaamd en ontzet zijn,
zij zullen terugdeinzen,
in een ogenblik zullen zij beschaamd worden.