Het tweede betoog van Bildad: Het einde van de boosdoener
18
1 Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zei:   
 
2 Hoelang proberen jullie nog een man op zijn woorden te vangen?
Als jullie tot inzicht gekomen zijn, dan zullen wij spreken.   
3 Waarom worden wij als dieren beschouwd,
en zijn wij zo bekrompen in jullie ogen?   
 
4 O jij, man, die zijn ziel in zijn toorn verscheurt!
Zou de aarde om jou verlaten worden,
en een rots om jou van zijn plaats verschoven worden?   
5 Zeker, het licht van de boosdoeners wordt uitgedoofd
en van de boosdoener zal de vlam van zijn vuur niet meer oplichten.
6 Het licht in zijn tent wordt verduisterd,
boven hem wordt zijn lamp uitgedoofd.
7 Zijn krachtige schreden wankelen,
zijn eigen raad doet hem vallen.   
 
8 Want door zijn eigen voeten wordt hij in het net gedreven,
en loopt hij over een vangnet.
9 De valstrik grijpt hem bij de hiel,
de strop overmeestert hem.   
10 Het touw van zijn strik ligt in de aarde verborgen,
zijn val is op het pad.
11 Verschrikkingen jagen hem van alle kanten angst aan,
zij zitten hem op de hielen.     
 
12 Zijn kracht komt in het nauw,
de ondergang staat al naast hem klaar.     
13 Zijn lichaamsdelen worden verteerd,
zijn lichaamsdelen worden door een dodelijke ziekte verteerd.   
14 Dat waarop hij vertrouwde, wordt uit zijn tent weggerukt.
Zij doet hem voortschrijden naar de koning van de verschrikkingen.     
15 Mensen die niet de zijnen zijn, wonen in zijn tent,
zwavel wordt over zijn woning uitgestrooid.
 
16 Onder hem verdorren zijn wortels,
van boven worden zijn takken afgesneden.   
17 De herinnering aan hem zal van de aarde verdwijnen,
hij zal geen naam meer hebben op de straten.     
18 Men zal hem uit het licht wegstoten, de duisternis in,
men zal hem uit de wereld wegjagen.
19 Hij zal geen nakomeling of afstammeling hebben onder zijn volk,
er zal niemand in zijn woningen in leven blijven.     
 
20 Door zijn dag zullen zij die in het westen wonen geschokt zijn,
die in het oosten wonen zullen door schrik overvallen worden.
21 Zeker, zo gaat het met de woningen van wie onrecht doen,
dit is de plaats van wie God niet kennen.