Israël en de inwoners van Kanaän
7
1 “Wanneer de HEERE, je GOD, je gebracht heeft in het land, waar je naartoe gaat om het als erfdeel in bezit te nemen en Hij vele volken voor je uit verdreven heeft: de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten, de Jebusieten, zeven volken die groter en machtiger zijn dan jij,      2 en de HEERE, je GOD, hen aan je overgeleverd heeft en jij hen verslagen hebt, dan moet je hen volledig ter vernietiging afzonderen. Je mag geen verbond met hen sluiten en geen genade aan hen bewijzen.      3 Je mag ook geen huwelijksbanden met hen aangaan. Je mag je dochter niet aan zijn zoon ten huwelijk geven en zijn dochter niet voor je zoon tot vrouw nemen,    4 want dit zou ertoe leiden dat jouw zonen zich van Mij zouden afkeren en zij andere goden zouden gaan dienen en zo zou de toorn van de HEERE tegen jullie ontbranden en jullie al gauw vernietigen.    5 Jullie moeten echter zo met hen handelen: hun altaren zullen jullie omverhalen, hun gewijde zuilen afbreken, hun geluksgodinnen omhakken en hun gesneden beelden met vuur verbranden.      6 Want je bent een heilig volk voor de HEERE, je GOD. De HEERE, je GOD, heeft je uitgekozen om voor Hem een kostbaar eigen volk te zijn boven alle volken op aarde.      7 De HEERE is geen liefdesband met jullie aangegaan en Hij heeft jullie niet uitgekozen, omdat jullie talrijker waren dan alle andere volken, want jullie waren het kleinste van alle volken, 8 maar het was de liefde van de HEERE voor jullie en zijn waakzaamheid over de eed die Hij jullie vaderen gezworen had, waardoor de HEERE jullie met sterke hand uitgeleid heeft en je verlost heeft uit het huis van de slavernij, uit de hand van de farao, de koning van Egypte.      9 Weet dan dat de HEERE, je GOD, GOD is, de trouwe God die Zich houdt aan het Verbond en de liefdevolle trouw voor wie Hem liefhebben en Zich aan zijn geboden houden, tot in de duizendste generatie,      10 maar wie Hem openlijk haten, zal Hij dat vergelden door hen te vernietigen. Hij zal niet aarzelen om wie Hem openlijk haat, te straffen.     
11 Houd je dan aan de geboden, de wetsvoorschriften en de rechtsverordeningen, die ik je vandaag opdraag om die na te leven.”  
12 “Wanneer jullie naar deze rechtsverordeningen luisteren en jullie je er aan houden en ze naleven, zal de HEERE, je GOD, Zich voor jou aan het Verbond en de liefdevolle trouw houden die Hij je vaderen gezworen heeft.      13 Hij zal je liefhebben en je zegenen en je vermeerderen. Hij zal de vrucht van je schoot zegenen en de vrucht van je land, je koren, je nieuwe wijn, je verse olie, de worp van je koeien en de kostelijke lammetjes van je schapen en geiten, in het land waarvan Hij je vaderen gezworen heeft dat Hij het aan jou zou geven.    14 Gezegend ben je boven alle volken! Geen man of vrouw zal onvruchtbaar bij je zijn en ook geen mannetje of vrouwtje onder je vee.    15 De HEERE zal alle ziekte van je afwenden en je niet treffen met alle vreselijke kwalen die je in Egypte hebt leren kennen, maar Hij zal die doen komen over allen die je haten.    16 Je zult alle volken verteren, die de HEERE, je GOD, je geven zal. Je zult geen medelijden met hen hebben en hun goden zul je niet dienen, want dat zal een valstrik voor je worden.    17 Als je in je hart zou zeggen: Deze volken zijn groter dan ik, hoe zou ik hen ooit hun erfdeel kunnen afnemen?, 18 wees dan niet bang voor hen. Denk vooral aan wat de HEERE, je GOD, met de farao en met alle Egyptenaren heeft gedaan, 19 aan de grote beproevingen die je met je eigen ogen gezien hebt en aan de tekenen, de wonderen, de sterke hand en de uitgestrekte arm waarmee de HEERE, je GOD, je heeft uitgeleid. Zo zal de HEERE, je GOD, doen met alle volken waarvoor je bang bent.      20 De HEERE, je GOD, zal zelfs horzels onder hen zenden, totdat zij die overgebleven zijn en zich voor jou verstopt hebben, omgekomen zijn.      21 Wees niet bang voor hen, want de HEERE, je GOD, is in je midden, een groot en ontzagwekkend God.    22 De HEERE, je GOD, zal deze volken geleidelijk voor je uit verdrijven. Je mag hen niet al te snel uitroeien, anders zouden de wilde dieren in het veld je teveel worden.    23 De HEERE, je GOD, zal hen aan je overleveren en Hij zal hen in grote verwarring brengen totdat zij vernietigd zijn.    24 Hun koningen zal Hij je in handen geven en je zult hun naam van onder de hemel doen verdwijnen. Geen man zal tegenover je stand kunnen houden, totdat je hen uitgeroeid hebt.    25 De beelden van hun goden zullen jullie met vuur verbranden. Het zilver en goud dat eraan zit, zul je niet begeren of voor jezelf meenemen, zodat je er niet in verstrikt raakt, want een afgodsbeeld is een gruwel voor de HEERE, je GOD.    26 Een dergelijke gruwel mag je niet in je huis brengen, anders zul jij ook, net zoals dat afgodsbeeld, voor vernietiging afgezonderd worden. Je zult er een diepe afschuw van hebben en er vreselijk van gruwen, want het is bestemd om vernietigd te worden.