Aramees of Grieks? 

De oorspronkelijke taal van het Nieuwe Testament  

Een uitgebreide beschouwing - EBV-S


Dit artikel is nog in ontwikkeling, maar omdat het onderwerp erg belangrijk is voor de EBV en omdat lezers hebben aangegeven hierover meer informatie op prijs te stellen,  geven wij het nu toch mee in de begeleidenden artikelen bij de EBV-S(tudie). Wij hopen dit artikel verder uit te werken bij volgende edities, updates van de EBV-S(tudie). 


Inleidende opmerkingen

Allereerste benadrukken wij nogmaals dat zowel Aramese als de Griekse tekst ons het Evangelie van Jezus Christus in zeer, zeer hoge mate eensluidend bekendmaken tot redding van zondaren en tot onderwijs van zijn Gemeente, dat is zijn Lichaam. 

Het gaat in het volgende dus om vragen die voor de meeste gelovigen van geen of van heel weinig belang zijn, maar voor christenen die een onderzoekende geest hebben die gepaard gaat met een gelovig hart kan het nadenken over deze vragen verdiepend werken en de kennis en het begrip van de Bijbeltekst verdiepen.

Dit gezegd hebbende gaan de door naar de ‘hamvraag’ van dit artikel nl. deze: Waarom zou de Aramese tekst van het Nieuwe Testament van de Peshitta wel eens de oorspronkelijke tekst kunnen zijn en de Griekse tekst dus niet of in veel beperktere mate dan gedacht?
De volgende redenen willen als hulp voor de lezer direct naar voren brengen zodat hij zich een beeld kan vormen de kwesties waar het over zal gaan in dit uitgebreide artikel.

Deze redenen willen wij noemen en wij willen ze ook wat uitdagend formuleren, om te laten zien dat de Aramese Peshitta een zeer speciaal karakter heeft en beslist niet aan de kant gezet kan worden als een vertaling van het Griekse NT, wat velen aannemen, vaak zonder werkelijk te weten waarover men het heeft.  Er is heel wat studie voor nodig om enige inzicht te krijgen in wat er aan de hand is.


De redenen:

1. Het Nieuwe Testament van de Aramese Peshitta is het enige NT in de wereld waarin de naam van JaHWeH - de HEERE, in het Engelse ‘the LORD’, in het Grieks ‘kurios’ -  die beschouwd wordt als de persoonlijke en heilige Naam van de God van Israël, gelijk is aan dezelfde Naam in het OT, nl. MAR-JA, waarbij ‘MAR’ ‘heer’ betekent en ‘JA’ staat als een verkorte naam van JaHWeH, net als het Hebreeuwse ‘JAH’ of ‘YAH’.  In het Nederlandse Nieuwe Testament lezen wij gebruikelijk ‘de Heer’ of  ‘de Heere’, maar het OT-ische ‘HEERE’ nooit tegenkomen, eenvoudigweg omdat er in het Nederlands, nnet als in ALLE andere talen geen equivalent is aan deze Hebreeuws/Aramese vormgeving van de Naam van God. Wie niet begrijpt hoe bijzonder dit kenmerk is, doet er goed aan meer onderzoek te doen naar deze kwestie, want het is van zeer, zeer groot belang. niet voor het dagelijkse geloofsleven, maar wel voor ons begrip van de heiligheid van het Woord van God en de heiligheid van de Naam.  De aanwezigheid van deze Naam in het NT van de Aramese Peshitta geeft deze tekst ook een unieke verbondenheid met de tekkst van het Oude Testament, zoals geen enkel ander Nieuwe Testament die kent.

2.  Het Nieuwe Testament van de Aramese Peshitta is - heel anders dan het Griekse Nieuwe Testament dat een buitengewoon zorgvuldige constructie is van tal van afzonderlijke manuscripten - sinds de 5e eeuw n. Chr. een volkomen stabiele tekst in een mate zoals daar ook sprake van is met betrekking tot het Oude Testament. 


3.  Het Griekse Nieuwe Testament spreekt nooit van ‘Aramees’ of van ‘Arameeër’. Dit is historisch gezien beslist een onmogelijkheid, terwijl het Nieuwe Testament van de Peshitta juist wel van deze beide spreekt, zo zelfs, dat Titus niet als Griek wordt aangeduid, maar als Arameeër, en de vader van Timoteüs ook als een Arameeër en niet als Griek. Hiermee komt het Griekse NT zoals ons bekend, onder de verdenking te staan dat de ‘Arameeër’ en het ‘Aramees’ bewust uit de tekst van de het Griekse NT zijn verwijderd. En dan komt de vraag meteen: Kan zoiets waar zijn?

Een paar opmerkingen willen wij maken in verband met deze vraagstelling:


a.  Jezus Christus is het Levende Woord van GOD. In Hebreeën 1:3 staat van Hem geschreven:

“Hij is de afstraling van zijn heerlijkheid en het beeld van Hemzelf en Hij draagt alle dingen door de kracht van zijn Woord. In zijn Wezen heeft Hij de reiniging van onze zonden bewerkt, en Hij is gaan zitten aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge. ”

Zijn Goddelijke en tegelijk menselijke wezen, God en Mens in Eén in Jezus Christus, is onaantastbaar in de hemelen gezeteen aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge, en voor wie tot geloof komt in Hem, het zij door het Griekse Nieuwe Testament, het zij door het Aramese Nieuwe Testament, geldt dat hij of zij is wedergeboren en een nieuwe schepping is geworden en deel heeft gekregen aan het eeuwige leven in Jezus Christus en niet in het oordeel zal komen want hij/zij is overgegaan van de dood naar het leven (‹2 Kor. 5:17, Jh. 5:24›).


b. het Woord van God is weliswaar door mensen gesproken en geschreven, maar dat zijn niet mensen zoals ‘jan en alleman’, maar wij lezen in 1 Pt. 1:16-21:

“Want wij zijn geen vernuftig uitgedachte verzinsels nagevolgd, toen wij jullie de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben bekendgemaakt, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit. Want Hij heeft van GOD de Vader eer en heerlijkheid ontvangen, toen deze stem tot Hem sprak vanuit de heerlijkheid die overeenstemt met zijn grote majesteit: “Dit is mijn geliefde Zoon in wie Ik Mij verblijd!” Ook wij hebben deze stem, die vanuit de hemel tot Hem sprak, gehoord toen wij met Hem op de heilige berg waren. Wij hebben ook het ware profetische woord (en) jullie doen er goed aan om daarop te letten als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de zon opgaat in jullie harten. Jullie moeten vooral weten, dat geen enkele profetie losgemaakt kan worden van het geschrift ervan. Want van eeuwigheid af is profetie nooit voortgekomen uit de wil van een mens, maar doordat heilige mannen van GOD door de heilige Geest gedreven spraken. “

Wat die mannen spraken hebben zij ook vaak zelf opgeschreven. De Tenach die hoofdzakelijk in het Hebreeuws is opgeschreven, en voor kleinere delen in het Aramees m.n. in Ezra en Daniël, is uiterst betrouwbaar. Theoretisch zijn er mogelijk wel enkele duizende kleine verschilletjes, maar het is zoals een Joodse geleerde die intensief betrokken is bij het onderzoek en nagaan van al die kleine verschilletjes in de Tenach, zei, dat dat heel wat lijkt, maar dat die paar duizend kleine verschilletjes inhoudelijk bijna niets voorstellen en de tekst dus door al die eeuwen heen zeer goed is overgedragen.

Ditzelfde geldt voor het Nieuwe Testament van de Aramese Peshitta. Behoudens een zeer gering aantal kleine verschillen tussen de tekst van de Westerse Peshitta en de Oosterse Peshitta, laten wij zeggen tussen de 10 à 20 verschillen, is de tekst van beide gelijk en sinds de 5e eeuw ongewijzigd. De vermoedens zijn dat de tekst teruggaan naar de 1e eeuw, zoals men dat ook vermoedt voor de Griekse tekst. 


c. de betrouwbaarheid van het Griekse Nieuwe Testament is ook zeer hoog, zodat voor 99% van de tekst van het Griekse en van het Aramese NT geldt dat zij zeer, zeer dicht bij elkaar liggen, maar er zijn een beperkt aantal verschillen die opvallen en vragen oproepen over wat de juiste lezing is., omdat er toch wel een duidelijke inhoudelijk verschil is. Maar de kwestie van de afwezigheid van de Arameeër en het Aramees in het Griekse Nieuwe Testament blijft verdacht. 

Toch moeten wij vaststellen, dat hoewel God zijn Woord beschermt, het blijkbaar niet onmogelijk is dat er ...

- soms defecte teksten zijn, zoals men dat noemt, ook in het Hebreeuwse Oude Testament, de Tenach.

- soms door menselijk handelen (‹slordigheid of opzet›) belangrijke manuscripten of delen van belangrijke mansucripten, plotseling verdwenen zijn of bijna verdwenen zijn. Denk aan de Aleppo Codex, die aanvankelijk volledig was, maar later deels zoek raakte, en aan de vondst van de Sinaï Codex, die bijna was weggegooid door menselijke onachtzaamheid, hoewel de meningen over deze kwestie verschillen. 

- soms door vertaalproblemen of -keuzes onbedoeld afwijkingen ontstaan van de oorspronkelijke tekst.

- soms komt het ook voor dat er bij de vertaling van de tekst min of meer opzettelijk een woord of een tekst wordt verdraaid, soms tegen beter weten in. 

- wat betreft het Griekse NT is de verdenking dat de Arameeër en het Aramees uit de tekst verwijderd zijn beslist een reeële mogelijkheid want de conflicten tussen de Westerse en de Oosterse christenheid in de 4e/5e eeuw hebben geleid tot oorlog en strijd. En als het zo grimmig toegaat, dan is de voornoemde aanpassing een voorstelbare handelwijze van vleselijke christenen, die politiek verwarren met het leven van de Gemeente van Jezus Christus. Toch geldt ook hier dat God onder de Oosterse christenheid de Peshitta heeft gegeven die dit o.i. corrigeert. Zeer bijzonder is ook hoe goed de talloze kleine en grote manuscripten van de het Griekse Nieuwe Testament zijn bewaard.

Kortom: ondanks de voornoemde tekortkomingen, kan toch gesteld worden dat de Bijbel het geschreven Woord van God is, dat weliswaar - door zijn materiële aardse vormgeving en omgeving - niet geheel onaangetast is, maar anderzijds - voor wie de moeite neemt om het te onderzoeken, zo’n wonderlijke en gedetailleerde betrouwbaarheid weet te bieden aan de lezer en de onderzoeker dat die naar waarheid moeilijk anders kan concluderen dat dit het onfeilbare Woord van God is, en dat waar sprake is van enig feilen, dit feilen niet zijn oorzaak heeft in  het Goddelijke karakter van dit Woord, maar in de menselijke tekortkomingen en fouten bij de overdracht ervan. Daarbij moet echter worden dat deze tekortkomingen veelal te traceren zijn en dus ‘ontmaskerd’ kunnen worden.



Inleiding


In het algemeen wordt aangenomen dat het Grieks de grondtaal is van het Nieuwe Testament, terwijl het Hebreeuws en Aramees (m.n. grote delen van de boeken Ezra en Daniël) als de grondtalen van het Oude Testament worden beschouwd. 

Dat Aramees mogelijk de grondtaal zou kunnen zijn van het Nieuwe Testament, is niet alleen niet zo bekend, maar de gedachte roept ook veel weerstand op. In zekere zin is de kwestie ook niet zo belangrijk, omdat het Griekse en Aramese Nieuwe Testament in zeer hoge mate overeenstemmen, net zoals Bijbels in verschillende talen dat ook doen, want zij zijn allemaal vertaald vanuit dezelfde Hebreeuwse en Aramese grondtekst van het Oude Testament en vanuit de tekst van het Griekse Nieuwe Testament.  Maar als er verschillen opduiken dan kan het toch de vraag worden: Wat is de juiste tekst, wat is de grondtekst van het Nieuwe Testament? Het gaat daarbij om betrekkelijk kleine verschillen, die de boodschap van het Evangelie op geen enkele manier aantasten. Maar een Bijbelonderzoeker wil zo mogelijk alles weten en in dat geval komt het er wel op aan en kan het ook bijzonder interessant zijn, maar ook moeilijk om de verschillende inzichten eerlijk te onderzoeken.

Is de Griekse grondtekst - die door een veelheid van manuscripten door de eeuwen heen met zeer grote precisie bewaard is gebleven en van generatie op generatie ons is overgeleverd - het origineel, ook al zijn er veel detailverschillen in diverse manuscripten en ook al komt een heel enkele keer een hele passage (b.v. die over de overspelige vrouw in Johannes 8) in het ene Griekse manuscript wel en in het andere niet voor?

Of is de tekst van de zgn. Aramese Peshitta de grondtekst? Immers de Peshitta (dat is ‘de eenvoudige’, de naam voor de Aramese Bijbel, zowel het Oude als het Nieuwe Testament - de ‘mappaqtâ pšîṭtâ’: ܡܦܩܬܐ ܦܫܝܛܬܐ, letterlijk ‘eenvoudige versie’. Het Oude Testament van de Peshitta laten wij hier buiten beschouwing 1), heeft al sinds het begin van de 5e eeuw een aantoonbaar stabiele tekst van het Nieuwe Testament, met vrijwel geen verschillen tussen de manuscripten behalve in 11 verzen (nl. in Mt. 6:32; 21:4; Mk. 14:31; Jh. 16:27; Hd. 20:28; Rm. 8:39; 2 Th. 3:6; 2 Th. 3:18; 2 Tm. 4:22; Heb. 2:9; Heb. 2:16), waarin er kleine verschillen zijn tussen de Westerse en de Oosterse Peshitta. De Aramese Peshitta heeft echter 22 boeken en niet 27 boeken zoals het Griekse Nieuwe Testament. Wezenlijk is dit onderscheid terug te voeren op het concilie van Efeze in 431 v. Chr., waarop de oosterse flank van de Syrische kerk zich afscheidde door vast te houden aan de leer van de Nestorianen). In de Peshitta ontbrak echter het boek Openbaring, en ook 2 Petrus, 2 en 3 Johannes en Judas. Bovendien ontbrak de passage van de overspelige vrouw: Johannes 7:53-8:11. Het ontbreken van de vijf boeken is hoogstwaarschijnlijk gekomen doordat er in de 3e eeuw nog twijfel was over de vraag of Openbaring en enkele van vier genoemde brieven wel tot de canon behoorden, een kwestie die zich voortsleepte tot op het concilie van Efeze, toen er een scheiding ontstond tussen de Westerse en de Oosterse Kerk, en de Oosterse Kerk daardoor ‘eindigde’ met 22 boeken in haar canon, want over de andere 5 was op het moment van de scheiding tussen Oost en West nog niet besloten of ze wel bij de canon van het NT hoorden. De Westerse Kerk verklaarde de 5 boeken later canoniek. Daarom hebben vrijwel alle Bijbels een NT met 27 boeken, omdat het Bijbelvertaalwerk gewoonlijk op de Griekse Tekst is gebaseerd. Alleen de Armeense, Georgische, Arabische en Perzische Bijbelvertalingen zouden in meerdere of mindere mate beïnvloed zijn door de tekst van de  Aramese Peshitta. 


Opmerking: de tweede Johannesbrief ontbrak eeuwenlang aan de Aramese Peshitta en nog steeds worden de volgende vijf boeken door de Oosterse flank van de Kerk van het Oosten officieel niet als canoniek beschouwd: 2 Petrus, 2 en 3 Johannes, Judas en Openbaring. Zij zijn geen erkend onderdeel van de Oosterse Peshitta. De 5 boeken komen echter wel voor in bepaalde gedrukte uitgaven van het NT van de Oosterse Peshitta, waar ze dan ingevoegd worden met een woord ten geleide.

–Wat betreft de Westerse Peshitta is het van belang te weten dat het boek Openbaring in het Aramees pas in de 19e eeuw is gevonden in manuscripten die naar men meent tot stand gekomen zijn in de 8e of 9e eeuw na Christus en die uitvoerig bestudeerd zijn door William Gwynn, en vervolgens met een reconstructie van de 4 kleine brieven aan het begin van de 20e eeuw zijn toegevoegd aan de uitgave van het NT van de Peshitta door de BFBS (‹British Foreign Bible Society›). 


De Encyclopaedia Britannica weet te melden dat de naam ‘Peshitta’ voor het eerst in de 9e eeuw door Moses bar Kepha gebruikt werd om duidelijk te maken (net als dat gold voor de naam van de Latijnse ‘Vulgata’) dat deze tekst algemeen gebruikt werd. De naam zou ook in omloop zijn gekomen om deze Aramese uitgave van het Nieuwe Testament te onderscheiden van de meer complexe Syro-Hexaplar versie in het Aramees.

De Peshitta is door de eeuwen heen de standaard Bijbel geweest voor de Oosterse kerk en ze wordt tot op de  dag van vandaag gebruikt in de Syrische kerken: (1) de Maronitische kerk, (2) de Chaldees-Katholieke Kerk, (3) de Syrisch-Katholieke Kerk, (4) de Syrisch-Orthodoxe kerk, (5) de Syrisch-Katholieke Malankara Kerk (Kerala, India), (6) de Assyrische kerk van het Oosten en (7) de Jakobitische Syrisch-Katholieke Malabar Kerk (India). De Westerse Peshitta werd meer gebruikt in de westwaarts gelegen Syrisch-Aramese gebieden en de Oosterse Peshitta meer in de oostwaarts gelegen gebieden van Syrië en Irak.  

Het Oude Testament van de Peshitta wordt niet geacht de grondtekst van het Oude Testament te zijn, maar een vertaling van de Hebreeuwse Tenach (‹vergelijkbaar met de Griekse Septuaginta maar in het algemeen dichter bij de Hebreeuwse tekst dan de Spetugainta, LXX›), maar het Nieuwe Testament van de Peshitta wordt daarentegen door de Oosterse Kerk wel als de door God gegeven grondtekst van het Nieuwe Testament beschouwd. 

Zoals hiervoor gezegd, scheidden de Nestorianen zich af op het concilie van Efeze in 431 n. Chr. Daarmee stond de ‘canon’, de lijst van boeken die men beschouwde als behorend bij de Heilige Schrift, voor de kerk van het Oosten vast en dat betekende dat de Oosterse Peshitta 22 boeken bleef bevatten. Het is opvallend dat juist deze 22 boeken door Johannes Chrystosomus (347-407) worden genoemd en door Theodoretus (393-466) van de school van Antiochië, waaruit wij kunnen opmaken dat die 22 boeken voorafgaand aan het concilie van Efeze als canoniek werden beschouwd. 

De Peshitta (OT en NT) bleef echter ook bij de niet-Nestorianen in sommige gebieden van Syrië in gebruik en omdat de Aramese kerk in die gebieden trouw bleef aan de beslissingen van het concilie van Efeze en het daaropvolgende concilie van Chalcedon aan de Bosporus, kreeg de geschiedenis van deze Westerse Peshitta een enigszins eigen verloop wat betreft de ontbrekende vijf  boeken van het Nieuwe Testament.   

Voor een goed begrip van de betekenis van de Peshitta en van zijn positie is het echter belangrijk ons te realiseren dat er buiten de Peshitta om, ook andere, maar slechts gedeeltelijke en bewerkte uitgaven zijn van het Nieuwe Testament in het Aramees, die ook al in de 3e tot 7e eeuw n. Chr. beschikbaar waren, elk met zijn eigen oorsprong en geschiedenis. Dit is een belangrijk onderwerp, maar voordat wij daarop ingaan is het van belang om ons eerst een beeld te vormen van de rol en positie van het Aramees in het Midden-Oosten, in het bijzonder ten tijde van Jezus Christus, en vervolgens ook op de rol van het Aramees en Grieks bij de overdracht van het Evangelie van Jezus Christus in de eerste eeuwen. 


I. De rol en positie van het Aramees in het Midden-Oosten


Na de zondvloed was er één volk en één taal (Gen. 11:1, 6). 

Bij de torenbouw van Babel werd de spraak van de mensen verdeeld en ontstonden de talen. Het kan zijn dat het Hebreeuws een voortzetting was van de oorspronkelijke taal van voor de zondvloed, zodat de mogelijk op kleitabletten geschreven teksten van Gen. 1 t/m 9 voor Mozes nog begrijpelijk waren bij het samenstellen van de Vijf Boeken van de Torah. De meningen hierover verschillen. Het kan ook zijn dat er een sterke mondelinge traditie was, want voor de  zondvloed leefden de mensen heel erg lang. De natuurlijke kracht en gaven van de mens in die tijd overtroffen die van de mensen na de zondvloed. Een mondelinge overlevering kon door de zondvloed heen standhouden als er geen ‘schriftelijke’ overdracht zou zijn geweest, want het gaat in wezen slechts om de negen eerste hoofdstukken van de Bijbel. 

Na de zondvloed m.n. na de spraakverwarring zou deze dan betrouwbaar op schrift zijn gesteld door de gelovige nakomelingen van Noach, en vervolgens ook door de volkeren van de wereld in hun eigen talen, maar elk maakt er een  eigen versie van, want er was vijandschap ontstaan: (‹a›) al voor de zondvloed tussen de gelovige en niet-gelovige nakomelingen van Adam en Eva, en (‹b›) na de zondvloed ook tussen de volken onderling die elk hun eigen taal gekregen hadden. God had het menselijk geslacht niet versplinterd, zodat ieder afzonderlijk mens een eigen taal had, maar God heeft elk volk een eigen taal gegeven, zodat de familieband intact bleef. De juiste versie van de geschiedenis van de vloed en alles daarvoor werd door de gelovigen van die tijd betrouwbaar bewaard en ging zo met Abraham mee. 

Abraham was afkomstig uit Ur van de Chaldeeën. De Chaldeeën worden in het Bijbelse Hebreeuws ‘kasdiem’ (כשדים), genoemd, in het Aramees ‘Kaldo’ (ܟܠܕܘ). Het Chaldees is een variant van het Aramees.  

Flavius Josephus meende dat de Chaldeeën van Arfachsad afstamden. In zijn boek ‘Antiquities of the Jews’ (boek 1, sectie 143) schrijft hij: “Arfachsad gaf de Arfachsadieten, die nu Chaldeeën genoemd worden, hun naam.”  De zonen van Sem, de zoon van Noach, waren Elam, Assur, Arfachsad, Lud en Aram. Arfachsad en Aram waren dus broers. Arfachsad verwekte Selah en Selah verwekte Heber, Heber Peleg, Peleg Rehu, Rehu Serug, Serug Nahor, Nahor Terach, Terach Abraham.

Abraham wordt Hebreeër genoemd in Gen. 14:13 en hij blijkt in dat vers onder de Amorieten in het land Kanaän te wonen. Het kan zijn dat de aanduiding Hebreeër verband houdt met de naam Heber in de lijn van afstamming. Heber leefde nog voordat de aarde verdeeld werd. In de dagen van Peleg werd de aarde verdeeld, waarbij wij denken aan enorme geologische en geografische veranderingen die tot het ontstaan van verschillende werelddelen en tussenliggende zeeën leidde (‹zie Gen. 10, 11›). 

Rebekka, de vrouw van Izak, was de dochter van Betuël, de Arameeër, en de zus van Laban, de Arameeër. Zij trouwde met Izak.  Uit dit alles kunnen wij afleiden dat Aramees en Hebreeuws, hoewel verschillende talen, toch in hoge mate verwant geweest moeten zijn, misschien nog wel meer dan nu. Tenslotte sprak de Hebreeër Izak toch dagelijks met zijn Aramese vrouw Rebekka, naar wij mogen aannemen.  

In Deuteronomium 26:5 lezen wij over Jakob als een tot de ondergang gedoemde Arameeër die afdaalde naar Egypte waar hij uitgroeide tot een groot en talrijk volk.

In Gen. 40:15 lezen wij dat Jozef zegt dat hij ontvoerd werd uit het land van de Hebreeën, d.w.z. uit het land Kanaän want dat had God bestemd voor de nakomelingen van Abraham.

De Israëlieten leefden waarschijnlijk behoorlijk gescheiden van de Egyptenaren in het land Gosen.  Zo kon hun eigen taal in stand blijven en verder ontwikkelen en in die taal zou Mozes de Wet opschrijven met inbegrip van het boek Genesis, d.w.z. heel de geschiedenis van de schepping tot op de aankomst in Egypte. Dat de Israëlieten later slaven in Egypte werden, zal eraan bijgedragen hebben dat zij aan hun eigen taal vasthielden om zich zo te verzetten tegen hun heersers en tegen de Egyptische taal. 

Die taal, het Hebreeuws, namen ze bij de Uittocht mee, en in die taal werd de Wet met inbegrip van het boek Genesis opgeschreven, en die Wet en die taal werden de taal en de Wet van het volk Israël dat ging wonen in het land Kanaän en dat daar het Koninkrijk oprichtte. 

Na de koningen Saul, David en Salomo kwam er een splitsing in een noordelijke tienstammenrijk en een zuidelijk tweestammenrijk. Het noordelijke 10-stammen Rijk van Israël werd rond 740-730 v. Chr. door Aram en later rond 720 v. Chr. door Assyrië afgevoerd in ballingschap en zo kwam het volk weer terug in het land waar Rebekka vandaan kwam en waar Heber vandaan kwam. Het zuidelijke tweestammenrijk Juda werd een eeuw later in ballingschap afgevoerd naar Babel. Aramees was inmiddels de officiële taal geworden van dit grote rijk en alle Joden in de ballingschap kwamen dus met deze taal in aanraking en begonnen geleidelijk aan Aramees te spreken en te lezen, want hier woonden zij niet meer apart zoals in Egypte, maar gingen zij goeddeels op in de Arameessprekende samenleving. De Joodse elite, zoals Daniël en zijn vrienden, leerde Aramees, en geleidelijk begon het volk natuurlijk ook meer thuis te raken in de taal van het land waarin zij leefden. De beide talen waren en zijn bovendien aan elkaar verwant (‹misschien zoals Duits en Nederlands veel gemeenschappelijk hebben›), heel anders dan in Egypte. Maar volksonderwijs bestond er niet, dus verliep het leerproces geleidelijk, maar wel gestaag.  

De behoefte ontstond om de Wet en de Profeten in het Aramees door te geven aan de volgende generaties, die steeds minder thuis waren in het Hebreeuws dat op den duur alleen nog door de priesters en rabbijnen, d.w.z. de godsdienstige leiders onder het volk, werd beheerst. Zo ontstonden de Aramese Targums van de verschillende bijbelboeken, die een sterk uitleggend karakter hadden. Het waren geen letterlijke vertalingen. 

Geleidelijk aan zou deze Aramees sprekende Joodse gemeenschap zich echter meer en meer onder de volken verspreiden en onder hen verstrooid worden, afgezien van een kleine groep die zou terugkeren naar Jeruzalem en het gebied van Juda (‹zie de boeken Ezra en Nehemia›). Zo kwam het dat, al voor het begin van de christelijke jaartelling, zich Joden vestigden in nagenoeg alle steden aan de grote, dat is de noordelijke Zijderoute van 12.000 km. lengte, die vanuit Damascus naar Babylon in het huidige Irak liep, vervolgens naar Perzië, het huidige Iran, om van daaruit via het tegenwoordige Turkmenistan, Kazachstan en Kirgizië door te dringen in het grote China om tenslotte, via Kaifeng in de provincie Henan, in Shanghai te eindigen. Deze Joodse handelaren die zich langs de Zijderoute vestigden spraken Aramees en bleven dat spreken want de handel gaf daartoe aanleiding. 

Er waren ook zuidelijke handelsroutes die via Herat in Afghanistan naar de Perzische Golf liepen. Daarvandaan waren er scheepvaartroutes om de goederen naar het Midden-Oosten te brengen waarbij de stad Petra in Nabatea het grote handelscentrum vormde. Vandaar ging het over land naar de Middellandse Zee en naar Alexandrië. Ook in dit door de handel rijk geworden Nabatea, het vroegere Edom, was de voertaal Aramees in de tijd van Jezus Christus en daarom zal het Aramees ook langs die zuidelijke handelsroute een belangrijke rol gespeeld hebben.  

In westelijke richting gingen de verstrooide Joden door Klein-Azië richting Griekenland en hoe verder zij ‘van huis’ raakten, hoe noodzakelijker het voor hen werd om de talen te leren van de volken waaronder zij zich vestigden. 

Het Seleucidische Rijk, de oostelijk afsplitsing van het grote Griekse Rijk, strekte zich echter nog ver uit in het huidige Turkije na de dood van Alexander de Grote, en hoewel Grieks de officiële regeringstaal was en ook in de handelsbetrekkingen een belangrijke rol ging spelen, is het niet realistisch om te denken dat het met de invloedrijke Aramese taal gedaan was. Het Aramees bleef een belangrijke rol spelen in het alledaagse leven in het Seleucidische rijk, dat zich vanuit het huidige Syrië in oostelijke en westelijke richting uitstrekte. 

Dat gold ook voor het Aramees dat door veel inwoners van Judea gesproken werd in de dagen van Jezus Christus. Men meent wel dat het Grieks vrij goed gesproken werd in Judea in de tijd van Jezus Christus, maar naar ons besef verloopt de aanpassing van de taal van een volk niet zo snel en ook van de apostelen. Onder hen waren ‘ongeletterde’ mensen, d.w.z. niet speciaal geleerde mensen. Het is aannemelijk dat er in Galilea, dat tegen Syrië aanligt, meer Aramees gesproken werd dan in Jeruzalem. Juist in dit gebied groeide Jezus op. De beroemde Joodse geschiedschrijver Josephus schreef dat het voor een Jood niet eenvoudig was om Grieks te leren en dat hij het zelf met veel moeite en inspanning had geleerd. 

De politiek van Alexander de Grote was er niet op gericht om de Griekse taal en cultuur aan de overwonnen landen en volken op te leggen. Eerder liet men die in stand, waarmee de oorpronkelijke bevolking natuurlijk meer ruimte behield en zich gerespecteerd wist. Het leren van Grieks was natuurlijk wel van belang voor het geval iemand in het grote Griekse rijk een hogere positie of een regeringsfunctie wenste. Als het Lycaonisch (‹mogelijk een Grieks dialect›), de taal van die streek (‹Hd. 14:11›), onder de Griekse en Romeinse overheersing kon overleven tot in de tijd van de apostelen, zou dan de invloedrijke Aramese taal dat niet kunnen? Wij zouden denken van wel en daarom is het ook zo voorstelbaar wij in het Nieuwe Testament ook over de Aramese taal zouden horen en er van de  Arameeër gesproken zou worden, vooral omdat veel Joden deze taal beheersten en Paulus altijd eerst de Joodse gemeenschappen opzocht. We zullen daar nog op terugkomen.

Wij zijn inmiddels met onze bespreking van het Aramees in de tijden van het Nieuwe Testament aangeland. De oorspronkelijke taal van het Nieuwe Testament is een onderwerp van voortdurende discussie. In een artikel getiteld “The Language Milieu of First-Century Palestine - Its bearing on the Authenticity of the Gospel Tradition” door Robert H. Gundry lezen wij dat onderzoekers in het algemeen de tekst als meer oorspronkelijk beschouwen wanneer de Griekse tekst meer tekenen vertoont van een Aramees origineel. Echter zowel Aramees, als Hebreeuws en Grieks waren in de tijd van Jezus heel duidelijk algemeen in gebruik zoals blijkt uit de vondst van brieven uit de tijd van de opstand van Bar Kochba die in alle 3 de talen in vrijwel gelijke mate voorkwamen en uit de opschriften van nog niet eerder opgegraven ossuaria van voor de Joodse oorlogen (66-73 n. Chr.): op 7 ervan was de taal Hebreeuws, op 11 Aramees en op 11 Grieks. (Ten Years of Discovery in the Wilderness of Judaea - pg. 130 e.v., J. T. Milik). Andere vondsten (Avigad, Sukenik) bevestigen dit beeld. De conclusie, die Gundry trekt op grond van het in archeologisch opzicht in hoge mate gelijk voorkomen van vondsten in het Hebreeuws, Grieks en Aramees in het gebied van Jeruzalem en Judea aan het begin van de christelijke jaartelling, luidt dat een Nieuw Testamentisch manuscript niet minder origineel behoeft te zijn, als het weinig of geen sporen vertoont van een Aramees origineel. Gundry schrijft dat wij er zeker van kunnen zijn dat het verslag van Jezus vanaf het allereerste begin ook in het Grieks is vastgelegd, zoals dat vanaf het allereerste begin ook in het Aramees en Hebreeuws gebeurd is, eenvoudigweg omdat deze 3 talen, gemeengoed waren in het gebied van Judea en Israël, dat toen Palestina werd genoemd. Maar Galilea lag meer noordelijk richting Syrië en we mogen aannemen dat in die streek het Aramees meer dominant was. 

Dwars door ons overzicht met betrekking van de rol van het Aramees in het Midden-Oosten heen, blijft de vraag spelen welke taal nu de oorspronkelijke taal van het Nieuwe Testament was of anders gezegd, hoe is het Nieuwe Testament in die allereerste jaren ontstaan en welke taal of talen speelden daarbij een rol? Algemeen wordt het in de Westerse christenheid als vrijwel vanzelfsprekend aangenomen dat Grieks de grondtaal van het Nieuwe Testament is.  Er bestaat een zeer grote hoeveelheid van Griekse manuscripten van het Nieuwe Testament die uiterst zorgvuldig zijn gedocumenteerd en ook een aantal belangrijke codices (manuscripten in boekvorm). De laatste omvatten soms (bijna) het hele Nieuwe Testament. De concilies die o.a. uitspraken deden over de vraag of boeken al of niet werkelijk tot het Nieuwe Testament behoorden, gingen er als vanzelfsprekend vanuit dat de Griekse manuscripten de oorspronkelijke manuscripten waren. Paulus sprak Grieks en verkondigde in het Grieks het Evangelie van Jezus Christus, tenminste dat is de algemene opvatting. Grieks was de officiële taal in het Oost-Romeinse rijk, Latijns in het West-Romeinse rijk. Alle vertalingen van het Nieuwe Testament naar andere talen kwamen tot stand vanuit Grieks. Dat er mogelijk één uitzondering op die regel zou zijn, namelijk het Aramees, leek ver buiten het gezichtsveld te zijn. De Oosterse kerk daarentegen beschouwd de Peshitta als de door God geïnspireerde tekst van het Nieuwe Testament en heeft de Aramese Peshitta sinds de 4e eeuw n. Chr. als een vaste en uniforme tekst van 22 boeken in haar bezit, de boeken namelijk die canoniek verklaard waren voordat de Kerk van het Oosten zich losmaakte van die van het Westen.


Enkele opmerkingen

Voor de ballingschap was ‘Judees’ of ‘Joods’ onderscheiden van Aramees, zie 2 Kr. 32:18 en 2 Kn. 18:26 en na de ballingschap nog steeds ‘Judees’ :  Neh. 13:24. Het woord ‘taal’ wordt niet eens gebruikt in deze verzen. 

Alleen  in Dan. 1:4 is sprake van de ‘taal van de Chaldeeën en in Hd. 1:19 ’taal van dat gebied’ en in Hd. 14:11 van ‘de taal van de streek’. 

In Jes. 19:18 lezen wij over de taal van Kanaän en in Esther 1:22, 3:12 8:9 lezen wij dat men brieven schrijft aan de Joden in hun eigen schrift en taal. Het schrift van de Joden was het Hebreeuwse schrift en kennelijk onderscheidde men hun taal ook enigszins van het Aramees.  

In Lk. 23:38 lezen wij voor het eerst dat het opschrift aan het kruis ook in het Hebreeuws was d.w.z. in Hebreeuws schrift: ‘Dit is de Koning van de Joden’ (vgl. Jh. 19:20). Verder vinden wij ook het woord  ‘Hebreeuws’ in Jh. 5:2 (‹‘in het Hebreeuws Beth-Khesda’›), Jh. 19:13 (‹‘maar in het Hebreeuws ‘Gpipta’›), in Jh. 19:17 (‹in het Hebreeuws ‘Gagulta’›), in Jh. 20:17 (‹’zij zei tegen Hem in het Hebreeuws ‘Rabboeli’›), in Hd. 6:1 (‹‘Hebreeuwssprekende weduwen tegenover Griekssprekende’›), in Hd. 21:40, Hd. 22:2 Paulus toespraak in het Hebreeuws, in Hd. 26:12 een stem in het Hebreeuws spreekt tegen Saulus op de weg naar Damaskus, in Op.  9:11 Hebreeuws naast Aramees en in Op. 16:16 in het Hebreeuws heet de plaats Megiddo. Verder worden in Hd. 19:10, 17 en Hd. 20:21  de Joden genoemd naast de Arameërs  en zo ook in ook Rm. 1:16 2:9, 10  Rm. 3:9; 10:12;   1 Kor. 1:22, 23, 24; 1 Kor. 10:32; 12;13 Gal. 2:14; 3:28; Kol. 3:11 en in Gal. 2:3 isTitus Arameeër.


Het wordt tijd om de manuscripten en tekst van de Peshitta nader onder de loep te nemen, maar voordat wij daarmee beginnen willen wij eerst nog aandacht schenken aan een aantal andere Aramese versies van het Nieuwe Testament die in het Midden-Oosten, m.n. in Syrië, Libanon en een deel van Irak bekendheid kregen.


II. De verschillende Aramese versies van het Nieuwe Testament


Hieronder zullen wij de verschillende versies van het Nieuwe Testament of van teksten en delen van het Nieuwe Testament in het Aramees bespreken. Er zijn zes versies van het Nieuwe Testament in het Aramees. In dit deel II bespreken wij daarvan de eerste vijf nl. 

A. De Diatessaron 

B. De Oud-Syrische Evangeliën  genaamd ‘Vetus Syra’ - een vertaling vanuit het Grieks naar het Oud-Syrisch of Aramees.  Deze bevat de vier Evangeliën, maar niet de complete tekst. Hiervan zijn twee manuscripten nl. de Curetoniaanse Evangeliën (begin 4e eeuw) (Syrc) en de Sinaï Palimpsest (einde 4e eeuw) - (syrs).

C. Het Philoxeniaans Nieuw Testament 

D. Het Harklese Nieuwe Testament, een letterlijke vertaling van Thomas van Harqel rond 616 n. Chr.

E. De Moderne Assyrische Versie, een nieuwe vertaling van het Nieuwe Testament en de Psalmen vanuit het Grieks naar modern Assyrisch ofwel Neo-Aramees, gepubliceerd in 1997 door het Libanese Bijbelgenootschap.  Deze uitgave zou ook begrijpelijk zijn voor sprekers van het Chaldeese Neo-Aramees.  

F. Diverse 1 the Christian Palestinian Aramaic Lectionary fragments represented in such manuscripts as Codex Climaci Rescriptus, Codex Sinaiticus Rescriptus, and later lectionary codices (Vatican sir. 19 [A]; St Catherine’s Monastery B, C, D)

Na de bespreking van deze vier zullen wij overgaan tot de bespreking van de Aramese Peshitta.


A. De Diatessaron

Als eerste bespreken wij de zgn. Diatessaron (‹=één uit vier›), διὰ τεσσάρων εὐαγγέλιον (tò dià tessárōn euangélion, letterlijk. ‘het evangelie door vier’),  een harmonie van de vier evangeliën, die door Tatianus werd samengesteld in de 2e helft van de 2e eeuw. Gegevens over het leven en werk van Tatianus zijn ons bekend uit zijn boek ‘Oratio ad Graecos’ en door de zogeheten kerkvader Irenaeus die leefde van ong. 130-202 n. Chr. en ook van andere kerkvaders. 

Tatianus was afkomstig uit het land van de Assyriërs, volgens Frederic Kenyon uit het rivierdal van de Eufraat. Hij was waarschijnlijk uit een vermogend familie, omdat hij naar Griekenland en later naar Rome kon reizen. Tatianus raakt in Rome onder de indruk van het christelijk geloof, maar het lijkt vooral beperkt te blijven tot een verstandelijke overtuiging en er blijft twijfel of er ooit sprake was van een werkelijk bekering in het hart en of hij de genade van God voor de zondaar ten volle in Christus had leren kennen. 

Tatianus was een volgeling van Justinus de Martelaar, die ook uit het oosten kwam en ook een sterk verstandelijke benadering van het christelijk geloof had, al had Justinus er wel zijn leven voor over. Na de executie van Justinus begon Tatianus een eigen school in Rome en zag zichzelf vooral als een leraar. Hij lijkt weinig tegenspraak te hebben kunnen dulden en kwam daardoor in conflict met anderen. Ireneaus weet te melden dat Tatianus zelfs het huwelijk verbood (‹het huwelijk was volgens Tatianus verderfelijk, en ook de lichamelijke omgang van man en vrouw›). Hij raakte verstrikt in een gnostische leer, die hij ook aan anderen onderwees. Adams zonde was volgens Tatianus in Gods ogen onvergeeflijk en Adam zou dus niet gered kunnen worden. Tatianus leerde wezenlijk een weg van zelfverlossing door de zogenaamde ‘kennis van God’, die niet iedereen zich echter eigen kon maken, want dat hing af van iemands levensopvatting- en stijl. In zo’n ‘ogenschijnlijk verheven’ leer past natuurlijk ook de leraar die de leerling zal inwijden. Het is een leer waarvoor Kol. 2:18-23 de gelovigen waarschuwt. Tatianus werd in 172 uit Rome verbannen (zie Irenaeus: Haer., I., xxviii. 1, Ante-Nicene Fathers, i. 353). In het westen werd Tatianus vanaf eind tweede eeuw verder als een ketter beschreven. 

In de oosterse kerkgeschiedenis wordt er tot in de tiende eeuw alleen in zeer positieve bewoordingen over Tatianus geschreven. Agapius van Hiërapolis, een Arabische christen uit de 10e eeuw, was de eerste in het oosten die Tatianus een dwaalleraar noemde. Michaël, de Syriër (12e eeuw) en Bar-Hebraeus (13e eeuw) hebben Tatianus ook als dwaalleraar aangeduid.    

Tatianus keerde na zijn vertrek uit Rome naar Syrië terug en stichtte daar een eigen school Hij kreeg veel aanhangers in Antiochië, Cilicië en Pisidië. De vraag, wanneer hij de Diatessaron samenstelde, in Rome of pas na zijn terugkeer naar Syrië, wordt echter in de historische bronnen niet beantwoord.  Wij krijgen op grond van alles wat we gelezen hebben de indruk dat de meeste onderzoekers ertoe neigen om te denken dat hij de Diatessaron in het Syrië geschreven heeft.

Van de door Tatianus samengestelde Diatessaron zijn er geen oorspronkelijke historische manuscripten overgeleverd en zodoende weten wij niet in welke taal deze oorspronkelijk geschreven is. Kenyon oppert dat als de Diatessaron geschreven en samengesteld was voordat Tatianus uit Rome werd verbannen, deze waarschijnlijk in het Grieks geschreven is, maar als hij deze pas na zijn terugkeer naar Syrië heeft geschreven, dan zou Aramees als oorspronkelijke  taal meer voor de hand liggen. 

De tekst van de Diatessaron bevat ongeveer 75% van heel de tekst van de vier Evangeliën (‹Prof. G. Moore›), en daarom wordt de Diatessaron gezien als een belangrijk document en getuige van de tekst ervan. Maar de teksten van de vier Evangeliën zijn wel door elkaar gebruikt en de volgorde van de teksten is ook anders dan wij nu gewend zijn.  

Vanwege (‹1›) de naam ‘Diatessaron’ neigt men wel tot de mening dat de oorspronkelijke taal ervan Grieks was en ook vanwege (‹2›) de vondst van één piepklein 14-regelig Grieks fragmentje, het zgn. Dura-fragment, met de tekst betreffende de vraag van Jozef van Arimathea om het lichaam van Jezus Christus van het kruis te mogen afnemen en begraven nl. Mt. 27:56-57, Mk. 15:40, 42, Lk. 23:49, 50, 51 en Jh. 19:38, waarvan men aanneemt dat de tekst een onderdeel was van de Diatessaron. Maar (‹ad. 1›) de naam ‘Diatessaron’ wordt door sommige onderzoekers tegenwoordig niet meer gezien als de oorspronkelijke titel van deze Evangeliënharmonie, want de naam kan er later eenvoudig aan zijn toegevoegd m.n. in Europa, en (‹ad. 2›) wat betreft de Griekse tekst van het Dura-fragment dat in Syrië werd gevonden, zegt men terecht dat dit geen bewijs is voor een Grieks origineel van de Diatessaron, omdat het plaatsje tenslotte een legerplaats was, waar soldaten gelegerd waren die van heinde en ver kwamen. De soldaten hadden het mogelijk meegenomen naar deze legerplaats. Het Romeinse legerplaatsje met een synagoge, waarin een Aramese tekst met een jaartal ergens op de muur werd aangetroffen, en een christelijke kerk met een doopvont, werd verwoest in 256 n. Chr. De vondst van het fragment vond rond 1930 plaats in Dura aan de Eufraat, ten zuidoosten van Deir-Zour, in de uiterste hoek van Syrië, dichtbij de grens met Irak (het wordt Uncial 02120 genoemd in de classificatie van Nestle Aland, ofwel het ‘Dura Parchment 24’).

Wat ons direct opviel in de tekst van het Dura-fragment, is dat in Lk. 23:50 een Peshitta-lezing van de tekst te vinden is nl. ‘een stad in Judea’, een lezing die in geen enkel Grieks NT-manuscript voorkomt. Carl H. Kraeling die het fragment bespreekt, meent dat Tatian Lukas wil corrigeren, omdat Arimatea geen stad van de Joden meer was (‹hij bedoelt waarschijnlijk na de val van Jeruzalem›), in de tijd dat Tatian de Diatessaron schreef. Maar o.i. was Ramta (=Arimatea) ook in de dagen van apostelen voor de val van Jeruzalem al geen stad van de Joden meer, maar een stad in Juda, zoals de lezing van de Peshitta het ook vermeld. De vraag of de Diatesssaron van Tatianus oorspronkelijk in het Grieks of Aramees geschreven is blijft langs deze weg dus onbeantwoord en ook is het maar de vraag in hoeverre dit Dura-fragment representatief is voor de tekst van de Diatessaron die door Tatianus werd samengesteld. 

Uit diverse bronnen weten wij dat de Diatessaron zeer gangbaar was in Syrië in de 3e, 4e en begin 5e eeuw, ook in de stad Edessa.  Edessa was het centrum van de Aramese literatuur en van de Aramese christenheid.  Edessa is het tegenwoordige Urfa in zuidoost Turkije, dat tot in de 7e eeuw een Romeinse kolonie was. Rabbula van Edessa (Syrisch: ܪܒܘܠܐ ܕܐܘܪܗܝ, Rabbula dUrhoy) werd omstreeks 350 n. Chr. geboren in Kenneshrin, vlakbij Aleppo en hij stierf in Edessa omstreeks 435 n. Chr. Zijn vader was een heidense priester, maar zijn moeder was christin. Rabbula bekeerde zich tot het christendom, nadat hij in contact kwam met Eusebius van Kenneshrin, bisschop van Kenneshrin, en met Acasius, bisschop van Aleppo. Na zijn bekering werd hij monnik, ten koste van zijn huwelijk en gezin, want hij ging van vrouw en kinderen weg. Wij lezen in de bronnen niet dat zijn vrouw er niet in bewilligde dat hij christen werd. Overigens wordt een priester in de Oosterse Kerk niet verplicht tot het celibaat (‹de ongehuwde status›).  

In het jaar 411 werd Rabbula bisschop van Edessa. Hij volgde zijn voorganger Diogenes op. Zo werd hij de Syrische bisschop van Edessa van 411 tot 435. Hij had een prominente rol binnen het Syrisch christendom en tijdens het Concilie van Efeze in 431 pleitte hij voor de Alexandrijnse leer van Cyrillus van Alexandrië, met wie hij bevriend was. Tijdens dat concilie werd het Nestorianisme veroordeeld. Lange tijd werd aangenomen dat Rabbula verantwoordelijk was voor de totstandkoming van de Peshitta (Francis Crawford Burkitt, Early Eastern Christianity, pg. 57), totdat Arthur Vööbus’ onderzoek aantoonde dat de Peshitta al bestond voor Rabbula en voor de verschijning van het ‘Evangelion Da-Mpharshe’ 

(‹het Evangelie van de Afzonderlijke (evangelisten), welk laatste op intiatief van Rabbula tot stand kwam en in de plaats van de Diatesssaron moest komen (‹Arthur Vööbus: ‘Investigations into the Text of the New Testament used by Rabbula of Edessa’ Series: Syriac Studies Library, pg. 38›). Als bisschop werd Rabbula gekenmerkt door zijn strakke ascese, het opkomen voor de armen in zijn gebied en zijn discipline als priester. Rabbula was een fel tegenstander van Nestorius en bestreed dan ook vooral de groeiende school van diens volgelingen. In opdracht van Rabbula moesten de in omloop zijnde kopieën van de Diatessaron van Tatianus, dat bekend stond als het ‘Evangelion Da-Mkhaltey’ (ܐܘܢܓܠܝܘܢ ܕܡܚܠܛܐ)  (‹het Evangelie van de Gemengde (evangelisten)›), vernietigd en vervangen worden door de Oud-Syrische uitgave van de vier canonieke evangeliën, het ‘Evangelion Da-Mpharshe’ (‹het Evangelie van de Afzonderlijke (evangelisten)›). De laatste term kon volgens Burkitt zowel voor de op het Grieks gebaseerde vertalingen van de vier Evangeliën als voor de vier Evangeliën die onderdeel waren van de Peshitta gebruikt worden.  De toepassing van de  term  ‘Evangelion Da-Mpharshe’ op de Evangeliën van de Peshitta vinden wij echter nergens terug, ook al is de opvatting van Burkitt taaltechnisch gezien juist. De term wordt altijd gebruikt in verband met de Oud-Syrische Evangeliën zoals die door Rabbula in omloop werden gebracht. Hoe dan ook, Rabbula gaf de opdracht en ook bisschop Theodoretus (‹393 tot ong. 460›) van Cyrrhus, 70 km. ten noordwesten van Aleppo, nam ongeveer 200 exemplaren van de Diatessaron uit de roulatie en verving die door de uitgave van het ‘Evangelion Da-Mpharshe’. Theodoretus schreef in zijn boek over Ketterijen over het werk van Tatianus: “Tatianus, de Syriër, stelde ook het Evangelie samen dat ‘Diatessaron’ genoemd werd, waarbij hij de geslachstregisters wegliet en ook andere passages die aantonen dat de Heer uit het zaad van David geboren was, wat betreft zijn vleselijke afkomst.” 

Arthur Vööbus’ onderzoek heeft aangetoond dat de door Rabbula uitgebrachte Evangeliën qua tekst niet overeenstemmen met de tekst van de Peshitta. Dat de biograaf van Rabbula bij het opstellen van de biografie aanhalingen uit de Peshitta gebruikte (‹zie Francis Crawford Burkitt: Early Eastern Christianity, pg. 52›), Dat zouden wij niet verwachten in een biografie over Rabbula, die mogelijk gekant was tegen de Peshitta. Het toont mogelijk dat de Peshitta altijd de standaard Bijbel van de Syrische Kerk geweest is zoals wij hieronder nog zullen vaststellen en het toont ook dat de Peshitta al voor de tijd van Rabbula bestond 

Na dit alles te hebben onderzocht, kunnen we dus rustig zeggen dat Rabbula wel de initiatiefnemer moet zijn geweest tot de samenstelling en vertaling van de Oud-Syrische Evangeliën, waarbij naar de mening van vele onderzoekers in hoge mate de Griekse tekst van het Nieuwe Testament als bron diende voor de  vertaling naar het Aramees of Oud-Syrisch (‹er zijn wel allerlei kleine verschillen tussen Oud-Syrisch, Chaldees en andere varianten van het Aramees, maar wezenlijk is het allemaal Aramees of anders gezegd het zijn talen die allemaal gezien mogen worden als één familie van nauw aan elkaar verwante talen of dialecten›). 

George Lamsa (‹zie over Lamsa ook onder III. De Peshitta›) meende dat Rabbula met deze Oud-Syrische Evangeliën een krachtig tegenwicht wilde bieden aan de invloed van de Diatessaron, waarvan de tekst naar Rabbula’s mening ongunstig beïnvloed was door de Nestoriaanse leer, die hij als een ernstige dwaalleer beschouwde. De Syrische Orthodoxe Kerk nam in eerste instantie het initatief van Rabbula over door de Evangeliën van de Peshitta te vervangen door de Oud-Syrische Evangeliën, maar keerde later terug tot het gebruik van de Peshitta en sloot zo weer aan bij de traditie van orthodoxe kerken in Syrië. 

Lamsa vraagt zich af waarom Rabbula zo ver ging om zijn bondgenoot de Syrisch Orthodoxe Kerk ertoe te bewegen om de Peshitta te vervangen door de Oud-Syrische Evangeliën, terwijl hij wist dat de Peshitta hoog in aanzien stond. Wilde hij de Peshitta traditie doorbreken? Wat was in dat geval zijn motief? Het is natuurlijk onmogelijk om hier met stelligheid iets over te zeggen, zolang historische bronnen hierover zwijgen, maar wij houden er rekening mee dat er bij Rabbula een sterke aversie of een sterk wantrouwen was ontstaan tegen het Nestorianisme en alles wat ermee te maken had: 

(‹1›) allereerst tegen de Nestoriaanse flank van de Kerk van het Oosten;

(‹2›) ten tweede en verbonden hiermee tegen het Nieuwe Testament van de Peshitta waaraan de Nestoriaanse vleugel van de Kerk van het Oosten onverdroten vasthield. 

Rabbula moet zowel Aramees als Grieks beheerst hebben, maar door het vasthouden aan zijn afkeer van het Nestorianisme en door de voortdurende strijd tegen hen (‹hij was nog één van de sprekers tegen het Nestorianisme op het concilie van Efeze in 431 v. Chr.›), is het het niet denkbeeldig dat hij een sterke voorkeur voor het Grieks ontwikkelde als de meer betrouwbare taal en manuscripttraditie met betrekking tot de overlevering van het Nieuwe Testament.

Het feit dat de Diatessaron een veel gelezen en gewaardeerd geschrift was, leidt ons ertoe te denken dat de Diatessaron het allereerste in het Aramees geschreven was, want dat was toch de taal van het gebied en bovendien ook de taal van de Kerk. Het ontbreekt aan bewijs om dit met zekerheid te kunnen vast stellen, omdat er van de Diatessaron geen exemplaren uit die tijd zijn overgebleven na de verwijdering van het geschrift van de boekenplanken van de kerken en uit de kloosters in het bestuursgebied van Rabbula en van Theodoretus. 

Door de eeuwen heen bleef er dus grote onzekerheid over de vraag of de Diatessaron werkelijk in de oudheid had bestaan, omdat er heel veel exemplaren waren vernietigd en er geen historische documenten meer van bestonden. 

Een belangrijke vondst leidde tot zekerheid leidde over de vraag of de Diatessaron nu wel of niet werkelijk in de oudheid had bestaan. , was een commentaar op de Diatessaron, geschreven door Ephraïm de Syriër (‹306-373 n. Chr.) Hij was geboren in Nisbis (Nusaybin in het huidige Turkije). Later raakte hij betrokken bij de kerk in Edessa. Hij schreef uitsluitend in het Aramees. Hij sprak van ‘het Aramees’, van ‘Aram’ en van ‘Arameeër’ als hij het over zijn eigen taal, land en landgenoten had. Hij gebruikte niet de benamingen ‘het Syrisch’, ‘Syrië’ en ‘Syriër’ die vooral door mensen van buitenaf vanuit de Griekse wereld gebruikt werden. Dit is erg interessant omdat wij weten dat de Peshitta gewoonlijk spreekt van de Arameeër, maar het Griekse Nieuwe Testament spreekt van de Syriër. Bovendien is de Griek van het Griekse NT vaak een Arameeër in de Aramese Peshitta. Kennelijk is daar een zekere etnische gevoeligheid, m.n. in het Grieks NT omdat daar geen enkele keer de term ‘Arameeër’, ‘Aram’ (‹alleen als naam in Mt. 1:3, 4›) of ‘Aramees’ voorkomt.  

Ephraïm, de Arameeër, want zo wilde hij dus genoemd worden, is bekend geworden om zijn vele ‘hymnes’, d.w.z. geloofsliederen. In de ‘Hymnes tegen dwaalleren’ gebruikte hij kleurrijke vergelijkende beelden om de vleeswording van Christus te beschrijven als ten volle goddelijke en ten volle menselijk. Hij brengt naar voren dat de eenheid van mensheid en goddelijkheid in Christus staat voor vrede, volmaaktheid en redding. Zijn commentaar op de Diatessaron werd in omloop gebracht door de zogeheten vaders van de Mechitaristen in Venetië. Het commentaar gaf zowel het bestaan als de aard van de Diatessaron met zekerheid aan. Deze publicatie was echter ook in het Aramees en kreeg daarom geen grote bekendheid, zelfs niet toen er in 1876 een Latijnse vertaling van kwam van de hand van Moesinger. 

Voor meer informatie over deze Ephraïm, de Arameeër, verwijzen wij naar ‘Nicene and Post-Nicene Fathers, Gregory the Great (II), Ephraim Syrus, Aphrahat’, door Philip Schaff , NPNF213, pg. 171. 

In het onderzoek van Francis Crawford Burkitt: “Evangelion Da-Mepharreshe, Volume 2” , pg. 205 lezen wij dat de Diatessaron volgens hem citeert uit het OT van de Peshitta en daarom later tot stand gekomen moet zijn dan het Oude Testament van de Peshitta, wat overeenstemt met de algemene opvatting dat het Oude Testament van de Peshitta ergens eind 1e eeuw tot stand gekomen moet zijn door een vertaling van de Hebreeuwse Tenach door Joodse christenen, die mogelijk, aldus Dave Baucher tegelijkertijd, of vrijwel tegelijkertijd, ook het Nieuwe Testament hebben samengesteld.  Maar op dit onderwerp komen wij nog terug onder III. De Peshitta, Nu gaan wij voort met de bespreking van de Diatessaron.

In 1880 deed Dr. Ezra Abbot een oproep tot meer onderzoek wat leidde tot de ontdekking van twee Arabische versies van de Diatessaron, één in Egypte en één in het Vaticaan in Rome in 1877. Uiteindelijk werd ook de versie uit Egypte naar het Vaticaan overgebracht en bewerkt door Ciasca in 1888. 

Op de website van Sephr Mohamadi (‹ http://sepehr.mohamadi.name ›), een Iraanse ingenieur met grote interesse in de Bijbel en oude geschriften staan een digitale versie van een Arabische Diatessaron en een Perzisch Diatessaron. Hierin zijn ons bij een eerste onderzoek twee belangrijke dingen opgevallen nl. deze: 

a. de Arabische Diatessaron is in de 11e eeuw vanuit het Aramees naar het Arabisch vertaald door Abū al-Faraj ʿAbd Allāh Ibn al‑Ṭayyib al-ʿIrāqī. Voor zijn biografische gegevens zie: https://gedsh.bethmardutho.org/Ibn-al-Tayyib 

Hij was een enorm productief en geleerd man. Bij een een vluchtige blik door enkele bladzijden van het document, blijkt de vertaling duidelijk lezingen te hebben die alleen in de Peshitta voorkomen, b.v. in Lk. 1:37, 72 en 75. De lezingen van deze verzen in de Peshitta wijken duidelijk af van alle Griekse manuscripten. Dit betekent dat deze Diatessaron in ieder geval ook gebaseerd is op de tekst van de Peshitta, zoals dat ook is vastgesteld door Lamsa. Hij schrijft: “Intern bewijs van de Arabische vertaling van de Assyrische (=Aramese) Diatessaron (‹de enige versie die nog bestaat vertaald in een Semitische zustertaal, nl. Arabisch›) toont heel duidelijk aan dat de Diatessaron-tekst afkomstig is van de Peshitta. Als dit inderdaad het geval is dan is de ontstaanstijd van de Peshitta beslist niet later dan 175 n. Chr. Dat is tamelijk indrukwekkend,  als we in aanmerking nemen dat het Nieuwe Testament naar algemeen wordt aangenomen rond 100 n. Chr. voltooid werd!” (‹ zie http://www.superbook.org/LAMSA/FAQ/peshitta_old_syriac.html ›)

b. de Perzisch Diatessaron uit de 13e eeuw is van Izzidin Johannes met een Italiaans vertaling uit 1951 door Giuseppe Messina. Deze publicatie toont een voorblad van het origineel met een korte Perzisch inleiding waaronder een afbeelding van de originele tekst waarop de Perzische vertaling van Izzidin Johannes is gebaseerd. De originele tekst onder het voorwoord is geschreven in het Aramees in Estrangelo schrift. Zie ook P. Joosse, “An introduction to the so-called Persian Diatessaron of Iwannis ‛Izz al-Din of Tabriz: the testimony of John 2:1-11 (the Wedding at Cana).” Een ander Perzisch Diatessaron werd geschreven door Yahyā Ibn Ayvaz-e Tabrīzī-ye Armani. Voor ons is het belangrijkste in het kader van dit artikel, dat met de hier genoemde Perzische Diatessaron een Aramees origineel verbonden is. 


We noemen ten slotte nog twee andere vondsten m.b.t de Diatessaron:

a.  in het midden van de zesde eeuw werd de Codex Fuldensis gevonden.  De Codex Fuldensis is het oudste bewaarde voorbeeld van een diatessaron, dat geschreven werd in het Latijn in opdracht van Victor, de bisschop van Capua, in 547. Dit Latijnse Diatessaron werd vervolgens in 745 door St. Bonifatius aan de abdij van Fulda geschonken, waar het tot op vandaag bewaard wordt. Victor getuigt zelf in een proloog dat zijn evangeliënharmonie gebaseerd was op het diatessaron van Tatianus, maar de studie van het manuscript uit Fulda heeft aangetoond dat de bijbelteksten die Victor gebruikte, een mooi voorbeeld zijn van een vroege Vulgata editie. De teksten zijn door Victor dus uit de Vulgata genomen, wat heel begrijpelijk is, maar daardoor heeft de Codex Fuldensis geen betekenis als het gaat over de vraag welke bijbeltekst Tatianus in zijn uitgave gebruikte. Wel werd het een belangrijk document m.b.t. de tekst van de Latijnse Vulgata. De Codex bevat trouwens heel de Diatessaron van de 4 Evangeliën, maar ook de overige 23 boeken van het Nieuwe testament incl. het boek Openbaring en verder  het Nieuwe Testament, en ook de apocriefe brief aan Laodicea. De Evangeliën zijn geordend naar het voorbeeld van de Diatessaron van Tatianus en worden voorafgegaan door een lijst met een indeling in secties van de 4 Evangeliën als een harmonie en samenvatting van de inhoud ervan, die onveranderd gekopieerd is uit de Oud-Latijnse bron. In deze bron ontbrak het zgn. geslachtsregister of de stamboom van Jezus, maar die is door bisschop Victor alsnog toegevoegd. De passage van de overspelige vrouw in Jh. 8 stond wel in de Oud-Latijnse brontekst. 

b. het Luikse Diatessaron (‹Diatessaron Leodiense›) of het Luikse leven van Jezus is een diatessaron, een vorm van een evangeliën-harmonie. Het handschrift is geschreven in de periode 1275–1300 en wordt sinds 1824 bewaard in de bibliotheek van de Universiteit van Luik. De tekst bestaat uit 245 hoofdstukken en is een doorlopende vertelling van het leven van Jezus, vanaf zijn geboorte tot en met zijn dood, opstanding en hemelvaart. De tekst is gebaseerd op de vier canonieke evangeliën en heeft een chronologische volgorde waarbij de vier evangelisten elkaar als zegsman afwisselen. 

Het manuscript van het Luikse diatessaron is het oudste bewaarde handschrift van een evangeliebewerking in het Nederlands. Van geen enkel ander Nederlands prozawerk van voor 1300 zijn ook meer handschriften te vinden. Het Leven van Jezus kende ook een zeer groot verspreidingsgebied van West-Vlaanderen tot Praag.

Op basis van een eigendomskenmerk op het manuscript kan vastgesteld worden dat het in de zestiende eeuw eigendom was van het klooster van de benedictijnen in Sint-Truiden in de huidige Belgische provincie Limburg. De tekst is ook geschreven in een Westlimburgs dialect. Het is denkbaar dat het handschrift in dit klooster is geschreven, maar dat is niet zeker. Volgens De Bruin zou de auteur van het werk afkomstig zijn uit hetzij Brabant hetzij Vlaanderen en hij stelt dat het werk duidelijk verankerd is in de Brabants-Vlaamse literatuurtaal van de 13e eeuw. Maar de vraag wie de auteur was, is nog steeds onbeslist en er bestaat geen eensgezindheid onder de onderzoekers over de herkomst van het werk.


Omdat alle gevonden uitgaven van de Diatessaron, behalve het kleine 14-regelige fragment, in het Latijns , Armeens, Nederlands en Arabisch van zeer late datum zijn, is het niet duidelijk in hoeverre zij nog de oorpronkelijke tekst vertegenwoordigen en ook blijft de vraag naar de oorspronkelijk taal van de Diatessaron onbeantwoord en zijn er teveel onderlinge verschillen tussen de diverse uitgaven. Tenslotte laat een dergelijke Evangelieharmonie alle ruimte om de plaatsing van verzen en paragrafen te veranderen en ook is het heel makkelijk om steeds een andere vertaling te gebruiken, b.v. in een andere taal. Dat maakt zo’n uitgave flexibel en bruikbaar onder verschillende omstandigheden en samenstellers kunnen er heel veel kanten mee op.  

Maar hoewel wij dat erkennen, menen wij ook dat aan het gewicht van de Arabische Diatessaron, die een vertaling is van een in het Aramees geschreven Diatessaron, niet te vlug voorbij gegaan mag worden, waar onderzoekers toch vlug toe neigen. Met name niet aan het feit dat de in deze Diatessaron gebruikte teksten in hoge mate hun oorsprong blijken te hebben in de test van de Aramese Peshitta van het Nieuwe Testament, waarbij wij in aanmerking moeten nemen dat de vertaler echt een vertaler is geweest en niet een samensteller, zoals daar sprake van is geweest bij de Codex Fuldensis waarbij Victor in plaats van de oorspronkelijke teksten de Vulgata teksten invoegde in plaats van de oorspronkelijke teksten. We herinneren in dit verband ook nog aan de woorden van Lamsa die wij hierboven hebben aangehaald: “Intern bewijs van de Arabische vertaling van de Assyrische (=Aramese) Diatessaron (‹de enige versie die nog bestaat vertaald in een Semitische zustertaal, nl. het Arabisch›) toont heel duidelijk aan dat de Diatessaron-tekst afkomstig is van de Peshitta. Als dit inderdaad het geval is dan is de ontstaanstijd van de Peshitta beslist niet later dan 175 n. Chr. Dat is tamelijk indrukwekkend,  als we in aanmerking nemen dat het Nieuwe Testament naar algemeen wordt aangenomen rond 100 n. Chr. voltooid werd!”


James Snapp Jr., een groot bijbelgeleerde uit deze tijd, die bekend staat om zijn grote kennis van de bijbelse manuscripten, zegt dat het onbekend is of de Diatessaron oorspronkelijk in het Grieks of Aramees geschreven is, eenvoudigweg omdat dit document nergens gevonden is en wij alleen uit de geschriften van anderen uit de vroege eeuwen weten dat de Diatessaron van Tatianus werkelijk in omloop was, m.n. door het werk van Efraïm, de Syriër, d.w.z. de Arameeër, zoals wij hiervoor gezien hebben. Snapp schrijft dat wij de meest volledige weergave ervan hebben in de Arabische Diatessaron, waarvan wij weten dat die in hoge mate de teksten aan het Nieuwe Testament van de Peshitta ontleent. Bijgevolg weten wij de ordening van de Diatessaron-tekst, schrijft Snapp, maar omdat Tatianus van dwaalleringen verdacht werd, werd de tekst aangepast om overeen te stemmen met de Aramese Peshitta en die tekst werd vervolgens in het Arabisch vertaald. Zover Snapp, maar waarop baseert hij dat? In dit artikel kwam naar boven dat Rabbula, de bisschop van Edessa, de Diatessaron uit omloop nam en het iniatief nam tot Evangelievertalingen vanuit de Griekse tekst van het Nieuwe Testament  en niet vanuit de Peshitta! Dat is heel wat anders dan Snapp schrijft en meent.

In een artikel over Mk. 1:1-2 waarvan verschillende lezingen zijn in het Grieks nl. in vs. 1 met en zonder de titel ‘Zoon van God’ en in vs. 2 ‘in de profeten’ of ‘bij de profeet Jesaja’ (‹terwijl de woorden allereerst uit Zacharia lijken te zijn›). In de bespreking van dit probleem, komt James Snapp uit bij de in de 9e eeuw levende Isho’dad Merv (‹ܡܵܪܼܝ ܝܼܫܘܿܥܕܵܕ ܡܲܪܘܼܙܵܝܵܐ‎‎, Māri Išoʿdād Marúzāyā›), een groot bijbelgeleerde en schrijver van bijbelcommentaren voor het OT en NT. Deze was van Aramese afkomst en schreef in het Aramees en stond hoog in aanzien in de Kerk van het Oosten.  Hij was bisschop van Hdatta op de oostelijke oever van de Tigris. Snapp probeert tot een verklaring te komen van het Mk. 1:2 probleem en somt een aantal mogelijke oplossingen die door Isho’dad worden aangedragen, waarop deze zelf echter geen antwoord geeft. Dan neemt Snapp het over en probeert er wel richting aan te geven en tot een soort ‘conclusie’ te komen, waarbij hij drie personen laat spreken, namelijk (‹1›) de vertaalster van het werk van Isho’Dad genaamd Gibson, (‹2›) de schrijver van een voorwoord bij deze vertaling (‹Rendel Harris›), welke laatste in zijn voorwoord vervolgens weer nog een ander noemt nl. (‹3›) Jakob Bar-Salibi. Hij plaatst de opmerkingen van de drie personen in zijn eigen denkkader en zegt dan tenslotte ... “Als de lezing van het Diatessaron van Tatianus ‘in de profeten’ luidde, dan zou dit een ander 2e eeuwse getuige zijn voor deze lezing.” Kortom, bij Snapp, net als bij anderen, komen wij voortdurend veronderstellingen tegen die niet te verifiëren zijn en die er alleen maar van getuigen dat men zonder bewijs (‹of moeten we zeggen ‘tegen de overwegende tendens van het gevonden bewijs in’?›) aanneemt dat in de oorspronkelijke Diatessaron de bijbelteksten van de 4 Evangeliën niet uit de Peshitta kwamen, en dat de Diatessaron andere lezingen had ... (?) Let wel de lezing van de Arabische vertaling van de Diatessaron van dit vers volgt de Peshitta en luidt in de EBV: “Het begin van het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van GOD. Zoals geschreven staat in (de boekrol van) de profeet Jesaja: “Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg voor U uit bereiden zal.” Maar ...  in de hiervoor besproken Arabische vertaling van de Diatessaron blijkt dat Mk. 1:2 in de Diatessaron niet voorkomt, want de tekst berust vanaf het begin op een zekere selectie en herordening zoals dat aan Evangelieharmoniën in het algemeen eigen is. Wat blijft er dan nog van de overwegingen van Snapp over? (‹ voor wie het artikel van James Snapp zelf wil lezen, zolang de volgende link nog intact is: http://www.thetextofthegospels.com/2017/10/mark-12-part-3-irenaeus-and-tatian.html ›)


Gezien de vele vooroordelen en speculaties Geen wonder dat er een roep is om meer onderzoek naar de Diatessaron, maar ja, waar kan men een betrouwbaar antwoord vinden op de vele vragen en waarom neemt men niet aan dat de Arabische Diatessaron, met zijn Peshitta lezingen van de teksten, voorlopig de meest betrouwbare lijkt? 

Als men dat zou doen, dan is er “een groot probleem”, want dan is duidelijk dat de Peshitta-tekst er al heel vroeg was en wel voor de oudste bronnen van het Griekse Nieuwe Testament en dan wordt de vraag nog spannender voor de onderzoekers, want welke tekst is dan de eerste of beter gezegd de geïnspireerde tekst? 

Voor de duidelijkheid, dit is geen zaak die het persoonlijk geloofsleven van de gelovige zo direct raakt. Zijn redding, heiliging en dienst in het Lichaam van Jezus Christus staan hier los van. Maar het heeft wel invloed op het inzicht van de Gemeente van Jezus Christus in de Schriften en in het Evangelie van Jezus Christus. 


B. De Oud-Syrische Evangeliën (‘Old Syriac’)

Volgens David Bauscher is momenteel de algemene aanvaarde zienswijze onder academici dat de Peshitta een ‘herziening’ is van de Oud-Syrische Evangeliën. die op hun beurt een vertaling zijn van het Grieks. Op de website https://syriacorthodoxresources.org is deze opvatting te vinden verwoord door George Kiraz (Ph.D). Maar welk bewijs is er voor deze zienswijze?

De Oud-Syrische Evangeliën (‹Old Syriac›) die bekend staan als ‘Evangelion Da-Mpharshe’ (ܐܘܢܓܠܝܘܢ ܕܡܦܪܫܐ) d.w.z. ‘Het Evangelie van de verschillende (Evangelisten)’, om het te onderscheiden van het ‘Evangelion Da-Mkhaltey’ (ܐܘܢܓܠܝܘܢ ܕܡܚܠܛܐ), d.w.z. ‘Het Evangelie van de Gemengde (Evangelisten)’, nl. de Diatessaron. Deze Oud-Syrische Evangeliën editie, bekend als de ‘Vetus Syra’ zou ergens tussen de 2e en 4e eeuw tot stand zijn gekomen als het werk van diverse vertalers. Er volgden een aantal revisies in de loop van de tijd om de tekst meer overeenkomstig het Grieks te krijgen. Het origineel is kwijtgeraakt, maar wij beschikken over twee (niet geheel complete) manuscripten die de verschillende stadia van de revisies vertegenwoordigen, nl.: 

(a) een manuscript met de zgn. Curetoniaanse Evangeliën, dat gevonden werd door William Cureton. Dit manuscript is te vinden onder ‘Curetonian Syriac (Syrc) in de British Library, Add 14451. Het wordt gewoonlijk gedateerd begin 5e eeuw tussen 400 en 450 n. Chr. Daarmee is het manuscript ouder dan het oudste manuscript van de Peshitta dat ruim een eeuw later gedateerd is maar 22 boeken van het Nieuwe Testament bevat.

(b) de Sinaïticus palimpsest werd gevonden in het Catherina klooster in de Sinaï. Het manuscript is nog steeds in het klooster maar een kopie is te vinden in het Brits Museum onder (syrs): Sinai, Syr. 30.

Aanvankelijk was deze uitgave van de Evangeliën niet zo bekend, zodat de Diatessaron het aan bekend won, maar toen deze twee manuscripten in de 18e eeuw gevonden werden, veranderde de zaak. 


ad a.

dit zgn. Curetoniaanse manuscript (Syc) kwam in 1843 in het Brits Museum door de hoofddiaken Tattam. Hij nam een hele reeks Aramese manuscripten mee uit het zgn. ‘Deir as-Suriyan’, d.w.z. uit het Syrische klooster van Maria Deipara, in Wadi Natroen in Beneden-Egypte, en daaronder bevond zich het manuscript dat nu het Curetoniaanse manuscript heet. William Cureton, medewerker van de afdeling voor de manuscripten in het Brits Museum, ontdekte  dat de nieuwe aanwinst van het museum lezingen bevatte die ouder waren dan de manuscripten van de Peshitta en hij meende dat hij a.h.w. de woorden van de apostelen zelf gevonden had. Hij dateerde het manuscript in de 5e eeuw. De tekst op zich was mogelijk al langer in omloop. Het manuscript was geschreven in Estrangelo schrift (niet in Hebreeuws schrift) zonder klinkertekens. In 1872 liet William Wright van de Cambridge Universiteit er een honderdtal exemplaren van drukken: ‘Fragments of the Curetonian Gospels’, (London, 1872), maar zonder vertaling of notities ter toelichting. Fragmenten die als losse bladen samengebonden zijn in de Syrische Codex in Berlijn, waren eens onderdeel van het Curetoniaanse manuscript en vullen enkele hyaten ervan aan.

Het meest opvallende kenmerk van het Curetoniaanse manuscript is de ongewone volgorde van de Evangeliën nl. Mattheüs, Markus, Johannes en Lukas, waarbij het begin van Lukas op dezelfde bladzijde stond als het slot van Johannes. Het bevat ongeveer de helft van de tekst van de Evangeliën: Mt. 1:1–8:22, 10:32–23:25; Mk 16:17–20; Jh. 1:1–42, 3:6–7:37, 14:10–29 (beschadigd); Lk. 2:48–3:16, 7:33–15:21, 17:24–24:44. 

Men heeft wel gedacht dat de Curetoniaanse versie een herziening van de Sinaïtische tekst (zie ad. b) was in de richting van het zgn. Byzantijnse teksttype. De Sinaïtische tekst laat b.v. Mk. 16:9–20 weg, terwijl de Curetoniaanse tekst wel Mk. 16:17–20 bevat, terwijl de rest van Markus in Syc ontbreekt. Maar ook wordt wel andersom gedacht nl. dat de Sinaïtische tekst sterker neigt naar het Alexandrijnse teksttype, waardoor men het ook voorstelbaar acht dat deze een herziening van de Curetoniaanse tekst is, welke laatste mogelijk meer invloeden zou vertonen van Antiochië en van het werk van Tatianus, de Diatesseron, terwijl de Sinaïtische tekst meer op Egypte georiënteerd zou zijn.  Het Curetoniaanse manuscript wordt gedateerd in de 5e eeuw.

Een ander belangrijk kenmerk van het Curetoniaanse manuscript is dat de vier Evangeliën net zo worden afgesloten als de vier Evangeliën van de Peshitta


Verder vallen de volgende zaken op:

- de Aramese term voor ‘de andere Verzoener’ in Jh. 14: en 1 Jh. ... is in het Curetoniaanse manuscript dezelfde als die in de Peshitta nl. ‘paraq-lita’. 

-  in een kritische editie van de Aramese uitgaven van het boek Openbaring door Martin van de Heide vinden wij in Matteüs 25:1 de lezing ‘bruid en bruidegom’, zoals wij die ook vinden in de Peshitta.

- 

ad. b.

het Sinaïtische manuscript (Sys) is een zgn. ‘palimpsest’, d.w.z. een perkament waarvan een latere schrijver de oorspronkelijke tekst uit de 8e eeuw wegwreef om er een nieuwe tekst overheen te schrijven. Tenslotte lagen de perkamenten niet voor het oprapen en diende men er goed gebruik van te maken. Het manuscript werd gevonden in de bibliotheek van het Sint-Catharine Klooster in de Sinaï dat vele oude Syrische manuscripten herbergde. Het werd in 1892 ontdekt door Agnes Lewis-Smith en haar tweelingzus Margaret Gibson-Smith, twee Schotse weduwen. Zij namen 400 foto’s van het manuscript en zonden die naar Cambridge in Engeland, waarvan de beelden werden ontcijferd door twee Engelse geleerden, Robert Lubbock Bensly en Francis Crawford Burkitt (‹Cambrigde University en schrijver van ‘Ephrem Syrus’ (1904), ‘Early Eastern Christianity’ (1904), ‘The Religion of the Manichees’ (1925), ‘Church and gnosis’ (1932) ›). Zij kwamen tot de conclusie dat de teksten verwant waren aan het Curetoniaanse manuscript.  

Er moesten heel wat bezoeken aan het klooster in de Sinaï gebracht worden om heel het manuscript te ontcijferen. Een chemisch  middel werd toegepast om de tekst leesbaar te maken, maar dat ging helaas mis. Door Bruce Zuckermann (University of Southern California) en James Charlesworth (Princeton Theological Seminary) zijn er nieuwe foto’s van gemaakt met behulp van de nieuwste fotografische technieken. Het is nog niet duidelijk of er meer zicht komt op nieuwe lezingen. Van de 166 pagina’s van het manuscript waren er 142 bewaard en daarmee was het beter intact gebleven dan het manuscript van William Cureton. Het is de meer complete van de beide teksten en bevat: Mt. 1:1–6:10, 7:3–12:4, 12:6–25, 12:29–16:15, 18:11–20:24, 21:20–25:15, 25:17– 20, 25:25–26, 25:32–28:7, Mk 1:12–44, 2:21–4:17, 5:1–26, 6:5–16:8 (zonder het lange of het korte slot), Lk. 1:36–5:28, 6:12–24:52, Jh. 1:25–47, 2:16–4:37, 5:6–25, 5:46–18:31, 19:40–21:25). Het Johannesevangelie van de palimpsest bevat dus wel de passage over de overspelige vrouw, een passage die in de Peshitta aanvankelijk ontbrak. Het Sinaïtische manuscript wordt gedateerd in het eind van de 4e eeuw. 

De Duitse theoloog Adalbert Merx wijdde veel van zijn latere onderzoek aan de tekst van de Sinaïtische Palimpsest. De resultaten ervan werden gepubliceerd in: “Die vier kanonischen Evangelien nach dem ältesten bekannten Texte” (1897-1905).


De publicatie van de Curetoniaanse Evangeliën en de Sinaïtische Palimpsest stelde de geleerden voor het eerst in staat om na te gaan in hoeverre de Aramese tekst van de Evangeliën vanaf haar vroegste periode, zoals die door het Curetoniaans en Sinaïtische manuscript vertegenwoordigd werd, tot aan de latere periode een ontwikkeling had doorgemaakt. De standaard text van deze beide manuscripten is afkomstig van Francis Crawford Burkitt, 1904 en deze werd gebruikt in de vergelijkende uitgave van de Syrisch evangeliën die door George Anton Kiraz in 1996 tot stand kwam. 

De Oud-Syrische Evangelietekst wordt vaak gezien als behorende tot het ‘Westerse teksttype’. Het is zeker erg afwijkend van het Alexandrijnse teksttype en heeft veel kenmerken van het Westerse teksttype, zoals parafrases (in Mt. 1:16 heeft de Sinaïtische tekst een opvallende lezing nl.: ‘Jakob verwekte Jozef. Jozef die ondertrouwd was met de maagd Maria, verwekte Jezus die de Christus genoemd wordt’) en vrije toevoegingen en ook weglatingen. Sommige van deze lezingen hebben de Oud-Syrische Evangeliën gemeenschappelijk met codex D (Bezae Cantabrigiensis) en met Oudlatijnse manuscripten, maar in veel gevallen is dat ook niet het geval. b.v. wat betreft de zeven ‘western non-interpolations’ (plaatsen in het Nieuwe Testament waar de Westerse tekst korter is dan de andere handschriften) in Lukas 24, stemt het Oud-Syrische Evangelie overeen met codex D in Lk. 24:40, 52 (vs. 52 ontbreekt in het Curetoniaanse manuscript), maar de manuscripten stemmen niet met codex D overeen in Lk. 24:3, 6, 12, 36, 51 (vs. 51 ontbreekt in het Curetoniaanse manuscript) en zij vertonen een merkwaardige weglating in Lk. 24:32. 

In de Sinaïtische Palimpsest ontbreken Mk. 16:9-20 en Mt. 18:21 en in Lk. 23:12 ontbreken de woorden over de verzoening tussen Herodus en Pilatus In beide manuscripten ontbreekt Mt. 16:2-3 en Mt. 17:21. In Mt. 27:16-17 is de lezing ‘Jezus Barabbas’. In de lezing van de Sinaïtische Palimpsest ontbreken in Mt. 10:3 de namen Lebbeüs en Taddeüs, en lezen wij de naam Judas van Jakobus. 

Een analyse door Frederic Kenyon geeft te zien dat dit ‘Evangelie van de Verschillende (Evangelisten)’ meer overeenstemming vertoont met de Codex Vaticanus en de Codex Bezae en met het Oud Latijns dan met de Codex Sinaïticus, waarbij het Oud Latijns qua overeenkomst het hoogst scoort. 

Omdat de Codex Bezae de 4 volledige Evangeliën bevat, en een deel van Handelingen (22 hoofdstukken), waarvan de tekst 10% langer is dan in de andere Griekse bronnen, en verder alleen nog de 3e brief van Johannes is het redelijk om een verband te veronderstellen tussen de Codex Bezae (die in de 5e-6e eeuw wordt gedateerd en het Westelijke teksttype vertegenwoordigt) en het ‘Evangelie van de Verschillende (Evangelisten).’ De Codex Bezae heeft bovendien als kenmerk heeft dat er links een Griekse bladzijde staat en rechts een Latijnse bladzijde. Verder verschillen Grieks en Latijns nog wel eens en de Griekse tekst is hier en daar wat ongewoon. Het manuscript geeft de Evangeliën in een ongebruikelijke volgorde weer: Mattheüs, Johannes, Lukas en Markus. 

Nergens kunnen wij een aanwijzing in de vakliteratuur vinden dat deze ‘uitgave’ van de vier Evangeliën nog vergezeld ging van andere delen van het Nieuwe Testament en Burkitt concludeert o.g.v. belangrijke tekstverschillen dat de Diatessaron niet op basis van deze Oud-Syrische Evangeliën-uitgave tot stand is gekomen. Burkitt meent dat de Oud-Syrische uitgave van de vier Evangeliën oorspronkelijk van rond 200 v. Chr. is en het meeste overeenkomst vertoont met de Griekse tekst die volgens hem in die tijd in Antiochië in omloop was, maar dat is, met alle respect, de mening van Burkitt, maar buiten zijn mening en onderzoek kunnen wij voor deze datering in de 2e eeuw geen externe bevestigingen vinden. 

Ook kunnen wij geen enkele aanwijzing vinden dat deze Evangeliën in deze vorm en van deze aard ooit onderdeel uitmaakten van een uitgave van heel het Nieuwe Testament. Er is wel een reconstructie gemaakt van het boek Handelingen door Conybeare en van de brieven van Paulus door J. Molitor, maar dat is gebeurd op basis van de eerdergenoemde commentaren van Ephraïm in verband met de Diatessaron, waaruit zou blijken dat er een Aramees (Syrisch) Nieuw Testament in omloop was vóór de Peshitta, zoals Frederic Kenyon het formuleert. Maar dat dat werkelijk zo was, is onbewezen, want daarvan is geen enkel manuscript ooit gevonden. Kortom het is voornamelijk een hypothese dat een dergelijk Aramees (Syrisch) Nieuw Testament, dat dus vooral op het Griekse NT gebaseerd zou zijn geweest, ooit zou hebben bestaan. 



C. Het Philoxeniaanse Nieuwe Testament in het Aramees

Hierna kwam een heel andere Syrische versie van het Nieuwe Testament tot stand rond 508 n. Chr. Het initiatief daartoe lag bij Philoxenus (de latere ‘opziener’ van Mabbug), ook wel bekend als Xenaias, die geboren was in het dorpje Tahal dat ten oosten van de rivier de Tigris op Perzisch grondgebied lag, in de buurt van het huidige Kirkuk in Noord-Irak. Zijn ouders waren uit Ecbatana. Hij kreeg zijn vorming in Edessa. De geschillen tussen de oosterse kerk die vasthield aan de Nestoriaanse leer en de geloofsgemeenschappen die trouw bleven aan de besluiten van de concilies van Efeze en Chalcedon, bleven in zijn tijd voortduren. Zo gebeurde het dat Calandio, de Chalcedonische kerkvader van Antiochië, in 485 werd uitgewezen door Peter de Fuller, een aanhanger van het Miaphysitisme, een leer afkomstig van Cyril van Alexandrië, die botste met de leer van de Nestorianen. Daarop stelde Peter de Fuller (=de Bleker) Philoxenus aan als opziener (‘bisschop’, ‘episkopus’) van Mabbug, dat tegenwoordig Manbij heet en ten noordoosten van Aleppo ligt. Philoxenus besloot om met hulp van de medebisschop (chorepiscopos) Polycarpus een herziening te maken van eerdere Syrische versies van het Nieuwe Testament waarbij hij waarschijnlijk voor ogen had om de tekst ‘te zuiveren’ van Nestoriaanse trekjes. Van deze zgn. Philoxeniaanse bijbelvertaling die rond 508 n. Chr. tot stand kwam, is zo goed als niets bewaard gebleven, alleen enkele zeer kleine fragmenten werden door Nicholas Patrick Wiseman bewaard  (zie zijn Latijnse geschrift Horae syriacae. pg. 178). 
De vraag kan gesteld worden waarom dit alles zo toeging? Was rond deze tijd de Peshitta van het Nieuwe Testament niet in omloop (zie hiervoor bij Rabbula van Edessa)? Dus waarom dan nog een andere Aramese versie van het Nieuwe Testament? M.n. de Oosterse flank van de christenheid in Syrië en Mesopotamië, verbond zich met het Nestorianisme, maar zij waren ook de bewaarders van de Peshitta en beschouwden die als de Heilige Schrift. Als Philoxenes fel tegen het Nestorianisme gekant was, dan was hij mogelijk ook wantrouwend tegenover de Peshitta. De Westerse flank van de christenheid in Syrië en Mesopotamië was ongetwijfeld meer in contact met Grieks en Latijns, dan het Oosten en de gedachte dat alles uit het Grieks of Latijns moest komen, had daar meer ingang. Bovendien is de vraag in hoeverre een man als Philoxenus met zijn Perzische afkomst werkelijk thuis was in het Aramees (Syrisch)? Deed misschien Polycarpus het leeuwendeel van de vertaalarbeid (Waltz, pg. 1319)? 

Hoe het ook zij, de zgn. Philoxeniaanse versie van het Nieuwe Testament ontstond uit bedenkelijke motieven en lijkt ook geen aantoonbaar grote invloed onder de Aramese christenen gehad te hebben.


Van de site van Kiraz ...

In A.D. 508, a new revision was completed by Chorepiscopos Polycarp, who commissioned by Philoxenos of Mabbug.; hence, the name Philoxenian version. The motivation behind this revision was theological in nature. Philoxenos contended that the rendition of the Biblical text in some of the Peshitto readings gave room for what he called a Nestorian interpretation. "When those of old undertook to translate these passages," he remarks,

they made mistakes in many things, whether intentionally or through ignorance. These mistakes concerned not only what is taught about the Economy in the flesh, but various other things concerning different matters. It was for this reason that we have now taken the trouble to have the Holy Scriptures translated anew from Greek into Syriac.

As we can see, the motivation behind this translation was a theological one. This was caused by the Christological controversies of the fifth century. Philoxenos felt that there was a need for a more accurate and literal translation of the Greek New Testament.

The Philoxenian version did not find favor among the Syriac Christians; as a result, not a single manuscript survives. However, a number of quotations from it are preserved in Philoxenos' commentaries on the Gospels.



D. Het Harklese Nieuwe Testament in het Aramees

In het jaar 616 voegde Thomas van Harqel de vijf ontbrekende boeken toe aan het Aramese Nieuwe Testament en hertaalde naar algemeen wordt aangenomen heel de tekst van de Philoxeniaanse versie van het Nieuwe Testament met de Griekse tekst van het Nieuwe Testament als de leidende tekst voor zijn vertaling. Dit werd de zgn. Harkleaanse versie van het Aramese Nieuwe Testament (Syh), waarvan dus met grote zekerheid gezegd kan worden dat die berustte op een vertaling vanuit het Grieks naar het Aramees.

Further readingIn A.D. 616, Thomas of Harqel completed another revision based on the Philoxenian version. The motivation in this case was a philological one. Thomas aimed at providing a literal translation of the Greek even if that meant unintelligible Syriac. The Harklean is considered a masterpiece in mirror translation: every particle in the original Greek is somehow represented in Syriac. As is the case with all the previous versions, the Harklean is not a new translation, rather a revision. The Harklean is the only version which includes the entire text of the New Testament.

The German scholar A. Juckel notes: "This version is not simply a Syriac translation of its Greek Vorlage; [rather] it is a scholarly edition of the New Testament, furnished with a critical apparatus [i.e., notes] in the margin, the sort of work that is much appreciated by modern scholars." (Introduction in Kiraz's Comparative Edition of the Syriac Gospels, 1996).

The Harklean became popular in the Syrian Orthodox Church and was used in the liturgy for centuries. Eventually, however, the translation lost favor, because of its obscure Syriac, and is rarely used today.

Scholars have regarded the Harklean as the last of the Syriac revisions. However, in the Comparative Edition of the Syriac Gospels (1996), Andreas Juckel successfully demonstrates that the Harklean was by no means the last of the revisions. Juckel describes two post Harklean revisions: the first by the Syriac Orthodox scholar Mor Dionysius bar Salibi (d. 1171) and the other represented in J. White's edition of the Harklean, not earlier than the 12th century. These translations were aimed at bringing the text into closer line with their contemporary Greek texts.

Van dezelfde site:

In the early fifth century, the long process of revising the Old Syriac came to a halt, culminating in the Peshitto version. Hence, the Peshitto is not a new translation, but rather a revision of the Old Syriac Gospels. However, the Peshitto also contains the rest of the books of the New Testament except for the Minor Catholic Epistles (2 Peter, 2 and 3 John and Jude) and Revelation. To this day, readings from these books are not read in Syriac Churches. In the Peshitto manuscripts, the Catholic Epistles are placed between the Acts of the Apostles and the Pauline Epistles.

The word Peshitto in Syriac means 'simple' or 'clear'. It was given this epithet in order to distinguish it from later versions, especially the Harklean which was a literal translation of the Greek resulting in obscure Syriac.

The Peshitto was able to triumph over all its rivals and became the authorized text of all the Syriac Churches to this day: Syrian Orthodox, Assyrian Church of the East, Maronite, Chaldaean, etc. Consequently, hundreds of Peshitto manuscripts survive with little variation between them. This, however, did not prevent Syriac churchmen from producing two further revisions: The Philoxenian and Harklean.


SLOTOPMERKING

De Syro-Hexaplar is een vertaling van het Oude Testament van de Griekse Septuaginta

De Syro-Hexaplar is een Aramese uitgave van het Oude Testament en heeft dus niets van doen met het Nieuwe Testament, maar wij vermelden die voor de goede orde zodat de lezer daar niet mee in de war raakt, want de informatie over dit onderwerp is vaak verwarrend. De Syro-Hexaplar kwam tot stand door een initiatief van bisschop Paul van Tella omstreeks 617 n. Chr. op basis van de Hexaplar tekst van de Septuaginta (LXX). 



III. de Peshitta  



De Peshitta - dit is volledige Aramese Bijbel: Oude en Nieuwe Testament. Het Oude Testament is een vertaling van de Hebreeuwse Tenach, zoals het Oude Testament van elke Nederlandse Bijbel dat ook is. Het Nieuwe Testament van de Peshitta wordt door de meeste Syrische christelijke gemeenschappen beschouwd als het origineel en als de woorden van Jezus Christus en dit wordt tot nu toe in de samenkomsten gebruikt.




Sleutel bij de tekst van het Nieuwe Testament

Een  lijst met weglatingen en veranderingen 

door G.W. en D.E. Anderson.


BOEK

AANTAL VERZEN 

met weglatingen en veranderingen

van de Textus Receptus en de Meerderheidstekst 

AANTAL VERZEN

in de Aramese Peshitta waar dit echter niet het geval is

Aramees scoort gunstig t.o.v.  NA28

Mt.

104

80

77%

Mk.

70

50

71%

Lk.

97

83

86%

Jh.

60

44

73%

Hd.

59

29

49%

Rom.

28

23

82%

1Kor.

29

23

79%

2Kor.

14

8

57%

Gal.

10

6

60%

Ef.

11

6

55%

Fil

5

4

80%

Kol.

13

7

54%

1Th.

7

5

71%

2Th.

4

3

75%

1Tm.

10

2

20%

2Tm.

6

4

67%

Titus

3

1

33%

Flmn.

2

1

50%

Heb.

16

10

63%

Jak.

10

6

60%

1Pt.

10

6

60%

2Pt.

4

1

25%

1Jh.

11

4

36%

2Jh.

2

2

100%

3Jh.

1

1

100%

Jds.

5

2

40%

Op.

55

12

22%





TOTAAL

646

423

65%





HELE VERZEN die voorkomen in de TR en MHT maar ontbreken in de NA28

HELE VERZEN die voorkomen in de TR en MHT maar ontbreken in de NA28, maar wel voorkomen in de Aramese Peshitta

percentage


20

19

95%


Het verschil doet zich voor in Hd. 8:37 waar de tekst van de Aramese Peshitta tegenwoordig als volgt luidt: 


Filippus zei: “Als je met heel je hart gelooft, is het geoorloofd!” Hij, antwoordde en zei: “Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van GOD is.” 


[toelichting] - de tekst van dit vers wordt alleen in de Griekse TR aangetroffen. De tekst ontbreekt in de lezing van de Griekse NA28 en MHT. In de oude Aramese Peshitta ontbreekt het vers ook. Maar in de editie van 1986 van de Aramese Peshitta door de ‘Aramaic Scriptures Research Society’ (een uitgave van de Oostelijke Aramese Peshitta) komt het vers tussen haakjes wel voor. Ook in het Syrische (=Aramese) NT van 1979 wordt het vers in een voetnoot gegeven waarbij wordt opgemerkt dat voor het eerst voorkwam in de editie van Hutter van 1599-1600. Ook de zgn. Harklese Syrische versie van het NT bevat dit vers, maar die berust op een Griekse NT editie van 616 n. Chr. Een Griekse ‘uncial’ (E) uit de 8e eeuw heeft dit vers ook en ook sommige uitgaven van de Vulgata en de oude Itala Versie (een Latijnse bijbeluitgave van de 2e eeuw) zou het ook in de tekst hebben gehad. Hoe het ook zij, dit bekende vers heeft een wonderlijke geschiedenis doorgemaakt in de samenstelling van de bijbel. 







Frederic Kenyon neemt aan dat het christelijk geloof in het Grieks via Antiochië naar Edessa kwam en dat het Syrische, dat is het Aramese, Nieuw Testament tot stand kwam door een vertaling vanuit het Grieks. Het lijdt volgens hem zelfs geen twijfel. Dat is wel enigszins begrijpelijk, maar wij zullen in deze bespreking zien dat die gedachte, dat het Nieuwe Testament via het Grieks de Aramese (Syrische) wereld binnenkwam bij nader inzien helemaal niet zo vanzelfsprekend is.

Het is belangrijk om te weten dat de volledige Peshitta zowel het Oude als het Nieuwe Testament bevat. Het Oude Testament is omstreeks de 2e eeuw uit het Hebreeuws vertaald naar het Aramees, mogelijk door gelovigen van de joods-christelijke gemeenschap in Edessa die uiteraard vertrouwd was met het Aramees, maar ook met het Hebreeuws (Burkitt: Early Eastern Christianity, pg. 71 e.v.). Voor de komende generaties was het natuurlijk van groot belang dat de Hebreeuwse Tenach (OT) voor de komende generaties in het Aramees beschikbaar zou komen. De meeste apocriefe boeken maken ook onderdeel uit van deze vertaling en het boek ‘De wijsheid van Sirach’ zou niet vanuit de Griekse Septuaginta, maar vanuit het Hebreeuws zijn vertaald. De rol van de Aramese Peshitta van het Oude Testament is vergelijkbaar met de rol van het Griekse Septuaginta (LXX) die in Alexandrië ontstond. Beide vertalingen hielpen de Joden om in contact te blijven met de tekst van de Tenach in een tijd en omgeving waar het Hebreeuws steeds minder hun voertaal werd.

Belangrijk zijn de woorden over deze gebeurtenis uit de pen van George M. Lamsa, ܓܝܘܪܓܝܣ ܠܡܣܐ. Hij werd geboren op 5 augustus 1892 in Mar Bishu in het uiterste oosten van het huidige Turkije. Aramees was zijn moedertaal. Hij vertaalde heel de Peshitta, zowel het Oude als het Nieuwe Testament, in het Engels en ervan overtuigd dat de visie van de Oosterse Kerk dat de Peshitta de oorspronkelijke tekst van het Nieuwe Testament was, de enig juiste visie was. Lamsa meende dat Rabbula met de Oud-Syrische Evangeliën krachtig tegenwicht wilde bieden aan de invloed van de Diatessaron, waarvan de tekst naar zijn mening beïnvloed was door Nestoriaanse leer, die hij als een ernstige dwaalleer beschouwde. 

Frederic Kenyon schrijft: ‘Voor de ontdekking van de Oud-Syrische Evangeliën, werd van de Peshitta gedacht dat deze dateerde in de 2e of 3e eeuw. Maar Burkitt heeft aangetoond dat de Peshitta niet door de zogeheten heilige Ephraïm gebruikt werd en dat er geen aanwijzing is dat de Peshitta voor de 5e eeuw bestond.’ 

Als Kenyon had geweten dat later door Arthur Vööbus (1909-1988) zou worden aangetoond dat Burkitt ongelijk had en dat de Peshitta al voor Rabbula in omloop was, dan had hij niet anders kunnen zeggen dan dat algemeen aangenomen werd dat de Peshitta uit de 2e en 3e eeuw dateerde. 

Van de Peshitta bestaan ongeveer 350 historische manuscripten, waarvan verschillende uit de 5e en 6e eeuw zijn. We noemen enkele van de belangrijkste: 

Add MS 14470 in het Britse Museum in Londen is het oudste manuscript van het volledige Nieuwe Testament zoals dat in de Oosterse Kerk in gebruik is, d.w.z. zonder het boek Openbaring en de 4 brieven 2 Pt., 2 en 3 Jh. en Judas. Het is geschreven op 176 bladen (van 23 bij 14 cm.) in 2 kolommen per pagina met 40-44 regels per pagina. De brief aan de Hebreeën staat na Filemon. Het manuscript is opgemaakt in een klein, sierlijk handschrift in de stijl van Edesssa.  De passage van ‘De overspelige vrouw’ (Jh. 7:53-8:11) is uit de Harkleaanse versie van het Nieuwe Testament (zie hierna), en wordt ingeleid met een bijschrift  door een schrijver in de 9e eeuw. De passage staat helemaal vooraan, voor Mattheüs op een apart blad. Onder de pericoop staat in een onregelmatig Arabisch handschrift te lezen: ‘Wij hebben dit boek van een Syrische priester, genaamd Ibn ... ontvangen, in het bijzijn van de abt die het onder zijn beheer zou nemen en zou overbrengen naar het klooster in de woestijn van Bu Makar (‘vader Makarius’). Op het 2e blad volgt onmiddelijk een notitie uit de 10e eeuw waarin wordt verklaard dat de codex het eigendom was van het klooster van van ‘de heilige Maria Deipara, in de woestijn van Natroen. In 1842 werd het samen met 500 andere manuscripten naar Engeland gebracht.  


Codex Phillipps 1388, een Aramees manuscript van het Nieuwe Testament op perkament. Het bevat de tekst van de vier Evangeliën. Het werd door Sachau gedateerd in aan het eind van de 5e dan wel het begin van de 6e eeuw. Het is één van de oudste manuscripten van de Peshitta met enkele lezingen uit het Oud-Syrisch, wat een zeldzaamheid is, want gewoonlijk zijn de teksttypen niet gemengd en is de Peshitta een vertaling die op zich staat en zijn de Oud-Syrische Evangeliën ook een aparte catagorie. Het manuscript werd in 1865 door de Koninklijke Bibliotheek in Berlijn gekocht.  De tekst ervan werd in 1901 door G.H. Gwilliam gepubliceerd. A. Allgeier onderzocht de verzameling van deze codex opnieuw in 1932. Volgens Gwilliam ontwikkelde de Peshitta zich vanuit het Curetoniaanse teksttype, maar dat is een oncontroleerbare hypothese, zo lang er niet een duidelijke lijn van manuscripten is die dat zou bewijzen. Zo’n lijn ontbreekt en er zijn ook geen substantiël aanwijzingen voor. 

Add MS. 14479 in het Britse Museum in Londen bevat de tekst van de 14 brieven van Paulus op 101 bladen van 8 ⅞ bij 5 ½ inches, met slechts drie ontbrekende bladen (folio 1, 29, and 38). Het is geschreven in één kolom per pagina met ong. 25-33 regels per pagina. De brief aan de Hebreeën staat na de brief aan Filemon. Tal van klinkertekens en leestekens zijn later toegevoegd door door een ‘Nestoriaanse hand (?)’, evenals enkele Griekse klinkers door nog weer een andere lezer. het werd geschreven in een klooster in Edessa, in een elegant Estrangela schrift in het jaar 533/534. Het eerste blad is later toegevoegd door een ander schrijver en blad 28 en 39 werden pas in de 13e eeuw aan het manuscript toegevoegd.  

Add MS. 14459 in het Britse Museum in Londen bevat de tekst van twee Evangeliën 

Syriac New Testament, British Library, Add MS 14453, designated by number 66 on the list of Wright, is a Syriac manuscript of the New Testament, on parchment, according to the Peshitta version. Palaeographically it has been assigned to the 5th or 6th century. The manuscript is lacunose.[1] Gregory labelled it by 15e.[2]

The original codex contained the text of the 22 books of Peshitta translation of the New Testament, on 182 parchment leaves (25 by 20 cm), with only one lacuna at the beginning and end. The Gospel of Matthew begins in 6:25, the Gospel of John ends in 20:25.[1][2] Written in one column per page, in 22-27 lines per page. The writing is a large, regular Estrangela. Folio 173 was repaired with paper about the 12th century.[1] The text is divided according to the chapters similar to the κεφαλαια of the Greek manuscripts, which were inserted by two later hands; there are lectionary markings added by a later hand.[1][2]

History of the manuscript[edit]

Formerly it belonged to the monastery of St. Mary Deipara in the Wadi El Natrun. In 1842 it was brought to England, with the other 500 manuscripts. The manuscript was examined and described by Wright.

The manuscript is housed at the British Library (Add MS 14453) in London.[1][2]

It was written for the monastery in Edessa,[4] in a small, elegant Estrangela hand in the year 533-534.[1] The first folio was supplemented by a later hand in the twelfth century, folio 28 and 39 were supplemented in the thirteenth century.[3]

The manuscript is housed at the British Library (Additional Manuscripts 14479) in London.[1]

Add MS. 144669 

De Syriac vertaling van Tremellius uit 1569 is opgenomen in de Polyglot Bible van Elia Hutter

Tremellius was een joods christen. 


----  

In zijn ‘Two memoirs on the Syriac Versions of the New Testament’ (Dublin 1893) wijst John Gwynn erop dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor het bestaan van een volledige Peshitta, waarvan volgens getuigen een manuscript in handen was van aartsbisschop James Ussher van Dublin Trinity College (1581-1656). De twee mannen die daarvan in hun geschriften getuigen zijn Brian Walton (priester en geleerde - 1600-1661) die de London Polyglot Bible samenstelde (waarin de Bijbel voorkwam in 9 talen, waaronder 6 talen uit Midden-Oosten naast Grieks, Latijn en Ethiopisch) en Ludovicus de Dieu van Leyden (oriëntalist en voorganger - 1590-1642), beiden in de eerste helft van de 17 eeuw resp. rond 1660 en de Dieu volgens Tregelles 26 jaar voor Walton, dus rond 1630. 

Na 1657 was het manuscript spoorloos, waarover Tregelles en Scrivener hun teleurstelling uitspreken. John Gwynn meent dat dit ‘vermiste’ manuscript op Trinity College terecht is gekomen onder de rubricering B.5.16, een klein onbetekend en onooglijk manuscript, maar met een zeer interessante geschiedenis. Het is geheel in het Aramees (Syrisch) geschreven in het cursieve schrift. Het kent twee delen. Het eerste deel bevat: (a) het schriftgedeelte van de overspelige vrouw in Joh. 7:52-8:11 en (b) de vier brieven 2 Petrus, 2 en 3 Johannes en Judas en het boek Openbaring.  Het tweede gedeelte bevat een tractaat van Ephraim Syrus getiteld ‘Over de liefde voor wijsheid en kennis’.  

Toen de Peshitta door de Jacobitische Patriarch van Antiochië, genaamd Ignatius rond 1552 naar Europa werd gezonden om in 1555 in Wenen gedrukt te worden onder toezicht van keizer Ferdinand, was duidelijk dat juist deze bijbelgedeelten ontbraken. De redacteur Widmanstadt biedt zijn excuses ervoor aan, maar tegelijk zegt hij dat de betreffende gedeelten wel aanwezig zijn in het Aramees (Old Syriac, Oudsyrisch) en dat Moses van Marden die met het te drukken manuscript door Ignatius gezonden was, al was teruggekeerd om vanut zijn geboorteland Mesopotamië de ontbrekende gedeelten alsnog op te halen en naar Europa te brengen.

Het blijkt dat later ook Ussher, geconfronteerd met hetzelfde probleem, een zekere Davies, een Britse handelaar in Aleppo (Syrië), benaderde om ook die ontbrekende gedeelten in Aleppo aan te kopen en aan hem te zenden. De brieven van Ussher aan Davies zijn niet meer gevonden maar wel de antwoorden van Davies, waarvan er 6 zijn afgedrukt in de biografie van Ushher door Parr, getiteld ‘Life of Ussher’, dat werd herdrukt in ‘Letters’ (71, 73, 90, 102, 116, 125) door Elrington, met twee andere (388 en 401) die aan de aandacht van Parr waren ontsnapt. De eerste van deze reeks is gedateerd op 29 Augustus, 1624, en gaat in op een kennelijk van Ussher onvangen brief met instructies om deze en andere Syrische manuscripten te kopen. Davies doet verslag van zijn werkzaamheden rond de jaarwisseling (25/26) en zet dat hij de gevraagde vijf missende delen heeft verstuurd met de boeken van Mozes en een klein tractaat van Ephraïm, en wel met het schip ‘Patience’ afkomstig uit Londen (brief 102). 

In brief 90 (die volgt en niet voorafgaat aan brief 102) en die waarschijnlijk rond midden 1626 gedateerd  moet worden (want een dergelijk zending deed er gewoonijk 5-6 maanden over), vraagt hij of de materialen zijn aangekomen. De materialen waren in Juni aangekomen. Ussher was toen in Londen en schrijft op 23 juni (brief 110) aan Dr. Ward in Oxford om hem te zeggen:  “received out of Mesopotamia an old MS. of the Syrian translation of the Pentateuch”; en ook “received” (maar hij zegt niet van wie) “the parcels of the N.T. which hitherto we have wanted in that language (viz., the History of the Adulterous Woman, the 2nd Epistle of Peter, the 2nd and 3rd Epistles of St. John, the Epistle of Jude, and the Revelation); as also a small tractate of Ephraim Syrus in his own language.”  


 Het Crawford Manuscript 

Er is een groep geleerden die het Aramees, de voertaal onder de Joden in de tijd van Jezus Christus op aarde, als de oorspronkelijke taal van het NT beschouwd, in afwijking van de meest dominante traditie die Grieks als de grondtaal van het NT ziet. Een belangrijk argument in het debat hierover is het Crawford manuscript waarvan de Ierse deskundige in het Aramees John Gwynn meende dat het mogelijk een 12e eeuwse kopie was van een origineel uit de 7e eeuw n. Chr. dat een Aramese versie van het NT bevat (door Dave Bauscher ook beschikbaar gesteld in het Hebreeuwse schrift), die opmerkelijk anders is dan de tot dan toe gebruikelijke ‘Harklean Syriac Version’, een vertaling die in 616 n. Chr. tot stad gekomen is en duidelijk vanuit het Grieks naar het Aramees is vertaald. 

*Wat betreft het Crawford manuscript geldt dat het alle 27 boeken van het NT bevat, wat heel bijzonder is, o.a. ook omdat het boek Openbaring tot dan toe in alle Aramese teksten van het NT ontbrak. Hoe het manuscript in Europa gekomen is, is onbekend, behalve dat we weten dat het manuscript rond 1860 werd opgenomen met de aanduiding ‘Crawford’s Haigh Hall, Wigan, no. 11. Rond 1901 werd de collectie van hertog Crawford verkocht en opgenomen in de Ryland Library van Manchester, in Engeland. De tekst bevat de complete Peshitta tekst (22 NT boeken) en de 4 ontbrekende pastorale brieven (2 Petrus, 2 en 3 Johannes en Judas) en de unieke versie van het boek Openbaring. 

*Het is belangriijk om te weten dat het idioom van het boek Openbaring in het Aramees dichtbij het Aramees van het Aramese OT (Peshitta) staat en in verhouding met de andere Aramese bijbelboeken veel meer Hebraïsmes of Arameïsmes kent, die uiteraard niet ontleend kunnen zijn aan een Grieks origineel. John Gwynn meende dat de schrijver zeer goed bekend was met het Aramese OT, de Peshitta, en de woordenschat en stijl daarvan heel goed kende. Een lijst die Gwynn maakte van het OT-ische vocabulaire maakt duidelijk dat hiervan veel woorden alleen in het Aramese boek Openbaring zijn terug te vinden en niet in het Peshitta NT in zijn geheel. 

*De Ierse John Gwynn, deskundige op het gebied van het Aramees, stelde in 1893 een uitgave samen van de 4 ontbrekende NT-ische brieven in de Peshitta en gebruikte verder dit unieke manuscript van Openbaring om in 1897 zijn  aandeel aan te leveren aan de Peshitta die in 1905 door de UBS werd uitgegeven die nog steeds geldt als de standaarduitgave van de Aramese bijbel. Gwynn meende dat de Aramese versie van het boek Openbaring niet uit de tot dan toe bekende Peshitta kwam, maar onderdeel was van een Aramese revisie van de Aramese bijbel onder redactie van Philoxenus, bisschop van  Mabbu rond 507, met hulp van de hulpbisschop Polycarpus. De revisie zou een vertaling vanuit het Grieks bevatten van de ontbrekende boeken in de Peshitta. Dat deze informatie juist zou zijn, valt te betwijfelen omdat het Aramese boek Openbaring eerder een Aramees origineel lijkt te zijn, dan een vertaling vanuit het Grieks, onder andere door  de vele Hebraïsmes / Arameïsmes die erin voorkomen.  


2 John Gwynn (geboren Larne, Co Antrim, 28 augustus 1827 - 3 april 1917 in Dublin overleden) was de oudste zoon van Stephen Gwynne (1792-1873), een voorganger in een christelijke gemeente in Ulster waar de familie Gwynne sinds de 17e eeuw woonde. De spelling van de familienaam was soms met en soms zonder een ‘e’ aan het eind.

Zijn grootvader en vader hadden de leiding over diverse onderwijsinstellingen nadat zij hun opleiding aan het Trinity College in Dublin hadden ontvangen. 

John’s moeder Mary Stevenson verdronk bij het zwemmen toen hij 10 jaar was aan de kust van Londonderry. De 2 dochters en 4 zonen werden later verzorgd door een stiefmoeder. 

In het spoor van zijn vader en grootvader volgde John, na eerst onderwezen te zijn aan de Enniskillen Royal School in Ulster,  ook de opleiding aan het Trinity College in Dublin, waar hij m.n. wiskunde studeerde. Zijn vader tekende de volgende woorden op in de winter van 1845: “November 12 ... After considerable delay, we received the announcement, viz. John at the head of all the candidates from all the schools, his numbers being 25 ahead of the second best man.” 

John was er getuige van dat Ierse onafhankelijkheidsstrijders vanuit Dublin naar de haven Kingstown (Dún Laoghaire) afgevoerd werden om vervolgens per schip naar Tasmania bij Australië verbannen te worden. Daaronder was William Smith O'Brien. Zes jaar later, - John had toen diverse onderwijsposten vervuld waarbij hij o.a. enkele van O’Briens zonen in de klas had gehad - , mocht O’Brien terugkeren en zich weer bij zijn gezin voegen. John maakte met hem kennis en zes jaar later trouwde hij Lucy Josephine, de oudste dochter van O’Brien en zij kregen 10 kinderen, 8 jongens en 2 meisjes. 

Tijdens zijn leven bleef hij leren en onderwijzen, maar na de voltooiing van zijn Masters in de wiskunde legde hij zich toe op theologie en werd hij ook geestelijk medewerker in de kerk. In 1883 gaf hij zelfs les in theologie aan het Trinity College en leerde inmiddels Latijns, Grieks en Hebreeuws, en later leerde hij zichzelf ‘Syriac’ ofwel Aramees aan, o.a. tijdens de treinreizen van Ulster naar Dublin. Hij verzorgde enkele bijzonder publicaties, m.n. een uitgave in 1893 van de vijf missende boeken in het Nieuwe Testament van de Aramese Peshitta: Openbaring,  2 Petrus, en 2 en 3 Johannes en Judas.  Voor de brieven stelde hij zich afhankelijk van 20 verschillende manuscripten en voor het boek Openbaring baseerde hij zijn tekst volledig op het Crawford Aramaic New Testament manuscript. Deze Aramese teksten werden toegevoegd aan de door Philip E. Pusey and George Gwilliam samengestelde Aramese Peshitta van de Bijbel van de UBS in 1905.



In de 19e eeuw dook echter een bijzondere Aramese versie van het NT op, het zgn. Crawford manuscript omdat het met die naam gecatalogiseerd staat op de rug van het het boekwerk dat weliswaar nu onderdeel is van de zgn. John Rylands Library in Manchester, maar dat eerder deel uitmaakte van de verzameling manuscripten uit het Midden-Oosten van Alexander Lindsay, de 25-ste graaf van Crawford, maar door de 26-ste graaf van Crawford verkocht werd aan Enriqueta Rylands in 1901. 

Het bijzondere was dat dit NT het tot dan toe in de Peshitta ontbrekende boek Openbaring bevatte als ook de missende brieven. Anders gezegd het bevat alle 27 boeken van het NT in het Aramees, waarbij komt dat de taalkundige stijl van het boek Openbaring sterke overeenkomst vertoont met het Aramese OT van de Peshitta dat in de 2e eeuw n. Chr. tot stand kwam. Men meent wel dat dit NT wat betreft haar dateert vanuit de 12-de eeuw, maar het is niet met zekerheid bekend


DE TEKST VAN DIT ARTIKEL IS ZEER VOOLOPIG 

zdHw zal er nog veel worden toegevoegd en verbeterd, maar dit is de eerste aanzet.





Frederic Kenyon:

(voormalig directeur en hoofdbibliothecaris 

van het Brits Museum): 

The Text of the Greek Bible (Studies in Theology), 1st edition 1937, revised edition 1950

F. Crawford-Burkitt

Early Eastern Christianity, John Murray, London, 1904

Robert B. Waltz

The Encyclopedia of New Testament Textual Criticism, 2013

John Gwynn

Two memoirs on the Syriac Vesions of the New Testament, Dublin 1893

Annechiena Vrolijk

Oorsprong en geschiedenis van het Hebreeuwse Alfabet

R.B. ter Haar Romeny

Universiteit Leiden

The Peshitta and its Rivals - in ‘The Harp’ Vol. XI - XII 1998 - ‘99. 





Bewerking

Redactie EBV-S   1 juni 2024