6
1 De HEERE sprak tot Mozes en zei:
2 “Beveel Aäron en zijn zonen en zeg: ‘Dit is de wet voor het brandoffer. Het brandoffer moet de hele nacht door op het brandhout op het altaar blijven branden tot aan de morgen en het vuur van het altaar moet daarop blijven branden.    3 De priester zal zijn linnen kleed aandoen en de linnen onderbroek over zijn lichaam aantrekken en de verbrande vetresten van het brandoffer dat op het altaar door het vuur verteerd is, wegnemen en die naast het altaar leggen.    4 Dan zal hij zijn kleren uittrekken en andere kleren aandoen en hij zal de verbrande vetresten buiten het kamp naar een reine plaats brengen. 5 Het vuur op het altaar moet daarop blijven branden, het mag niet uitgaan. De priester zal iedere morgen het hout daarop aansteken en het brandoffer er ordelijk opleggen en het vet van de vredeoffers daar bovenop in rook doen opgaan.    6 Het vuur op het altaar moet voortdurend blijven branden, het mag niet uitgaan.’ ”
 
7 “Dit is de wet voor het spijsoffer. De zonen van Aäron zullen het voor het aangezicht van de HEERE brengen, vóór het altaar.      8 Hij zal een handvol van het fijne meel van het spijsoffer afnemen met iets van de olie en alle wierook erbij die op het spijsoffer ligt. Hij zal het op het altaar in rook doen opgaan, het is een aangename geur, een gedenkoffer ervan voor de HEERE.    9 Wat ervan overblijft, zullen Aäron en zijn zonen eten. Het moet ongezuurd worden gegeten op de heilige plaats. Ze zullen het eten in de voorhof van de Tent van de Ontmoeting. 10 Het mag niet met zuurdeeg gebakken worden. Het is hun deel dat Ik hun gegeven heb van mijn vuuroffers. Het is allerheiligst net als het zondoffer en het schuldoffer. 11 Allen die van het mannelijk geslacht zijn onder de zonen van Aäron zullen het eten. Het is een eeuwig wetsvoorschrift voor al jullie generaties met betrekking tot de vuuroffers van de HEERE. Ieder die het aanraakt, zal geheiligd worden.”     
 
12 De HEERE sprak tot Mozes en zei:
13 “Dit is de offergave van Aäron en zijn zonen waarmee zij tot de HEERE zullen naderen op de dag dat hij zal worden gezalfd: een tiende van een efa fijn meel als een voortdurend spijsoffer, de ene helft ervan in de morgen en de andere helft ervan in de avond.    14 Op een bakplaat zul je dit met olijfolie klaarmaken en je moet het gemengd als offergave aanbieden. De brokkelige stukken van het spijsoffer zul je als een aangename geur aan de HEERE brengen. 15 De priester die uit zijn zonen in zijn plaats de gezalfde zal worden, zal het klaarmaken. Het is een eeuwig wetsvoorschrift. Het zal in zijn geheel voor de HEERE in rook opgaan. 16 Ieder spijsoffer van de priester moet volledig zijn. Men mag er niet van eten.”   
 
17 De HEERE sprak tot Mozes en zei:
18 “Spreek tot Aäron en zijn zonen en zeg: ‘Dit is de wet voor het zondoffer: op de plaats, waar het brandoffer geslacht wordt, moet het zondoffer voor het aangezicht van de HEERE geslacht worden. Het is allerheiligst. 19 De priester, die het als zondoffer brengt, zal het eten. Het moet gegeten worden op een heilige plaats in de voorhof van de Tent van de Ontmoeting.      20 Ieder die het vlees ervan aanraakt, zal erdoor geheiligd worden. Als er wat van het bloed op een kledingstuk spat, moet je dat waarop het gespat heeft, op een heilige plaats wassen.    21 Het vat van aardewerk waarin het gekookt werd, moet gebroken worden, maar als het in een koperen vat gekookt werd, dan zal het vat geschuurd en met water afgespoeld worden. 22 Al wat mannelijk is onder de priesters zal ervan eten. Het is allerheiligst. 23 Maar geen enkel zondoffer waarvan het bloed in de Tent van de Ontmoeting wordt gebracht om in het Heiligdom verzoening te doen, mag gegeten worden. Het zal met vuur worden verbrand.’ ”